Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Aardbeien in september (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Aardbeien in september
Afbeelding van Aardbeien in septemberToon afbeelding van titelpagina van Aardbeien in september

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.55 MB)

Scans (5.87 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Aardbeien in september

(1988)–Rob Molin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

Oorlog

Mijn vader bekleedde het ambt van raadslid in ons dorp, maar daarmee verdiende hij niet eens het zout in de pap. De belangrijkste bron van inkomsten was de opbrengst van kerkschilderingen, die hij in de verre omtrek vervaardigde. Hij haalde daarbij halsbrekende toeren uit; God zorgde ervoor dat hij niet verongelukte.

De schilderingen in sommige kerken en kapellen zullen pas over honderden jaren verdwenen zijn onder dikke lagen verf en God weet of hij erkenning gaat genieten van het nageslacht wanneer het bij een restauratie stuit op de hemelse figuren. Want hij beschikte over talent. Wie had er niet model voor hem gestaan? Elke zichzelf respecterende dorpeling.

Tot diep in de nacht stond hij achter de schildersezel of zat hij gebogen over de stukken van de gemeente. Op dat kleine grondgebied viel onnoemelijk veel te regelen. Hij streefde naar verwezenlijking van het algemeen welzijn, waarbij hij veel tegenstand ondervond.

In het dorp was maar één partij: de Roomsch-Katholieke Staatspartij. De weinige socialisten werden genegeerd. Ik geloof dat vader de enige was die dit onrechtvaardig vond.

Stella, mijn oudere zuster, die het huishouden deed, wilde graag buitenshuis werken. Moeder verwierp het, omdat de dochter van een raadslid niet de nederige positie van dienstmeid kon innemen.

 

Een zonnige dag in de herfst was de ellende pas goed begonnen, de dag dat mijn ouders een winkel in religieuze artikelen openden.

Vader had rekken getimmerd om de koopwaar uit te stallen. Een afgedankte keukentafel met een laken erover stelde de toonbank voor.

In de rekken lagen wijwaterbakjes, missalen, kruis-

[pagina 56]
[p. 56]

beelden, in allerlei kleuren en formaten. Voor mij is het nog steeds een raadsel hoe ze al die spullen bij elkaar hadden gekregen. Aan de muur hingen schilderijen van vader: Maria met kind, de onthoofding van Johannes de Doper, Jezus bezwijkend onder het kruis, alle te koop voor een zachte prijs.

Vlak voor de opening wijdde de kapelaan de winkelruimte. Moeder vroeg hem een teil water te zegenen, een verzoek dat hij met tegenzin inwilligde.

‘Wijwater kunnen de mensen in de sacristie krijgen,’ zei hij. ‘Maar ik zal voor deze gelegenheid een uitzondering maken.’

Stella en ik hevelden het gezegende water in kleine, bruine flesjes over.

‘Vandaag laat ik je zien hoe je moet verkopen,’ zei moeder tegen Stella.

Aan de binnendruppelende mensen verkocht zij in elk geval een flesje wijwater.

's Avonds sloot ze tevreden de deur. Er waren enkele schilderijen van de muur en de rekken lagen minder vol. Terwijl moeder het geld telde, zei ze tegen Stella: ‘Vanaf morgen sta jij achter de toonbank. Je weet nu hoe 't moet.’

 

Sinds we een winkel hadden, leden we geen gebrek. In die tijd raakte ik meer en meer in de ban van de taferelen die vader schilderde. Zoals Jezus eens onder het kruis bezweken was, zo wilde ook ik lijden. Ik ging me verbonden voelen met Hem en zo ontwaakte de roeping tot het priesterschap. Het geheim vertrouwde ik toe aan de onderwijzer, die me aanmoedigde.

‘Zeg thuis maar niks,’ zei hij. ‘Ik zal proberen iemand te vinden die de studie betaalt. Als me dat lukt, kun je naar het gymnasium.’

Hij vond een weduwe daartoe bereid.

 

Bijna twee jaar bloeide de nering. Het afzetgebied begon verzadigd te raken toen ik de beginselen van het Grieks en Latijn al enige tijd beheerste.

[pagina 57]
[p. 57]

‘Het is te lang goed gegaan,’ zei moeder, nadat zich de hele dag geen klant vertoond had.

In haar ogen meende ik een verwijtende blik te zien, alsof ik schuld had aan het schrikbarend teruglopen van de omzet. Hoogstens één keer per week gingen we niet met honger van tafel: als een pastoor uitbetaalde voor een schildering of een notabel voor een portret. Moeder kon niet verdragen dat de maaltijden karig waren. Dan corrigeerde zij Stella als ze gulzig at of vader wanneer hij zijn te groot geworden kunstgebit naar achteren duwde.

Om niets barstte ze uit in woede, ze verliet de kamer, gooide de deur hard dicht.

 

Hoe vaak had vader niet moeten horen dat hij zich niet op de kop moest laten zitten door burgemeester Landstra. Vóór elke vergadering van de gemeenteraad zei moeder: ‘Laat je door die bekakte vent niet in de luren leggen.’

Het leek erop dat ze Landstra haatte. Was het omdat hij een hooghartig jurist was en omdat hij bij ons niets verloren had? (Hij was geboren en getogen in Leeuwarden.) Of lag het aan zijn geslepenheid, die hem in staat stelde de raad steeds schaakmat te zetten?

Van oom Gerard had zij gehoord dat een mijn, niet ver van het dorp, een kolonie wilde oprichten voor zijn werknemers. Ze bezocht de direkteur van de mijn en vroeg hem of de gemeente in aanmerking zou kunnen komen voor het realiseren van de kolonie.

Vader mocht in de gemeenteraad voorstellen de mijnwerkershuizen in het dorp te bouwen.

‘Je zult zien,’ zei moeder, ‘dat 't beter gaat met de winkel als we dat volk hier krijgen.’

‘En de mijnwerkers krijgen eindelijk eens wat woongenot,’ zei vader.

 

Met hem ging ik naar het gemeentehuis, waar de behandeling van het plan zou plaatsvinden. Zelfverzekerd betrad hij de vergaderzaal. Ik voelde dat er beslis-

[pagina 58]
[p. 58]

sende momenten aanbraken. Achter in de zaal zaten Landstra en de wethouder. De rechterhand van de eerste speelde met een gouden pen, die af en toe blonk door het binnenvallende zonlicht.

Ik schoof zo dicht mogelijk bij de katheder waarachter mijn vader stond. Zijn rede maakte indruk op me. Hij wees op de beginselen van de Roomsch-Katholieke Staatspartij. Iedere rechtgeaarde christen diende het toe te juichen dat de gemeente werd uitgebreid wanneer daarmee de woonomstandigheden van geloofsgenoten verbeterden.

Hij oogstte applaus. Ik zag dat Landstra zijn ergernis onderdrukte, terwijl hij zich kantte tegen het plan. In enkele retorische vragen stelde hij dat de mijnwerkers zich in een nieuwe omgeving moeilijk zouden aanpassen, dat de bevolking hier hen niet volledig zou accepteren.

Hij schorste de vergadering. Velen klopten mijn vader bemoedigend op de schouder.

‘Iedereen in de raad staat achter me,’ zei hij thuis.

‘Dat is nog niet genoeg,’ zei mijn moeder.

 

Landstra leed uiteindelijk een nederlaag.

De opdrachten van notabelen werden schaars, de pastoor legde niet meer zijn wekelijkse huisbezoek af en uitnodigingen om kerkschilderingen te vervaardigen kwamen niet meer binnen.

‘Ik begrijp die pastoor niet,’ zei moeder. ‘Zorgen wij ervoor dat er meer mensen in de kerk komen en dat ze meer geld op de collecteschaal leggen en dan wordt hij boos op ons.’

 

Een zondagmiddag wandelde ik met vader door het gebied waar de mijnwerkershuizen in aanbouw waren.

‘Dat hebt u nu allemaal bereikt,’ zei ik.

‘Ja, jongen,’ zei hij.

Hij was helemaal niet blij.

‘Wist je dat Landstra me de laatste tijd negeert?’ vervolgde hij met verdriet in zijn stem. ‘Hij kan z'n neder-

[pagina 59]
[p. 59]

laag niet verkroppen, maar ik heb toch gestreden voor de goede zaak.’

 

Bij de verkiezingen stemden maar weinigen op vader, de raadszetel raakte hij kwijt.

‘Ik weet wel aan wie we dat te danken hebben,’ zei moeder. ‘Landstra heeft de kiezers beïnvloed.’

Ik wist ook dat de pastoor in bedekte, maar niet mis te verstane termen vader in de zondagse preek zwart had gemaakt. Dit feit liet ze buiten beschouwing, waarschijnlijk vond ze het tè laag om daaraan woorden vuil te maken.

Plotseling stormde ze de winkel binnen en gooide daar alle voorwerpen op een hoop. Stella en ik moesten ze in steenkoolzakken stoppen en naar de zolder brengen.

‘We sluiten de tent!’ schreeuwde ze. ‘Ik wil geen cent meer van die mensen.’

‘En die mijnwerkers dan?’ wierp mijn vader tegen.

Ze hoorde hem niet. Ze wees met een trillende vinger naar buiten. ‘We gaan hier niet meer naar de kerk.’

Ze verdween naar de slaapkamer, liet iedereen verslagen achter.

 

De volgende ochtend ging ik niet naar school. Ik fietste naar de mijn, meldde me bij de portier en vroeg oom Gerard te spreken.

‘Ik wil werken,’ zei ik tegen hem.

‘Maar je zit toch op 't gymnasium,’ zei hij.

Ik legde de situatie uit. Af en toe knikte hij begrijpend.

‘We kunnen op kantoor wel een jongste bediende gebruiken,’ zei hij.

Even later was ik bezig met het adresseren van enveloppen. Oom Gerard lachte me bemoedigend toe.

Aan het eind van de week overhandigde ik thuis mijn eerste loon. Ik beloofde het telkens af te dragen. Ik verdiende genoeg om ons net niet dood te laten gaan. Er was enige zekerheid in het bestaan gekomen.

[pagina 60]
[p. 60]

Als vader over verhuizen begon, boorde moeder dat voorstel de grond in. Ik herinner me de schilderijen met landschappen die hij in de stad tevergeefs aan de man probeerde te brengen.

 

Al enkele zondagen bezochten we niet meer de mis in onze eigen parochie. De mensen groetten niet meer.

Een zondag in mei, toen we op weg waren naar een naburig dorp, zag de lucht zwart van de Duitse vliegtuigen.

‘Het is 'n verloren zaak,’ zei mijn vader.

‘De moffen heb ik nooit vertrouwd,’ zei iemand bij de kerk. ‘De regering heeft 't gevaar nooit willen zien. We hebben 'n leger van niks, de Duitsers kunnen er zo overheen walsen.’

Iedereen knikte.

Tijdens de mis gaf de pastoor informatie over de dreigende bezetting. Als men op God vertrouwde zou alles goed aflopen.

Na de dienst werd een rozenkrans gebeden.

 

De mijn kwam onder Duitse controle te staan, maar verder merkte ik er niets van de bezetting.

In het dorp veranderde wel het een en ander. Een groep militairen nam het gemeentehuis in. Ze arresteerden Landstra en de wethouder wegens opruiende taal en het bieden van tegenstand.

‘Die zijn we kwijt,’ verzuchtte moeder, nadat ze in een auto het dorp waren uitgereden. ‘Ik hoop ze nooit meer terug te zien.’

De Duitsers verplichtten de boeren produkten af te leveren bij het gemeentehuis. Soms gingen er meiden binnen, schuchter achterom kijkend.

 

We zaten aan tafel toen er gebeld werd. Stella opende de deur. Tot onze schrik zagen we een Duitse officier.

‘Darf ich hereinkommen?’ vroeg hij.

Zonder antwoord af te wachten stevende hij naar vader.

[pagina 61]
[p. 61]

‘Sie sind Maler,’ stelde hij vast.

Hij uitte zijn bewondering voor het portret van Landstra, dat hij tot zijn spijt had verwijderd. Hij betreurde het dat de muren van zijn residentie zo kaal waren.

Zonder zich te beraden ging vader accoord met het verzoek van de officier hem te schilderen.

‘Es kann jetzt geschehen,’ zei hij. ‘Essen Sie aber ruhig weiter. Ich habe Zeit.’

Ik was zo nerveus dat ik niet meer kon eten. Glimlachend stond de officier met de handen op zijn rug. Al snel stuurde moeder Stella en mij naar de keuken.

‘Vader sympathiseert met de Duitsers,’ zei ik.

‘Zo'n vent schiet je neer als je niet doet wat hij zegt,’ zei moeder, ‘en de vijanden van Landstra zijn onze vrienden.’

Ik liep naar de zolder. De jute kolenzakken vol religieuze beeldjes waren er nog steeds. Ik opende er één. Bovenin trof ik Mariabeeldjes aan, ik bedwong me zo'n beeldje eruit te nemen en tegen mijn gezicht te houden.

Beneden sloeg de voordeur dicht. In de gang stond mijn vader. In zijn hand lagen voedselbonnen.

 

In de oorlogsjaren die volgden, beschilderde mijn vader de zalen van het gemeentehuis met symbolen van het Derde Rijk. Verder maakte hij een immens portret van Hitler, dat de Führer als verjaardagsgeschenk in 1943 werd aangeboden.

Vader wist alles over de verrichtingen van de Duitse troepen aan het front. Dat de nazi's zouden zegevieren, was voor hem een voldongen feit.

Eens durfde ik hem te vragen of hij ècht in het Derde Rijk en de bestendigheid ervan geloofde. Hij keek me doordringend aan en zei: ‘De tijden waren slecht, nu worden ze beter. Hitler streeft naar welvaart voor iedereen. Dat is toch waar ik zelf altijd voor gevochten heb.’

Dat ze mij op de mijn verguisden en over oom Gerard lasterden, verzweeg ik.

[pagina 62]
[p. 62]

De Duitsers ontruimden het gemeentehuis en verlieten het dorp even plotseling als dat ze er hun intrede hadden gedaan.

Vader stond verbouwereerd voor het raam, keek naar de feestvierende mensen. Hij opende de deur, nadat onze familienaam langdurig en treiterig geroepen was. Een grijze man van middelbare leeftijd deed hem handboeien om. Enkele jongemannen stormden binnen, grepen Stella en knipten haar haren af.

‘Vuile moffenhoer,’ riepen ze.

Een jongen bracht met rode verf een hakenkruis aan op haar kale schedel. Moeder schopte en tierde.

Uit kasten en laden haalde ze de benodigde spullen voor een overhaast vertrek. Mijn vader was weggevoerd.

‘We moeten hier zo gauw mogelijk vandaan,’ zei ze opvallend rustig.

Stella zat verdwaasd voor zich uit te kijken.

‘Moffenhoer?’ zei ze soms op vragende toon.

We laadden alles op twee fietsen en verlieten het dorp. De mensen riepen ons na dat we landverraders waren, maar niemand versperde ons de weg.

Ineens verscheen Landstra, hij was sterk vermagerd. Er speelde een satanisch lachje om zijn mond. Hij was in het gezelschap van zijn vrouw.

‘Jou krijg ik nog wel,’ siste moeder.

 

In de dichtstbijzijnde stad vroegen we onderdak bij een tante. Ze begreep niet dat we geen feest vierden.

‘Ze hebben Michiel opgepakt,’ zei moeder. ‘Ik vraag me af wat hij verkeerd heeft gedaan.’

‘De oorlog is verschrikkelijk,’ zei tante, ‘in de chaos worden al gauw vergissingen gemaakt. Over 'n paar dagen zal hij wel weer vrijkomen. Jullie blijven zolang als jullie willen en ik zal de zaak 'ns onderzoeken.’

‘Wees voorzichtig, Lena, want ze doen je nog wat aan,’ waarschuwde moeder.

 

Tante kwam te weten dat vader in de gevangenis zat en

[pagina 63]
[p. 63]

dat hij voorlopig vast zou worden gehouden. Men had haar een adres gegeven, we mochten hem schrijven.

Dadelijk begonnen we aan een brief. Het leek alsof hij niet meer bestond, slechts enkele onnozele woorden kreeg ik op papier. Op de tientallen verstuurde brieven volgde geen antwoord.

‘Als hem iets overkomen is, zal ik Landstra vermoorden,’ zei moeder dagelijks en zó vaak dat dit nauwelijks nog tot iemand doordrong.

 

Na een half jaar stond hij plotseling voor ons. Tante, die elke dag naar het dorp was gegaan om er te informeren naar nieuws, had hem van het station gehaald. De mensen hadden hem nog nageroepen en bedreigd, maar hier was hij voorgoed veilig. We kenden hem nauwelijks terug.

 

Een ochtend liep moeder de straat uit. Vader had de hele nacht geijld. Ze had herhaaldelijk haar vuisten gebald tegen Landstra.

Ik ging haar achterna, maar verloor haar uit het oog. Bij het dorp doemde ze op, terwijl ze me tegemoet kwam.

‘Hij is er niet meer,’ zei ze. ‘Er is 'n andere vent burgemeester. God mag weten waar Landstra uithangt.’

Ze scheen geen onderzoek te doen naar zijn verblijfplaats.

‘Ze vieren feest in 't dorp,’ zei ze. ‘Begrijp jij nou zoiets?’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken