Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Aardbeien in september (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Aardbeien in september
Afbeelding van Aardbeien in septemberToon afbeelding van titelpagina van Aardbeien in september

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.55 MB)

Scans (5.87 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Aardbeien in september

(1988)–Rob Molin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 75]
[p. 75]

Nacht op Terschelling

Door de bomen tekende de achterkant van de kliniek zich vaag af. David schatte de afstand waarover het terrein met de bebouwing daarop zich uitstrekte. De lengte van de oprijlaan tussen de Schijndelseweg en de boogvormige ingang, de diepte van de kliniek, de grootte van het daarachter gelegen voetbalveld, het kleine bos en de vijver die hij zoëven via het smalle bruggetje was overgestoken.

Hij keek naar de afrastering waarbij koeien graasden. De vrijheid lag voor hem. Tot aan de horizon velden.

Kort na de opname wandelde hij er onwennig met een groep medebewoners naar een manege. Vanaf een tribune volgden ze hoe kinderen leerden paardrijden. Hij dacht eraan als aan een droom, hij hoorde de schrille stem van de lerares in het midden van de piste, af en toe zwaaide zij met een zweep. Er was nog iets die middag.

In de velden bleef hij achter. Uit rijpe maïskolven haalde hij korrels. Toen merkte hij dat het herfst was. Het had erop geleken dat dit seizoen voor altijd zijn schoonheid had verloren.

Het spitse torentje van de kliniek was steeds dichterbij gekomen. Eens woonden er monniken; op de gebrandschilderde ramen afbeeldingen van heiligen.

 

Het was nu ongeveer acht uur; de derde zondag lag voor hem. Nog twee weken, dan mocht hij voor een weekend naar huis.

Ondanks de librium die hij 's ochtends innam, trilden zijn handen licht, was hij onrustig. Toch was zijn toestand beter, want de zonnestralen tussen de bladeren van de kastanjebomen bij de vijver vielen niet meer martelend op zijn netvlies, hij zag geen vreemde beelden meer in de schaduwen buiten of in de schemerige ruimten binnen.

[pagina 76]
[p. 76]

Dokter Lieberg was een man met rustige gebaren en met iets dwingends in zijn stem. Hij begeleidde de groep bewoners waarvan David er één was.

‘Je zult terugkomen in de werkelijke wereld,’ had hij tegen David gezegd, de wereld waarvan hij toen alleen het geelbruine water van de vijver zag, de jonge voorns in scholen aan de rand.

Nadat David het voetbalveld was overgestoken, wenkten mannen in de recreatiezaal naar hem. Hij lette niet op hen. Links het lokaal waar dinsdagmiddag getekend en geschilderd werd. Op de immense tafel stonden, omgekeerd, de in allerlei kleuren geverfde stoelen.

De eerste dag in de kliniek boog hij zich over tekenpapier en hij probeerde het gezicht van Ingrid te tekenen. Koerheuvel, een oudere collega, had hem hierheen gereden in Davids Peugeot 304 en was teruggereisd met de trein. De huisarts van de kliniek had David onderzocht, vastgesteld dat zijn lever betrekkelijk weinig geleden had. Hij kreeg dyta urese, een extract van strychnine en librium. En een vloeistof die hij in de schaamstreek moest aanbrengen.

 

David opende het raam van de slaapkamer, het voetbalveld en het kleine bos strekten zich beneden uit. Theo had zijn bed verlaten. Vanavond zouden ze weer met zijn vieren zijn, dan zouden Jacob en Harrie terugkomen, hun gesar zou weer beginnen. Vorige week had Theo bijna zijn been gebroken toen hij uitgleed over een stuk zeep.

De tekeningen in kleurkrijt in het vertrek waren een bont geheel. Jacob had ze gemaakt, hij werkte veel met rood. De schildering van een kale tak, de kleinste details waren erop aangebracht, was van Harries hand.

Op het voetbalveld vraten kraaien het brood op dat uit de recreatiezaal was gegooid.

 

Hij kon zich niet voorstellen dat het zomer was geweest. Hij herinnerde zich de slapeloze nachten, zijn autotocht naar de Ardennen waar hij logeerde bij Bres-

[pagina 77]
[p. 77]

soux in een klein hotel en de middag dat hij wakker werd in een ziekenhuisbed. Daar herstelde hij van de aandoening die leek op het syndroom van Korsakow, dagenlang had hij geleefd buiten tijd en plaats.

Het voetbalveld was door de kraaien verlaten. In de bomen verderop hadden enkele fragmenten een geelbruine kleur, aan de stammen had hij deze ochtend zwammen gezien en aan boomstronken tientallen kleine paddestoelen.

 

Elke zomer had hij met Ingrid de vakantie in de Ardennen doorgebracht. Zij hield niet van de zee. Het weekend nadat zij hem verlaten had, ging hij naar Texel, het was maart, op het eiland waren weinig toeristen. Vóór de Slufter liep hij, ondanks het verbod, het duingebied in, door een sterk geglooid gedeelte keerde hij terug naar zijn pension in De Cocksdorp. De schelpen die hij had opgeraapt, gooide hij terug op het strand. De schimmen van schepen en de horizon op het eiland lagen onmetelijk ver uit elkaar. Hij gebruikte tofranil om zijn melancholie te onderdrukken, hij moest voorzichtig zijn met alcohol. Het regende toen zachtjes, evenals tijdens de korte overtocht over het Marsdiep en de rit over het westelijk deel van Texel. Af en toe stelde hij de ruitewissers in werking. Hij speurde naar vogels die in het landschap moesten zijn. Hij stelde zich voor dat hij met Ingrid naar het strand zou gaan. Alleen zou hij wandelen tussen de vloedlijn en de duinen. Onwillig zou ze achterblijven in een duinpan en ze zou dulden dat hij langs de zee liep. Ook stelde hij zich voor dat zij rechtop ging zitten, dat ze haar lichtgebruinde borsten bedekte. Terwijl hij luisterde naar zijn bonzende hart, volgde hij de wolken. ‘Zullen we morgen samen naar de Slufter gaan?’ vroeg hij. Ze schudde het hoofd. Minutenlang lag hij naast haar tussen het bewegende helmgras. Hij raakte haar haren aan, zij wendde zich van hem af. De tijd tussen middag en nacht leek een eeuwigheid.

[pagina 78]
[p. 78]

In de recreatiezaal lazen bewoners de zaterdagkranten. Onder de lampekappen hing sigaretterook. David dacht aan de oppervlakte waartoe de wereld hier verengd was, de oppervlakte die hij had willen bepalen, alsof hij daarmee greep had willen krijgen op die tot een verbanningsoord gereduceerde wereld.

Hij liep voorbij de portiersloge en duwde de deur, die aanstond, open, voelde de warmte van de oktoberzon. Ook hier was een vijver, maar kleiner, hij lag dichter bij de kliniek dan bij de Schijndelseweg. Hij hoorde het doordringende, storende geluid van eenden. In de conversatiezaal wachtte men op het bezoek. Het zou zich hier onwennig voelen en twijfelen aan het bestaan van verslavingsklinieken.

Hij zag over de oprijlaan een auto rijden, hij kwam tot stilstand naast zijn Peugeot, waarvan de roestplekken alsmaar groter werden.

Er was geen ruimte meer op de parkeerplaats, het bezoek ging binnen.

 

Koerheuvel gaf David een hand.

‘Zo'n lange reis gemaakt en nog wel op zondag,’ zei David.

‘Je ogen zijn helderder,’ zei Koerheuvel, ‘man, wat heb jij eruitgezien. Vertel me 'ns hoe de therapie in haar werk gaat.’

‘In de groep,’ zei David, ‘moet je eerlijk zijn, zelfs 'n halve waarheid is 'n leugen.’

Hij keek naar Koerheuvels handen, die een plaats zochten op de houten bank bij de vijver. Hij dacht aan het bordeel in Den Helder. Een negerin bracht hem naar een schemerige ruimte, ze maakte hem angstig. ‘Tu n'as pas fait l'amour avec les noires?’ vroeg zij. Hij voelde de hitte van Mozambique op haar huid.

‘Je lessen worden uitstekend gegeven,’ zei Koerheuvel, ‘heb ik de indruk. Maar vertel nou eens over de therapie.’

‘Toen je me hier achterliet, die eerste dag,’ zei David, ‘heb ik Ingrid getekend. En Bolsflessen. Ik was opstan-

[pagina 79]
[p. 79]

dig. In het begin voelde ik me vernederd nadat ik de groepsleden mijn levensloop verteld had. Lieberg zei dat ik een leugenaar was en dat ik geen mooie praatjes moest verkopen. Hij is zo aardig, maar niet in de therapiekamer. Ik geloof dat ik nooit aan die tegenstelling kan wennen. Er gebeuren hier dingen die ik niet voor mogelijk had gehouden. Na 'n avondmaaltijd werd ik op mijn kamer opgeschrikt door snerpende, maar niet onsamenhangende tonen die uit 'n dwarsfluit leken te komen. Onder aan de trap stonden bewoners rond de musicus die ik avond aan avond met ingehouden emoties in de recreatiezaal zag. Hij had vuilnisemmers omvergeschopt en een stofzuiger vernield. Twee politieagenten arresteerden hem. In het begin had ik fantasieën. Je weet dat ik op Texel ben geweest. Ik meende bijvoorbeeld dat ik met een jonge vrouw in een strandcafé bij de jukebox stond. Ik haalde sigaretten aan de bar, scheurde het pakje open en bood haar 'n sigaret aan. Ik danste met haar. Ze was het hotel ontvlucht, net als ik het pension. Ze zei dat ze zich daar opgesloten voelde. Haar dijen waren slank, haar lichaam leek op 'n hinde.’

Koerheuvel keek David meewarig aan.

‘Ik kwam dichter bij haar, ik omklemde haar op de dansvloer, ik voelde de warmte van haar lichaam. Ze had me bij de Slufter gezien, maar ik haar niet. We wandelden naar de vuurtoren. Het was kouder dan 's middags.’

Koerheuvel kuchte en zei: ‘Op school gaat alles z'n gewone gang.’ David dacht aan de zekerheid van zijn collega, die door niets verstoord kon worden, aan de strakke regelmaat die hij zich oplegde. Op vrijdagavond bereidde hij zijn lessen voor de komende week voor en handelde hij de correctie af.

Ze wandelden rond het gebouw waarin niemand zich leek op te houden.

‘Dat eerste weekend dat je weer thuis bent,’ zei Koerheuvel, ‘blijf dan niet alleen, mijn vrouw en ik rekenen op je.’

[pagina 80]
[p. 80]

Koerheuvel zoog zijn longen vol boslucht.

‘De herfst,’ zei hij.

De zondagmiddag gleed langs hen heen. Tussen de bomen was het al avond, in de conversatiezaal brandde licht.

 

De zaterdagochtend in het huis van Koerheuvel hoorde David, gedempt, de ijle klank van een vrouwenstem.

‘Laura bereidt 'n concert voor,’ zei mevrouw Koerheuvel. ‘Ze zingt wel zes uur per dag.’

Tegen elf uur was er koffie. De klanken boven hem stierven weg. Hij gaf Laura een hand, zij zocht de blik van haar moeder.

‘U zong Schubert,’ zei David.

Laura glimlachte en bracht haar hoofd naar achteren. David dacht aan een warme zomermiddag aan zee, de kleuren aan de horizon.

In zijn studeerkamer begon Koerheuvel over zijn plan de geschiedenis van de Arbeiders Jeugd Centrale te beschrijven.

‘Ik heb met m'n vrouw nog op de Paasheuvel gedanst,’ zei hij.

In zijn jeugd had hij Slauerhoff gelezen. Dichterbij dan deze ochtend was het gezang, maar nu kon David de componist niet thuisbrengen.

Koerheuvel nam in de gang afscheid en drukte hem op het hart voorzichtig te rijden.

‘Ik verwacht je bij het recital van onze dochter,’ zei hij, ‘ik schrijf je nog.’

Het regende, de gele straatverlichting weerspiegelde zonderling in het wegdek. De bomen demonstreerden de overgang van herfst naar winter.

 

Een ijzige kou. December. De winter was definitief begonnen. De kliniek kon nauwelijks behoorlijk verwarmd worden, de vertrekken zijn er hoog.

Nog vóór Kerstmis overhandigde Dokter Lieberg aan David de ontslagbrief.

Het duurde zeker twee kilometer voordat het torentje

[pagina 81]
[p. 81]

van het gebouw voorgoed achter hem wegzakte. Het was nu kerstvakantie.

 

De zaterdagmiddag vóór Kerstmis dwaalde hij door de stad. In een café trof hij opgetogen collega's aan; er zouden nog veel vrije dagen zijn.

Bij de schouwburg zag hij de aankondiging van het recital van Laura Koerheuvel. David voelde zich goed, hij zou weer naar school gaan. Na de lessen zou hij in het huis waar hij met Ingrid vier jaar geleefd had, een aanvaardbare leegte vinden.

In de kliniek had hij nog een brief van Koerheuvel ontvangen, waarin hij David eraan herinnerde dat Laura zou optreden. Zij zou daarna naar Wenen vertrekken.

 

Het zomerhuis Zeewinde, dat eigenlijk bestemd was voor acht personen, maakte deel uit van een vakantiekolonie waar, voorzover David kon constateren, niemand woonde.

In de verte zag hij, vanuit zijn stoel aan het raam, de kerktoren van Midsland. De smalle weg, waarover weleens een auto reed, verdeelde het landschap. Alles was er geordend, als in een kijkdoos. Hij opende het deurtje aan de zijkant van de gashaard en liet paarsrode vlammen omhooggaan.

In het portaal van het zomerhuis lag een matras die eigenlijk, boven, op een bed hoorde. Ook deze nacht zou hij slapen voor de haard. De cijfers van de klok boven de schoorsteen wezen half vijf aan. Het leek lang geleden dat hij langs de zee gewandeld had en dat terwijl hij zich pas losgemaakt had van de wind die hem soms in het gezicht sneed. Het licht van de vuurtoren van West-Terschelling viel al vaag op de muur.

De vuurtoren was het eerste bouwwerk dat hij waarnam vanaf de zee, op weg naar het eiland terwijl hij aan dek was. In zijn vingers die de railing omklemd hielden, drong de kou door. Boven het eiland hingen donkere wolken. Achter de boot lag de zee vredig alsof

[pagina 82]
[p. 82]

nooit een schip haar doorkliefd had. In de late namiddag waren de wolken weggedreven. David haastte zich naar de zee, naar het duingebied met sterke hoogteverschillen. De zee was onrustig.

De dagen leken sterk op elkaar, als de golven van de zee, als de dagen op het vasteland. Hij verengde het leven niet tot een schouwspel.

De duinen verloren langzaam hun contouren. Hij dacht aan de rietvelden die zacht golvend bewogen, aan de vogels, de omslotenheid van de zee. Ook dacht hij aan Laura, hoe zij een glas met wijn zou vullen, het in de palm van haar hand zou houden.

De duisternis omsloot hem, al werd ze telkens opengescheurd door het licht van de vuurtoren. Hij legde zijn hand op het kozijn. Een heldere nacht die het heelal verkleinde tot een kamer. Waarom had hij in deze wereld verlangd naar dronkenschap?

De stilte in dit zomerhuis leek op die in het leslokaal wanneer hij er na het laatste uur achterbleef. De lege jeneverfles stopte hij in zijn tas. In de binnenstad stelde hij het moment waarop hij naar huis ging, zo lang mogelijk uit.

Hij drukte op de lichtschakelaar, zijn ogen deden pijn. Hij wist dat er buiten een wolkenloze hemel zou zijn.

Deze zondag, die nog enkele minuten zou duren, was de laatste dag geweest dat hij een beproeving moest doormaken.

Hij liep het licht hellende pad tussen Zeewinde en de asfaltweg af. Er brandden lichten in huizen waarvan hij tot voor kort had aangenomen dat ze onbewoond waren, ook kerstbomen en de gloed erin zag hij.

Een nacht aan zee, een nacht op Terschelling, dacht hij, terwijl hij dichter bij de vloedlijn kwam. Even meende hij de zon te zien opkomen, maar hij was nog uren verwijderd van de zonsopgang.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken