Claribella(1893)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] III. Alsof zij de zon beweenen, in de Noordzee ondergegaan, hoor ik de grijze wilgen treurig te suizen staan. Rozige ibisveeren, den vogel ontgaan in zijn vlucht, bespikkelt een vloot van wolkjes in het Westen de gouden lucht. Met verkoelenden adem blaast nu de wind over veld en dal. Op den woudzoom klatert stiller de waterval. Ver, in de meerschen, verheft zich, klagende melopee, des koeiers slepende wijze en het treurige loeien van 't vee. [pagina 146] [p. 146] Wat klinkt dat eenvoudige wijsje vreemd en lang in mijn binnenst na... O! Het wordt mij zoo duister, zoo duister, of ik op een kerkhof sta. Vorige Volgende