Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Iris (1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van Iris
Afbeelding van IrisToon afbeelding van titelpagina van Iris

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.40 MB)

ebook (4.73 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Iris

(1894)–Pol de Mont–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 81]
[p. 81]

XII.
De Almeh

Aan Georges Rochegrosse.

I
Herodes en Herodias

 
Rustend op kronklende pijlers,
 
die flonkren van goud en sardonyx,
 
welft zich de koepel,
 
uit marmer gehouwen,
 
in sierlijke kromming boven den troon,
 
waar Galilea's Tetrarch, Herodes,
 
den staf zwaait over zijn hofstoet.
 
 
 
Onheilspellend gelaat!
 
Op Romeinsche wijze geschoren,
 
zwellen, in dorre rimpels,
 
wangen en kin, zoo rood,
 
als de kazuifelvormige tabbaard,
 
waarop kabbalistische teekens:
 
lotuskelken en sfinksenkoppen,
 
met zilveren draden gestikt zijn.
 
 
 
Op een dik, rond hoofd,
 
tusschen 't gesteente der gouden tiara,
 
vertoont zich, bij schaarsche plekken,
 
wat kortgeknipt, vlasachtig haar,
 
en twee kleine oogjes,
 
blauw-wit en glazig,
 
- oogen van een dooden visch gelijk, -
 
gluren uit zwartbewimperde kassen
 
flikkeren rond.
 
 
 
Beweegloos zit hij, oud en versleten,
 
stom - als een hindoesche god...
[pagina 82]
[p. 82]
 
Op lageren troonstoel gestrekt, aan zijn zijde,
 
ligt, met den voet op een bank van ivoor,
 
niet jong, maar verleidlijk,
 
Filippus' weduw, Herodias,
 
zinnenbetoovrend als immer...
 
Om den middel des grijsaards
 
- mollige, streelende kluister -
 
vouwt zich haar poezelige arm.
 
Het katterig hoofdje
 
ligt, in een wolk rood haar,
 
op de stramme knieën des vorsten...
 
O! En die lippen,
 
malsch als de rijpe granaatvrucht,
 
open half als gekorven druiven,
 
zwellen van wellust en zinlijke weelde
 
saam, tot een zoenenden glimlach.
 
 
 
Aan den voet van den troon
 
walmen, op zeven treeften van goud,
 
wierook en myrrhe, met kwistige vlam,
 
hun geuren omhoog naar de beuken,
 
en zwarte slavinnen, zittend in 't rond,
 
blazen op schopharGa naar eind(11) en ugavGa naar eind(12),
 
rinklen met zilzelGa naar eind(13) en tofGa naar eind(14),
 
of besnaren, in stijgende snelheid,
 
de al-azórGa naar eind(15), de tiensnarige cither. -
 
 
 
Aan de poort van de hal, in zijn bloodrood kleed,
 
geleund op zijn mansgroot, blikkerend zwaard,
 
waakt de Perzische eunuuk,
 
stom en stijf als een beeld van het Noodlot.

II
Schelome

 
't Oog half geloken, wandlend als in slaap,
 
verschijnt Schelome, houdend in haar hand
 
wat witte leliën...
[pagina 83]
[p. 83]
 
Een sfinksenmaagd! - Over haar voorhoofd,
 
smal, en versierd met een bandje van goud,
 
valt over den kam van onyx,
 
ordeloos wiegelend,
 
in glanzende krullen het haar,
 
blond, met een rossen gloed,
 
als de kleur van de zee, waar zij 't diepst is.
 
Over hals en schouders dalen
 
twee lange vlechten, als slangen,
 
tot den halfgevormden boezem;
 
haar dunne, kleurlooze wangen
 
scheemren van zomersproeten;
 
gepoederd met mirre en saffraan
 
prijkt haar hals, met den tint der olijf,
 
en, onder beschilderde wimpers,
 
schittert als van wellustig verlangen
 
het vlekloos, glanzige wit
 
der groote, blauwheldere kijkers.
 
Een gordel van zijde omsluit haar de heup,
 
en hangers van zilver,
 
rinklen, bedekt met gesteenten,
 
over haar rozige beenen.
 
 
 
Daar klinkt uit de schophar een tergend getoet,
 
als ten stormpas bommen de zilzel's,
 
hartstochtlijk ronken de cithers, en wild
 
tuiten schalmeien en pijpen.
 
Dán weer - zwijgen! En Schelome
 
rept nu voet voor voet; o... traag eerst,
 
aarzlend schier, en op het vloerkleed
 
nauwelijks de hakken drukkend.
 
En, als kwam 't van ver, heel verre,
 
neurt zij slepende melopeeën,
 
lijze, lijze, als het zomerkoeltje
 
zuilend tusschen de rijpe halmen.
 
 
 
Dan ríjst weer de toon! In voller klanken
 
- als vlamde de gloed der zonne
[pagina 84]
[p. 84]
 
in 't lied, elk' ademtocht doorvonklend,
 
verheldert, stijgt en zwelt haar stem...
 
En de maat versnelt,
 
en de teere voetjes
 
trippelen luchtiger,
 
vlugger in 't rond;
 
op haar aanzicht glanst
 
een demonische klaarte;
 
wulpsch en ontuchtig
 
lachen haar lippen.
 
 
 
Met het lichaam wiegend naar links en naar rechts,
 
stampvoetend, verheft zij haar armen
 
over haar hoofd en haar roodblond haar,
 
tot een levenden, blozenden pronkboog.
 
En de cither gonst en de ramshoorn toet,
 
en versnellend, in engeren kring steeds,
 
vlug, als een bij om een bloemkelk, zwaait
 
de Almeh langs den glimmenden vloer.
 
 
 
Plotsling breekt, door de open koepel,
 
zonneglans! Een lange goudstraal
 
hangt, gelijk een schuinsche lichtzuil,
 
over 't koor der zwarte slaven. -
 
Duizend spelige vonken dansen
 
opwaarts tegen muur en pijlers,
 
gensters lokkend uit de schilden,
 
sprankels kussend uit den steen...
 
 
 
En langzaam, langzaam, alsof gouden haken
 
haar nader lokten, - alsof, maas vóor maas,
 
een net van licht haar ving, zoo treedt, volschoon,
 
de slanke hoeri in 't bereik des lichts.
 
Betoovrend, bovenmenschlijk, in een wasem
 
van oogverblindend zonlicht, in een zee,
 
waarvan elk golfje een lichtspat, stond zij daar,
 
en, duim vóor duim, als een verliefde knaap,
 
omving de gloed haar tenger, slanke lijf:
 
de voeten eerst, die uit de goudsandalen
[pagina 85]
[p. 85]
 
zwollen als rozen uit haar zwachtelblâan,
 
de roze kuiten, waarop de aders blauwden,
 
de knieën, fijnovaal en lichtberoosd,
 
de nauwlijks merkbre heup als van een kind,
 
de jonge boezem, blank als lentesneeuw,
 
en blanke hals, en hoofd, en wieglend haar...
 
Zij, doel en middelpunt van al dat licht,
 
een menschlijk raadsel, nimmer opgelost!
 
 
 
En Herodes,
 
huivrend van angst en genot,
 
als een windhond tramplend van wellust,
 
reikt naar 't verleidelijk beeld van het kind,
 
van begeerte vochtige lippen.
 
Met de rechterhand op den arm van zijn troon,
 
een voet al tot opstaan vooruit,
 
rekt hij den hals,
 
van rimpels doorkorven,
 
dat pees bij pees er bij siddert...
 
 
 
Op zijn lippen voelt hij een nijdigen zoen:
 
koud, als de buik van een adder,
 
forsch als een springveêr,
 
sluit zich een arm rond zijn hals...
 
En heimelijk fluisterend,
 
neigt naar zijn oor, met een onyx doorboord,
 
de vrouw van Filippus -, zijn boele! -
 
 
 
Aan de poort van de zaal, in zijn bloedrood kleed,
 
geleund op zijn mansgroot, schitterend zwaard,
 
waakt de Perzische eunuuk,
 
stom en stijf als een beeld van het Noodlot!

III
Het Hoofd van Jochánan

 
Aan de poort van de zaal, in zijn bloedrood kleed,
 
geleund op zijn mansgroot, schitterend zwaard,
 
waakt de Perzische eunuuk,
 
stom en stijf als een beeld van het Noodlot...
[pagina 86]
[p. 86]
 
O afschrikwekkend!
 
Aan den voet van den troon,
 
het bleeke gelaat gekeerd tot den Viervorst,
 
ligt op een schotel van goud,
 
bloedroode tropee,
 
het hoofd van Jochánan, de Asze-im.
 
Witte, weerbarstig opstruivende haren
 
omringen het hoofd van den Ziener
 
als met een nimbus van licht;
 
in purperen klonters
 
hangt in den stoppelbaard
 
het bloed, het geronnene bloed...;
 
om den open mond
 
speelt als een bittere grijnslach...
 
 
 
Als door een springveer bewogen
 
staat de boelinne
 
in gansch haar lengte,
 
in al heur schoonheid,
 
huiverend recht.
 
Uit haar kapsel trekt zij
 
een puntige, zilveren haarspeld,
 
en terwijl haar lippen van wraaklust trillen,
 
stoot zij, heel traag, met berekend geduld,
 
het nog warme hoofd
 
den priem door de zindrende hersens...
 
 
 
Aan de poort van de zaal, in zijn bloedrood kleed,
 
waakt, zwijgend, de Perzische eunuuk...

eind(11)
Schophar = ramshoorn.
eind(12)
Ugav = schalmei.
eind(13)
Zilzel = cymbel.
eind(14)
Tof = pauk.
eind(15)
Al-azor = tiensnarige cither.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken