Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Iris (1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van Iris
Afbeelding van IrisToon afbeelding van titelpagina van Iris

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.40 MB)

ebook (4.73 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Iris

(1894)–Pol de Mont–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 250]
[p. 250]

XIII.
Paulinus van Nola

Mijn lieven vriend, den kunstlievenden drukker Paul Buschmann.
 
O zoete klokken, die in d'avond luidt,
 
de ziel der bloemen juicht in uw geluid!
 
 
 
* * *
 
 
 
In 't hartje der Campagna, dicht bij Nola,
 
een zachten avond in het meiseizoen...
 
Het uur van vrede, waarop, van de daken,
 
een laatste maal de trouwe duivenvlucht
 
fladdert den hoog' azuren hemel in,
 
draaiend, met snellen zwaai, tot driemaal toe,
 
rond hare woning; - uur van rust en kalmte,
 
waarop, van uit de geurge bloemenkelken,
 
de donkre zwerm der bijen, buitbeladen,
 
gonzend van weelde, - een gouden hagelbui,
 
neerklettert op de korven...
 
 
 
Op dat uuri
 
zat, op een open plekje in Nola's bosch,
 
bisschop Paulinus. Rond hem, grijs en groen
 
getijgerd, rezen, hoog en slank, de stammen
 
van berken en abeelen, door wier kruinen,
 
als zooveel prismen, 't gouden zonlicht viel,
 
zoodat de stralen, - waarin gouden stofjes,
 
oneindig kleine sterren, flonkerdraaiden,
 
éen op- en neergewiegel zonder rust, -
 
vallend tot op het gras, de zuilen schenen
 
eens mysterieuzen tempels, door God zelf
 
gebouwd uit licht en lucht met slechts éen woord...
[pagina 251]
[p. 251]
 
En door die zuilen, louter licht en laaie,
 
schommelden, zelf in goud- en lichtgeschemel,
 
de takken, rijkbelooverd, suizend heen,
 
bogen, allengs geloken, al de kelken
 
der wilde bloemen zich tevreden neer,
 
dronken van licht in kleedren als van zij.
 
Doch hare zieltjes stegen, op de walmen
 
der zoete roken, zacht, heel zacht omhoog,
 
een honderdvoudige wierook, zonder vuur...
 
 
 
En, stil genietend van die avondrust,
 
zat daar Paulinus, voelend in zijn oogen
 
den eedlen straal wegsterven, dien de zon
 
gelachen had tot diep in zijn gemoed.
 
En tot den hemel zijne ziel ópbeurend,
 
vouwde, vol deemoed, hij de handen saam,
 
en sprak, halfluid, een innige beê tot God,
 
en prees en loofde hem, en smeekte: ‘Heere,
 
geef mij een teeken, dat Gij bij mij zijt!
 
Geef mij een teeken, dat Gij in mij zijt!
 
Geef mij een teeken, dat Gij met mij blijft
 
tot aan het eind van al mijn dagen, Heere!’
 
 
 
Toen was het hem, alsof een stille wind
 
een poos de takken scheidde. Heller weder
 
flonkerde, steeds maar dalend, 't zonnelicht,
 
en uit de halmen hare klokjes beurend, -
 
van louter gloed, als een albasten beker
 
van goudwijn, boordevol, - begonnen al
 
de bloemekens van 't woud, weer wakker wordend,
 
te wiegewagen in den avondwind.
 
 
 
En luistrend stond Paulinus! Zou het teeken,
 
dat God bij hem en in hem was, dan volgen?
 
 
 
- En 't wonder kwam... Alsof de geur der bloemen
 
plots werd tot melodie, zoo klonk daar, eerst
 
heel zacht en schuchter, vóor zijn voeten schier,
[pagina 252]
[p. 252]
 
dan altijd verder, dieper in het woud,
 
éen bingebangen, zilver en kristal,
 
éen teng-ting-tang van duizend fijne schalen,
 
de donkerblauwe 't diepst, de helderroode
 
veel scheller, scherper; dan, weemoedig, traag,
 
de paarse en mauve, en al de witte 't helst.
 
 
 
Gestrekt en dankend ging, met trage schreden,
 
de bisschop weder naar zijn stille stad,
 
en, tot aandenken aan dat zalig uur,
 
liet hij van 't edelst brons drie klokken gieten,
 
gevormd als bloemekelken; liet haar hoog
 
hijschen in zijnen toren, en vernam
 
in haar geluid nu, morgen, middag, avond,
 
de stem des Heeren, zeggend: ‘'k Ben met u!’
 
 
 
* * *
 
 
 
O klokken, klokken, die in d' avond luidt,
 
de ziel der bloemen juicht in uw geluid...

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken