Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Loreley (1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van Loreley
Afbeelding van LoreleyToon afbeelding van titelpagina van Loreley

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.73 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Loreley

(1882)–Pol de Mont–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 263]
[p. 263]

Nazang.
Eene zonnevaart.

 
In Sogno mi parea veder sospesa,
 
Un' aquila nel ciel con penne d'oro,
 
Con l'ali aperto, ed a calare intesa....

Dante, Purgatorio, Canto IX, 13 sq.

 
In eenen droom werd ik aan de aerde ontvoerd,
 
ten hemel, door een reuzenarend.
 
Ik zag hem naderen, in den zonneglans des morgends,
 
als 't Oosten nauw zijn gouden poort ontsloot
 
en 't eeuwig licht des hemels, over 't aerdrijk,
 
liet glanzend henenborlen, als uit duizend sluizen.
 
Ik zag hem naderen. - Op zijn forsche pennen,
 
wijd uitgeslagen in den morgendwind,
 
blonk goud en zilver....
 
Tweemaal hield hij stille,
 
en keerde 't peilend oog. der Zonne toe,
 
en zweefde lager dan, steeds lager, rond mijn hoofd,
 
sloeg zijne klauwen in mijn kleed - en steeg,
 
me aan de aerd ontstelend, traagzaam door de lucht,
[pagina 264]
[p. 264]
 
met statig wiekgeklep, steeds hooger, hooger,
 
naar 't Oosten heen,
 
en rechtstreeks naar de
 
zonne! -
 
Soms onder 't prangend drukken van zijn klauw,
 
voelde ik mijn heupen zinderen....
 
Nog zag ik de aerde
 
met heide en groene wei, met bosch en dal en heuvlen,
 
met beken, stroomen, dorpen, steden,
 
daar strekken, onder mij, ô eindloos diep!
 
en immer lager in den afgrond zinken
 
en kleiner worden en onduidelik.
 
Reeds zwom daar, onder mij, een rozig wolkje,
 
half door de zon verlicht, naar 't Zuiden drijvend....
 
De horizon verdween.... In éénen blik
 
omvatte ik Oost en West, en Zuid en Noord;
 
de schroevende IJszee en het stille Meer,
 
den grijzen Jungfrautop en d'Elborus,
 
omkleed met ijs op hunne stoute kruinen.
 
Ginds rezen de Andes op: onmeetbre keten
 
van rotsige toppen, nog in nacht gehuld,
 
en boven Plata's prairiën dreef, als zilver,
 
de volle maanschijf.... Ginds rees Libanon,
 
in 't vuurrood gloren van den Oostertrans,
 
en stak in 't zonlicht zijne palmen op,
 
die van genot hun lange twijgen schudd'en.
 
En ik was trotsch.... Onzeggelik een genot
 
vervulde mij de ziel; mijn borst werd wijder,
 
mijn geest werd machtiger; - 't scheen mij, 'k ging der goden
 
Olympos binnentreen, als Ganymed;
[pagina 265]
[p. 265]
 
- veeleer, ik waande zelf een god te zijn
 
en op mijn lippen zweefde reeds het fiat,
 
het scheppingswoord, als of ik, arme worm
 
der aerde, een nieuwe waereld trekken zou
 
van uit het Niet, des daarzijns zwarten chaos!
 
 
 
Toen, op den hoogsten bergtop, daalde
 
ter ruste, de adelaar.... Op wier en mos
 
liet hij mij neer, aleer de stoute reis,
 
d' eindlooze zonnetocht, hervat werd....
 
- Ramp en wee!
 
Daar sist op eens, als waar 't van uit den grond
 
een reuzenslang: in trillende kronkelringen
 
verwrongen, dik van gal en gift, den muil gespalkt,
 
en 't oog van bloedge pezen gansch dooraderd....
 
Ik laat een schreeuw....
 
Doch mij niet dreigt het ondier
 
Woest sissend bonst het op den arend los
 
en prangt, en wringt, en knoopt zijn forsche schakels
 
hem rond het siddrend lijf, rond voet en hals....
 
De vogel slaakt een gil, een ijsbren kreet
 
die, van de rots, wijd over 't meer weerklinkt -
 
Zijn wieken nog zijn vrij - hij slaat die uit;
 
hij hakt zijn klauwen in mijn leden vast,
 
en stijgt.... Almachtig stijgt hij door de lucht,
 
naar 't Oosten heen, en recht ter zonneschijf!
 
Hij bijt en pikt; rijt met zijn stalen bek
 
der slange buik op; voelt zijn borst beklemd,
 
zijn adem afgesloten.... doch, stijgt voort....
 
steeds hooger, Oostwaarts, immer naar de zon!
[pagina 266]
[p. 266]
 
Hoog vlamt de dag reeds.... gloeiend steekt de zon!
 
Diep onder ons strekt de aerd uit....
 
Machtig nijpt
 
de slang den vogel in haar ringen, boort
 
met hare tanden dwars zijn herte door....
 
en purperkleurig valt op mij het bloed
 
en stolt, in dikke druppels, op mijn borst....
 
God! Welk een kampen! Wat gewordt van mij?.... -
 
Stout, edel dier! Wat rijst ge en kampt gij voort?
 
Bezwijken moet gij!.... Vruchtloos zwoegt ge en zucht,
 
en hijgt uw longen heesch, en wilt de zon
 
bereiken!.... Staak den strijd.... Gij kunt niet meer!
 
Uw keel is schor; uw vleugel afgemat.
 
Uw borst ligt bloedend open, en de slang
 
doorwroet met dubbele tong uw lillend vleesch
 
en zuigt uw hertebloed met slok op slok....
 
Ik beef van angst....
 
Op eens, een kreet weergalmt
 
de sfeeren door!.... O wee! De vogel sterft...
 
mij klemt de forsche klauw niet langer vast....
 
Ik voel het.... ik ben los.... O Hel en Duivel;
 
Ik val!.... Ik val!....
 
 
 
Met duizlingwekkende snelheid
 
doorboort mijn lichaam
 
de persende lucht..!.
 
Steeds rasser en rasser
 
tuimelt het, zwaait het,
 
in draaiende cirkels,
 
de afgronden door....
[pagina 267]
[p. 267]
 
Daar open ik de oogen....
 
Hemel! Wat zie ik?
 
Zeeën en meeren,
 
mijlen en mijlen
 
diep, onder mij,
 
klotsen en woeden....
 
De bergen rijzen
 
met duizlige snelheid
 
ten hemel omhoog;
 
en de rotsen verheffen den kop van arduin,
 
en wachten....
 
- Zwijgend wachten zij,
 
dat mijn brekende kop
 
op hen neêrbons!
 
 
 
Wee! Wee!
 
Daar raak ik den rotsblok;...
 
daar plof ik neder,
 
den schedel vooruit....
 
En daar lig ik, armzaalge, gemorzeld, gebroken,
 
het bekkeneel aan splinters,
 
de heupen ingestampt,
 
de ribben, verbrokkeld
 
en de hersens! - De hersens,
 
- och arme! die nimmer meer denken!
 
bloedig, rond mij, op de rotsen verstrooid....
[pagina 268]
[p. 268]
 
O allerliefste....
 
Vraag niet wat die wondere droomen bedieden!
 
Herkent ge in mijn arend,
 
uw liefde niet, de machtig dwingende,
 
de mild begoochlende,
 
die mij, op haar vleuglen,
 
naar 't glansend Eden der dichtkunst voerde!.... -
 
 
 
De slange, - niet ééne....
 
maar twintig te zaam,
 
hebben dien vogel verwurgd,
 
o mijn schat....
 
En toen?....
 
toen ben ik gevallen,
 
uit de duizlingwekkende hoogte
 
der zoete begoochling,
 
en ik kwam toen
 
juist op des Spitsbergs klippen terecht....
 
niets achterlatend dan een hoopje beenen,
 
die Laplands aanbidlike schoonen,
 
met simmenbakhuis en knikkenden ossenknie,
 
gebeden stotterend en tranen stortend,
 
te zamenborstelen met morsige boezems!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken