Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsche spraekkunst (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsche spraekkunst
Afbeelding van Nederduitsche spraekkunstToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsche spraekkunst

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

XML (0.68 MB)

tekstbestand






Editeur

F.A.M. Schaars



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsche spraekkunst

(1988)–Arnold Moonen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 344]
[p. 344]

Het XLVI. Kapittel.

WY zouden nu konnen rekenen onze Spraekkunst voltooit te hebben, door ons onderwys in de Woortvoeginge, hoe met waerneeminge der Schikkinge en Plaetse de byzondere Spraekdeelen door of zonder Uitlaetinge recht en sierlyk gesprooken en geschreeven worden: maer het is ook noodigh te overweegen, door wat middel de welgeschreevene en welgeschikte woorden recht geleezen en wel verstaen konnen worden; zonder dat men te vreezen hebbe, dat in eene geheele rede door misverstant in de uitspraeke zal gescheiden worden, het geen tot elkander behoort, en wederom samengevoegt, dat nootzaekelyk hier en gins gescheiden moet worden. Dit middel noemen wy met andere Letterkundigen de Schriftscheiding.

Deeze Schriftscheiding, wel geen deel der Spraekkunst, maer evenwel haer in het recht schryven te hulpe koomende, gebruikt hier toe zekere Merken of Zin- en Schryftekens; eertyts gevonden en ingevoert, om de samengeschikte woorden recht te onderscheiden, hunne verdeelingen wel te byzonderen, en de gansche rede, gelyk by leden, te schikken; opdat de leezers en toehoorders te bequaemer zyn, om een welgeordent geschrift, dat anders niet of zwaerlyk zoude verstaen worden, zekerder, verstandiger en vaster te leezen en aen te hooren-

Deeze Merken, die, op hunne rechte plaetsen gestelt, den leezeren tot rustplaetzen dienen, om by eenen veranderden zin, hoe gering en kleen, ter

[pagina 345]
[p. 345]

rede inschietende, met de gedachten eenigszins stil te staen, zyn in getal vier, en merken de kortste, eene langer, de middelste, en de eindelyke ademhaeling in het leezen en verhaelen der geschriften.

Het eerste Merk, dat het teken der allerkortste ademhaelinge is, wordt van ons eene Sneede of Zinsneede geheeten, en in twee gedaenten getekent; in de drukken met Romeinsche of Latynsche letteren dus , en krom; in de Hoog- en Nederduitsche drukken dus / en schuins. Waerom ook dit Merk den naem van eene Streek of Streep draegt.

Dit wordt gebruikt tusschen Zelfstandige Naemwoorden, het zy Eigene, het zy Gemeene, wanneer het Voegwoort En, dat ze anders aen elkandere hecht, achter hen by Uitlaeting verzweegen wordt. Waer van deeze voorbeelden ter wederzyde zyn; Om nu Xenofon, Strabo, Atheneus en anderen over te slaen; Hy zoekt zyne sluikery, konstroovery, en gestoole vonden door herstelling van zaeken, wisseling van naemen en woorden, of anderszins te verbergen.

Ook wordt de Sneede gebruikt tusschen byzondere Byvoeglyke Naemwoorden, waer achter ook het Voegwoort En uitgelaeten wordt; als in, Den achtbaeren, hooghgeleerden, wyzen, en bescheidenen heere; en, Laet wy lieden, wyzer, stemmiger, en ingetoogen, stichtige oeffeningen hanteeren.

En in het gemeen wordt de Zinsneede gebruikt achter alle andere Spraekdeelen, wanneer achter die het Voegwoort En wordt verzweegen, gelyk achter de Werkwoorden; als in, O Lucifer, die vroeg opgingt; die de volken quetste, in uwe harten spraekt;

[pagina 346]
[p. 346]

en, In het welschikken, tekenen, en schilderen der beelden; achter de Deelwoorden; als in, De Schepping, in Achilles schilt geschildert, het Paradys, door Alcinous hof afgebeeldt, en Lucifers val, door Ate betekent; achter de Bywoorden; als in, Dat overal, dat altyt, en van allen gelooft wordt; en achter de Voorzetsels; als in, Voor, achter, bezyden, en rontom het leger.

Waer by koomt, dat de Sneede in het gemeen tot onderscheiding der Woorden zeer dikwyls en veelmaels gebruikt wordt; wanneer naemelyk de Rede noch onvolkoomen is, en de Woorden evenwel eene scheidbaere Afzondering vorderen tot beter verstant voor den leezer, en geschikter deeling der woorden; als in, Indien de schilder een menschenhooft op een paerts hals woude zetten, en met veelerlei vederen schakeren, en van allerhande leden te zamen voegen; zulks dat het bovenlyf eene schoone vrou geleek, en het onderste in eenen mismaekten visch eindigde, zoudt ge, o vrienden, dit ziende, u van lachen kunnen onthouden?

Het tweede Merk, het teken eener langer ademhaelinge, wordt, als uit een Stip en Sneede samengestelt, van ons eene Stipsneede genoemt, en dus gemaekt, zoo wel in Hoog- en Nederduitsche, als Roomsche of Latynsche letterdrukken; en het heeft zyne plaets in de Rede, daer de zin, die wel niet geheel onvolkoomen is, eene langere rust, als door de Sneede geschieden magh, in het leezen of verhaelen vordert; als in, Mopsus, dewyl wy, beide even konstig, gy meester op de fluit, ik in het zingen, wel op malkander passen; waerom gaen wy hier niet

[pagina 347]
[p. 347]

nederzitten, onder deeze olmen en hazelaers, door een geplant? en wederom, Gelyk de taeie willegeboom voor den blonden olyf; gelyk de laege lavenderbloem voor den rooden roozelaer moet wyken; zoo verre moet, myns oordeels, Amyntas voor u wyken.

Het derde Merk, het teken der Middelste ademhaelinge, wordt van ons een Tweelingstip geheeten, en, als uit twee Stippen, boven elkander getekent, bestaende, dus uitgedrukt: en het heeft zyn gebruik en plaets, waer en wanneer de rede wel eenigszins volkoomen is, maer evenwel tot haere eindelyke volkoomenheit of meerder versterking en verklaering noch iets kan of moet eischen; als in de Tegenstellingen; in het aenbrengen der Voorbeelden tot de Regels; in Redengeevingen, en diergelyke; als in, Bakchus benyde den heuvelen de schaduw der wynranken: maer koomt onze Fyllis eens weder, zoo zullen alle boschen bloeien; en, Eerst zal ik u deeze brosse scherleipyp schenken, die ons leerde: Korydon was op den schoonen Alexis verslingert: die zelve pyp leerde ons: wiens vee is dit? behoort het Melibeus toe? en ook, De wolf beloert geen schaep, nochte men spant geene netten om harten te vangen: d' oprechte Dafnis is met vrede gedient.

Het vierde Merk, het teken der eindelyke ademhaelinge, noemen wy een Stip of Tittel, en stellen dit achter het slot eener Spreukrede in deeze gedaente . En eene Spreukrede is eene rede, die ten vollen geslooten is, en in eenen adem of met tusschenpoozingen uitgesprooken, ook een Zinslot genoemt word. Waer achter eene nieuwe rede niet alleen

[pagina 348]
[p. 348]

met eene hooftletter in het schryven aenvangt, maer ook met eene herscheppinge der stemme geleezen wordt. Hier van is dit voorbeelt: O Krisp Sallust, vyant van staeten, het zilver, van gierigaerts in de aerde begraeven, is zonder glans, ten zy het blinke door een maetigh gebruik. Prokuleius, vermaert door het toonen van zyn vaderlyk harte, over zyne broeders, zal eeu in eeu uit leeven. De Faem zal hem, na zynen doot, op onbezweeke vleugels omvoeren. Indien gy uwe geltzucht temt, zoo zult gy wyder heerschen, als of gy Lybië en het veergeleegen Spanje aen een hechtte, en beide de Peenen onder een hooft brogt.

Na deeze vier Merken der Schriftscheidinge moeten ook in het schryven eenige andere Tekens waergenoomen en gebruikt worden, en de woorden, waer achter zy gestelt worden, met eenen veranderden toon uitgesprooken.

Onder deeze is het eerste een Vraegteken, dat achter eene Vraeg of Vraegende Rede gestelt wordt, en van deeze gedaente is ? als in, Zeg my, Dametas, wiens vee is dit? behoort het Melibeus toe? en, Wat zullen Heerschappen niet aenrechten, naerdien dieven dit durven bestaen? en, Behoorde hy, die den zangstryt verloor, my niet de geit te leveren?

En omtrent dit Vraegteken is aen te merken, dat het de rede nadruklyker en krachtiger maekt, dan eene slechte en eenvouwige stelling. Dus vindt men meer nadruks in, Viel het my niet lichter, Amarils bitsheit en ongenade en haere hoovaerdy en spyt te verdraegen? Gy schalk, zagh ik u niet Damons bok heimelyk wechsleepen, terwyl Hontwolf zoo vreesselyk baste? als in, Het viel my lichter, Amarils bitsheit

[pagina 349]
[p. 349]

te verdraegen; ik zagh u Damons bok wechsleepen.

Hier na volgt een teken, dat achter de rechtsdraetsche uitboezemingen van Klagte, Vreugde en Verwonderinge, als ook achter de Tusschenwerpingen Och, Och arm, en Helaes gestelt wordt, en daerom een Klagt- of Vreugde- of Verwonderingsteken genoemt kan worden, en van deeze gedaente is! En men vindt dit in, Hoe menigmael sprak my Galatea zoo minnelyk toe! o winden, luistert hier van den Goden iet in; Och! hoe mager is myn stier in zulke eene vette weide! Och! rampzalige maegt, wat dolheit ging u over? Mantua, dat helaes! het verdrukte Kremone al te na legt; Och! hoe zacht wil myn gebeente rusten, zoo uwe fluit namaels myne vryaedjen verhaele! Gy wreede gaet helaes! verre van uw vaderlant den Ryn bezoeken.

De Tusschenstelling, Parenthesis by Grieken en Latynen, waer door in eene rede eenige woorden, als eene tusschenrede, gevoegt worden, niet alleen zonder haer nadeel, maer ook somtyts tot haere naekter verklaering, wordt ter wederzyde der tusschengestelde woorden met twee halve maentjes en dus ( ) getekent; als in, My gedenkt (hadden myne zinnen niet averechts gestaen) dat de eiken ons dikwyls deeze rampen spelden; de Zanggodinnen vereeren u (aenvaerd ze toch) deeze pypen, te voore den ouden Hesiodus van Askra eigen; Ik zagh u (toen gy noch een kleen meiske waert) bloozende appels plukken.

En dit teken heeft alleen plaets, wanneer de nieuwe zin in het midden eener rede geslooten wordt; die anders aen het einde der zelve haere plaets kan

[pagina 350]
[p. 350]

hebben. Want het is even veel, te zeggen, Ik zal deeze jonge koe tegens u opzetten, die tweemael 's daegs gemolken wordt, en twee jongen zoogt, opdat gy ze niet te kleen acht; Ik zal een paer beuke kroezen daer tegens zetten, die gy zelf bekennen moet meer waerdigh te weezen; of met eene tusschenstellinge, Ik zal deeze jonge koe (opdat gy ze niet te kleen acht) die tweemael 's daegs gemolken wordt, en twee jongen zoogt, tegens u opzetten; Ik zal een paer beuke kroezen (die gy zelf bekennen moet meer waerdigh te weezen) daer tegens zetten.

Evenwel schynt de Tusschenstelling de rede heviger en krachtiger te maeken; als in deeze uitdrukkingen, Moeten wy dit beleeven? dat een vreemdeling (wie hoedde zich hier voor?) in onze armoedtje vallende, zeit: gy oude huisluiden, vertrekt; Wy, zoo deerlyk verdrukt, brengen hem (de plaeg haele den soldaet) deeze bokken; O al te gelukkige huislieden (kenden zy slechts hun geluk) die buiten oorlogskrakkeel, in den schoot het voedsel ontfangen; Zoo scheurden zy (de Goden gunnen den vroomen wat beters) met bitse tanden hunne eigene leden in stukken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken