Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geheimtalen (2002)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geheimtalen
Afbeelding van De geheimtalenToon afbeelding van titelpagina van De geheimtalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (33.98 MB)

Scans (49.69 MB)

XML (4.38 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/sociolinguistiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geheimtalen

(2002)–J.G.M. Moormann–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bron 19. Bargoens van Roeselare (1890) [A IV]

De Geheimtalen i: hoofdstuk iv, a iv; hoofdstuk v, a iv.

 

Het zeer belangrijke boekje van De Seyn-Verhougstraete nemen we in zijn geheel op.

Het Bargoensch van Roeselare

Een bijvoegsel aan Is. Teirlinck's Woordenboek van Bargoensch door H. de Seyn-Verhougstraete. Roeselare 1890.

Een woord van uitleg

In 1886 gaven wij Teirlinck's Woordenboek van Bargoensch uit. Van toen reeds mieken

[pagina 424]
[p. 424]

wij het voornemen de woorden van het Roeselaarsch Bargoensch, waarvan weinigen in gemeld boek te vinden zijn, te verzamelen en als vollediging van Teirlinck's werk in het licht te geven. Allerlei beslommeringen belett'en ons dit voornemen vroeger uit te voeren.

Thans komen wij met die lijst voor den dag. Wij gelooven dat ze volledig is, voor zoover zoo iets kan volledig worden. Afgeleide en samengestelde woorden hebben wij weinig opgenomen: van de werkwoorden bv. geven wij over het algemeen alleen den infinitief. De woorden in Teirlinck's Woordenboek voorkomende en te Roeselare in de aangegevene beteekenis gebruikt, hebben wij in eene afzonderlijke lijst opgenomen. (...) Ook hebben wij eene lijst opgemaakt der woorden, die in Roeselare eene andere beteekenis hebben dan die in Teirlinck's Woordenboek, opgegeven. (...)

Wij hebben ons onthouden de soort en het geslacht der woorden op te geven, alsook de afleiding; daar wij vooronderstellen, dat de gebruikers onzer lijst dat alles, ten minste zoo goed als wij, kunnen en kennen.

De woorden hebben wij georthographiëerd zooals ze te Roeselare, met West-vlaamsche klanken, uitgesproken worden. Alzoo komt het, dat wij bouwten schrijven met eene w, om aan te toonen dat het woord wel met ouw-klank, niet met West-Vlaamsche ou-klank uitgesproken wordt.

Het Bargoensch is in heel België zeer verspreid. Wij gelooven niet, dat er een enkele stad is, waar het niet gesproken wordt,Ga naar eindnoot393 en in Roeselare verbreidt het zich hoe langer hoe meer. Heel de bevolking der NieuwmarktGa naar eindnoot394 spreekt Bargoensch; daarbij al wat leurder (en daar zijn er niet weinig!) of marskramer is, of met eender welke goederen de omliggende markten bezoekt.

Wanneer wij de Bargoensch-sprekende Roeselarenaren op een duizendtal personen schatten, bij eene bevolking van omtrent 21000 zielen, gelooven wij niet te overdrijven.

In het Roeselaarsch Bargoensch bestaan geene voornaamwoorden buiten: Mechels, ik of mij, en dan spreekt men van zichzelven in den derden persoon. Al de andere woorden, door verandering in den zinsbouw, door Being = mensch, weergegeven, of wel in den gewonen vorm gebruikt.

Dit Bargoensch bezit een tamelijk uitgebreide telwoordenreeks. Ziehier:

Een Kop
Twee Bis
Drie Draaiers
Vier Verkens
Vijf Knak
Zes Bisdraaiers
Zeven Bisdraaierskop
Acht Bisverkens of Bisvinken
Negen Verkensbiskoppen
Tien Bisknakken
Vijftien Draaiersknakken
Twintig Verkensknakken

[pagina 425]
[p. 425]

Dertig Draaiersbisknakken
Veertig Bisverkensknakken
Honderd Hopki (hoopken)

Verkorting: T's Wdb. = Teirlinck's Woordenboek Ga naar eindnoot394*

afluimen, afloeren
afluimen wordt in West-Vlaanderen algemeen gebruikt. Wij hebben in denzelfden zin meer dan eens afluizen gehoord
afdokken, betalen, met de bijbeteekenis van ‘gepraamd’ (zie dokken, dokkeren)
afdokkeren, frequentatief van afdokken ans, cent (zie ans en ansken in T's Wdb.)
ankere, andere; ankeren dederik ‘overmorgen’
anzen, geld, munte
avooi: 'k ga den - met den tuiterik, ik vertrek per spoortrein (zie voie in T's Wdb.)
bal, frank
batteren, vechten, slaan (zie de Bo's Idioticon)
In het Bargoensch synoniem van kleundokken. Batteren wordt in Vlaanderen algemeen gebruikt.
baut, bouwt, aal (zie bold in de Bo's Idioticon)
Baut of bouwt wordt in West-Vlaanderen algemeen gebruikt
bautekeete, kakhuis
bauten, bouwten, kakken (zie bouten in T's Wdb.)
beentjes, teerlingen, dobbelsteenen
befazelen, bedriegen; leep den being, maas nen fokker, je zult befazeld mazen ‘let op, vriend, 't is een bedrieger, gij zult bedrogen worden’; den being gaat die geeze befazelen ‘hij zal dat meisje betooveren, bedriegen’
being,Ga naar eindnoot395 beink, man
Als aangesproken persoon ook in den zin van ‘vriend’; wordt meest altijd met het lidwoord gebruikt (zie bing en benk in T's Wdb.).
beinksgi, vriendje
bepreuvelen, bespreken
berzoen, genever en alle sterke dranken. Vandaar: berzoentjes, druppels; berzoentjes buizen ‘druppels drinken’; een grandige berzoen ‘een groote druppel’
beschoft, beschaamd
beschommelen, betalen
besteunen, bestaan
bie: de - gaan of de - ellen, vrijwillig vertrekken; de bie fokken, de bie steken, de bie tippelen of tuppelen, de bie schaven ‘meer of min gedwongen vertrekken, weggaan, wegloopen’ (zie bie in T's Wdb.)
bibberen, bidden
bibberik, bidderik, rozenkrans
bijterik, tand (zie bijter in T's Wdb.)
bikken, eten (zie bekken in T's Wdb.)
binkmolder, moordenaar, beul
blafonkers, plaketten, oude munt
blaffen, speelkaarten, ook ‘beelden’
blankmoes, zilvergeld
blein, blijn, blijven; zoolang as ou nog anzen blijn ‘zoolang als u nog geld overblijft’ (zie het lied op blz. xlv van T' Wdb.)
blekkerik, spiegel
boeien, ruzie, twist; hij maasde boeien ‘hij kreeg ruzie’
bol, in 't algemeen iemand die meerder is, eene overheid van welkdanigen aard of rang (zie splinterbol, alsook T's Wdb.)
bommelen, vallen (zie de Bo's Idioticon)
bommen, donderen
bommerik, hoed (zie bom in T's Wdb.)
[pagina 426]
[p. 426]
boks, gevang (zie bokser in T's Wdb.)
boomlichter; ook bomlichter, beurzesnijder; zachtlange o in boom
bottel, flesch
Wordt aan de Vlaamsche zeekust algemeen gebruikt.
breederik, straat, steenweg (zie breehaart in T's Wdb.)
bregade, taal; bijzonderlijk ‘Bargoensch’; wordt altijd met het lidwoord gebruikt: preuvelt den being de bregade? ‘spreekt gij Bargoensch?’ (zie Brigade in T's Wdb.)
bregadementen, Bargoensch spreken
britsen,Ga naar eindnoot396 breken
bruinderik, bier
bruintje, pint bier; bruintjes buizen ‘pinten bier drinken’
buis, bedronken (syn. chiken)
buisbeing, dronkaard
buisgeeze, dronke vrouw; in 't West-vlaamsch: dronkleête
buizerik, dronkaard
bulst, bed
burgmak, burgemeester; mak of makke beteekent in Vlaanderen ‘herdersstaf, tuinspade’; fransch: houlette
Nota: Al de woorden met ch worden met fransche ch uitgesproken
chaf, melk (zie saf)
chanke, kerk (zie sjank en sjanksken in T's Wdb.)
chanken, trouwen, zgn. heiraten (zie sanken en sjanken in T's Wdb.)
chanten, zingen
chanterik, zanger
chapiteau, hoed (syn. dekkerik en bommerik)
chapiter, boek (zie nosterik in T's Wdb.)
chiken, dronken; den being maast chiken of den being maast buis ‘hij is dronken’
choeren, afzien, afloeren (zie sjoeren)
choof, warm; 't maast grandig choof ‘'t is zeer warm’
clef, clé, sleutel
dederik, morgen; dezen dederik ‘vandage, heden’; ankeren dederik ‘overmorgen’
deirekeete of derrekeete, nachtkroeg, ook in 't algemeen ‘herberg’ (zie deerkit in T's Wdb.)
dekkerik, hoed (zie dekker in T's Wdb.)
dieperik, kelder, graf (zie dit woord in T's Wdb.)
disch, tafel, ook ‘winkel’ en ‘herbergtoog’
djafte, kernemelkpap
dokken, geven, ook ‘betalen’ met de bijbeteekenis van ‘gepraamd’ (zie afdokken, afdokkeren, alsook in T's Wdb.: dokken)
dokkeren, frequentatief van dokken
dokkers, munte
draaierik, peerdjesmolen
draaiflik, draaikraam
drol, neen, ook ‘niets’; voor den drol buizen ‘voor niets drinken, voor rekening van een ander drinken’; smoest den drol ‘zwijg!’, d.i. ‘zeg niets’
drol van Jochem, slechter dan niet, minder dan niet; maast den being grandig gezopen? ‘Hebt gij veel verdiend, gewonnen?’ - drol van Jochem ‘volstrekt niets’
drukker, drukkerik, boek
ellen, zijn, verblijven; den being elde daar ‘hij was daar’ (zie ellen bij het woord bie: elt de bie ‘ga voort’ (zie debiejallen in T's Wdb.)
fazelen, bedriegen, foppen
feem, hand
feemen, komen (zie vienen)
feemerik, zie fumerik
fladder, geneesheer; Is dat geen spot-
[pagina 427]
[p. 427]
naam, van het West-Vlaamsche vladen ‘het vel uitstroopen’?
flasschen, pissen (syn. flossen)
flikken, doen, maken; In: de vaart flikken ‘iets zelf doen, in den uitgebreidsten zin’
floks, kleederen (syn. ploenjen en ploeiement)
flosselen, frequentatief van flossen
flosseling, pisser
foeteren, lukken
fok: de - schaven, vluchten, wegloopen
fokken, bedriegen, foppen
fokker, bedrieger, fopper;
maas nen fokker ‘'t is een bedrieger’
fonke, fonkerik, kachel (zie fonkert in T's Wdb.)
fumerik, tabak
gebritst, gebroken (zie noot bij britsen)
gekriewel, geschrift
genosterd mazen, geleerd zijn
gezegeschoor, vrouwvolk
gibe, aangezicht, ook ‘mond’
giben, oogen (zie gijp in T's Wdb.)
granderik, politiecommissaris
grandigste, oudste, grootste
griekse, grikken, luis, jukte; den being maast grandige griekse ‘hij heeft veel jukte, luizen’
grommen of grommetje, kind
gul, mond (zie geul in T's Wdb.)
heirat, huwelijk
heiraten, trouwen, huwen (ook chanken, sanken en sjanken)
heire (spreek uit ère), herberg (zie erre in T's Wdb.)
heirekeete of herrekeete, herberg (zie derrekeete)
hoefte, voedsel in 't algemeen, doch ook in 't bijzonder ‘brood’ (zie hoef, hoeft en oeft in T's Wdb.)
hoogerik, zolder, hemel, uitspansel
hoorn: den - ellen, vertrekken
huts, boer, landsman (zie hute in T's Wdb.)
Janus, syn. van Jochem; drol van Janus ‘volstrekt niets’
Jochem, zie drol van Jochem
jokker, hond
kadasters, kadeeuwen, aardappelen (zie kadee in T's Wdb.)
kaffer, boer, dwazerik
kafferiaan of kafferianus, dwaze boer (dus superlatief van kaffer)
kafferin, boerin, dwaze vrouw
kanteren, zingen (syn. chanten)
kanterik, zanger
kantig, goed, wel
karmoeie, kermis; naar welke karmoeie tippelt je? ‘Naar welke kermis gaat gij’ (zie karmoelje in T's Wdb.)
kaspergeeze, hoer
keuvelen, kouten, klappen
kies, tand; nen kies schoepen ‘een tand trekken’ in eig. bet.
kievig, goed, wel, genoeg (zie kiwig in T's Wdb.)
kievigst, best
kiewiger, beter
kine, ja
kleunbedisten, slagen krijgen (zie nota bij britsen)
kleunderik, kamer; ook ‘arm’ (lichaamsdeel)
kleundokken, slaan, vechten; den being grandig kleundokken ‘iemand veel slagen geven’ (zie kleunen en dokken in T's Wdb.)
klonterik, glas (zie klonkerik in T's Wdb.)
klopperik, syn. tikkerik, uurwerk; beteekent ook ‘ei’
knak, vijffrankstuk
knaksch, gram
knipperik, schaar, ciseaux (zie kippering in T's Wdb.)
knul, mensch (syn. being)
[pagina 428]
[p. 428]
kooi, gezelschap (zie koei in T's Wdb.)
kreeuw, vleesch in algemeenen zin, rundvleesch, varkensvleesch e.a.; kreeuw bekken ‘vleesch eten’ (zie kreeft, kren en krens in T's Wdb.)
kribbelaar, schrijver
kribbelen, schrijven (zie krabben in T's Wdb.)
kriewelen, syn. kribbelen (zie kriwelen in T's Wdb.)
kwak, kwakzalver; maas ne kwak ‘'t is een kwakzalver’
lammeren, zelfde beteekenis als dokkeren (zie dit woord)
langbek, pluimgedierte in 't algemeen
langerik, vrouwenmantel
leep, let op!
leep, behendig, schalk, doortrapt, slim; leep schoepen, ‘behendig stelen’. Leep wordt in Westvlaanderen algemeen gebruikt; bv. ik ga 't u niet zeggen, gij zijt te leep.
link, valsch, slecht, dwaas; linke vaarden ‘dwaze streken, onnoozele praat’
linksch, dwaas; ne linksche being ‘een dwazerik’
loereman, spiegel
lokkerik, pijp
lonkerik, lonkeriks, oogen, venster, bril
looperikken, viervoetige dieren
luchterik, kaars, lamp, quinquet
luimerik, nacht; ook ‘bed’
maasmat of massemat, koopwaar
maasmatter, koopman (syn. pasbeing)
mal, pijn
maladsch, ziek
manken, vragen
masse, vrouw (zie mosse in T's Wdb.)
mazen, hebben, zijn; wordt ook gebruikt voor ‘krijgen’ (zie T's Wdb.)
mechanterik, booze jongen; wordt aan de Fransche grens algemeen gebruikt
mechels, ik, mij (zie michels in T's Wdb.)
melis, zak, zonder andere beteekenissen; maast den kaffer grandige poen in zijn melis? ‘Heeft de boer veel geld op zak?’ (zie T's Wdb.)
miechelen, lachen
moes, geld (zie moos in T's Wdb.)
mokkele, meid (zie mokke in T's Wdb. en in de Bo's Idioticon)
moksgi (moksken), meisje
molkleunen, doodslaan (zie mol en kleunen in T's Wdb.)
mollement, moord
mollen, slachten, dooden, sterven (zie mollen in T's Wdb.)
nele op den dos, zwijg maar, 't is al genoeg
nikken, brengen, steken; nikt an uw gul den klontrik tein, zingt men te Roeselare in het lied van Jan de Lichte en zijne bende: ‘brengt toen het glas aan uw mond’ (zie nekken in T's Wdb. en het lied blz. xliv)
noppes, neen (zie nobis en noppe in T's Wdb.)
nosteren, leeren
paai, land, streek (zie paï in T's Wdb.)
pad, reis; 'k maas op de pad ‘ik ga op reis’
parlaffe, regenscherm
pasbeing, koopman
petilink, druppeltje
peur, bevreesd (zie peu in T's Wdb.)
pierement, speeltuig in den uitgebreidsten zin
pierig, schoon, pleizietig; pierig kooi ‘schoon gezelschap’
pierkeete, speelhuis
plakker, vijffrankstuk (syn. knak)
ploeiement, plooiement, kleed in algemeenen zin, zoo van dieren (harnas) als van menschen
ploemperik, regenscherm
ploenjeflikker, kleermaker
[pagina 429]
[p. 429]
ploenjen, kleederen
poete, hoer (zie de Bo's Idioticon)
poetekeete, slecht huis
pramers, samen; pramers passen ‘met getweeën iets koopen’; vandaar ook pramers ‘de helft van de winst’
preemerik, pastor, predikant (zie priemer en priemkater in T's Wdb.)
preemkeete, kerk
prêtre, geestelijke heer (zie pretter in T's Wdb.)
preuvelment, gezegde, gekout, gesprek
prevelen, preuvelen, klappen (zie treuvelen in T's Wdb.)
priemen, premmen, stelen, nemen
ranken, vragen, vertellen, overzeggen, vertalen (syn. manken); hoeveel rankt den being voor de vaart? ‘hoeveel vraagt gij daarvoor?’
ritsen, reizen (zie T's Wdb.)
ronderik, ei
rue, straat
saf, melk (syn. flens)
sankerik, neus (syn. snuiterik)
schaveelen, verduiken, verbergen (zie de Bo's Idioticon)
schaven: de fok-, wegloopen
scheuvel, schelm (zie de Bo's Idioticon)
schiffen, komen; den deem schift ‘de dag komt’
schoefen, opletten; schoefteGa naar eindnoot397 being, de granderik maast daar ‘let op, de commissaris is daar’ (zie schoffen in T's Wdb.)
schoepen, 1 gevangen nemen; 2 behendig iets afnemen, stelen; den being maast geschoept ‘de man is gesnapt’, met de bijzondere beteekenis van ‘op de daad betrapt’; de moes schoepen ‘gauwdiefachtig geld stelen’
schoeper, dief, beurzensnijder
schoffen, bedelen
schoffer, schofterik, bedelaar
schok, dorp
schranzen, aftroggelen
schranzer, aftroggelaar
schrinzer, die gaat bij de zieken als groote doctor en geene vaste woonplaats heeft; hij weet op voorhand alles wat den zieke en de ziekte betreft door inlichtingen op voorhand genomen; te Ieperen zegt men in denzelfden zin: 't is een apotheker-grijnzer
schrok, honger; mechels maast grandigen schrok ‘ik heb grooten honger’
siber, syn. van flosseling
sine, ja, waar (syn. kine) (zie syne in T's Wdb.)
sjoeren, zien, nu, op het oogenblik dat men spreekt
smoezement, syn. van preuvelment
smoezen, syn. van preuvelen; smoest den drol ‘zwijg!’
smokkelen, rooken, smoren (zie smokelen in de Bo's Idioticon)
smokkerik, smoks, tabak, cigaar
smouterik, boter
snellerik, ijzeren weg, spoortrein
soeren, zie sjoeren
spannement, uitzicht
spannen, zien, meer in den verleden tijd
splinst, geld (zie splent in T's Wdb.)
splinterbol, rijk man (zie het lied op blz. xlv van T's Wdb.)
steunen, besteunen, bestaan
stomtementen, scheldwoorden
stomten, kwaadspreken, schelden
stuiken, laten, geven, afstaan; stuik het maar, being, 't is al kievig gezopen ‘geef het maar, 't is al genoeg gewonnen’
tand, niets; geen tand ‘volstrekt niets’; mechels maast geen tand gezopen ‘ik heb volstrekt niets gewonnen’
têterik, hoofd
tikkerik, uurwerk (zie tik en tiktik in T's Wdb.)
[pagina 430]
[p. 430]
tippelaar, danser; ook ‘schoen’
tippelen, gaan, vertrekken, ook dansen
tippelrik, been
tjoeker, hond
tof, schoon, goed, fraai; nen toffen being ‘een heer’; mechels maast tof gepierd ‘ik heb wel gespeeld’, in bal- of kaartspel
tommas, laaier; fransch: excitateur, bouteen-train (zie laaier in de Bo's Idioticon)
tommasdekker, hoofddeksel, hoed, klak of pet (zie: dekker in T's Wdb.)
trap, peerd; 'k ga nen trap gaan passen ‘'k ga een peerd koopen’
trapperik, voet, ook schoeisel (zie trapper in T's Wdb.)
travakken, werken (zie trafakken in T's Wdb.)
travakker, werkman
truik, heeft een heele onbepaalde beteekenis en wordt veel gebruikt, evenals men ding en dinge gebruikt in de gewone taal bij gebrek aan kennis van den eigentlijken naam
tuiterik, spoortrein
tuppelaar, hetzelfde als tippelaar; grandige tuppelaar ‘spoortrein’
tuppelen, hetzelfde als tippelen
vaart of vaard, iets; de vaart flikken ‘iets doen’; de vaart spannen ‘iets nazien’, in den uitgebreidsten zin; ook ‘goed opletten’: spant de vaart ‘let op!, kijk!’; toffe vaarden ‘schoone dingen’
verfaasd, bedrogen (zie fazelen en befazelen)
verknoeien, verstaan, begrijpen, kennen; mechels verknoeit grandig de bregade ‘ik versta goed bargoensch’
verpasser, verkooper
verpasster, verkoopster
verpleien, verteren, besteden
vienen, ook veenen enfeemen, komen
vile, stad (zie vijle in T's Wdb.)
waantje, politiebediende; de granderik van de waantjes ‘de politiecommissaris’
witten, stuiver; grandige witten ‘dikken stuiver’ (zie wieten in T's Wdb.)
witterik, melk, ook ‘eiers’ (zie blankaard in T's Wdb.)
wouwtje, politiebediende; vliegende wouwtje ‘gendarm te peerd’ (zie woutje in T's Wdb.)
zerben (met fransche è), kruiden, des herbes
zwartje, koffie; zwartje buizen ‘koffie drinken’ (zie zwarterik in T's Wdb.)
zwitseren, vloeken

De lijst der woorden te Roeselare in dezelfde betekenis gebruikt als die in Teirlincks Woordenboek opgegeven, neem ik niet op, evenmin de lijst der woorden die een andere bet. hebben dan in Teirlincks Woordenboek. Dit komt in het register vanzelf aan de dag.

eindnoot393
Wij noemen, bij onze wete, op: Gent, Brugge, Veurne, Ieperen, Meenen, Aalst, Nineve, Zele; te Brussel, aan de Noordstatie, kan men alle dagen Bargoens horen spreken, door de aldaar rondzwervende bevolking. Het ware zeer belangrijk de lijsten van het Bargoens van iedere stad of streek afzonderlijk opgemaakt te zien.
eindnoot394
Over de Nieuwmarkt en hare bewoners zouden enige belangrijke bladzijden kunnen geschreven worden. Dit misschien later.
eindnoot394*
Noot van de redactie: vanwege het regionale karakter van deze lijst is er niets omgespeld. Dat geldt ook voor bron 21 en 22.
eindnoot395
Wordt met een neusklank uitgesproken; de g wordt niet afzonderlijk gehoord: ze dient hier alleen om die neusklank, door ng voorgesteld, beter te doen uitschijnen.
eindnoot396
Met korte ie-klank; niet met West-Vlaamse i-klank, die gelijk staat met de korte Franse è.
eindnoot397
Verscherping van de in te, door voorafgang der scherpe f.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken