Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Cryptogram (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Cryptogram
Afbeelding van CryptogramToon afbeelding van titelpagina van Cryptogram

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
anekdotes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Cryptogram

(1968)–Adriaan Morriën–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

3

Iedereen blijkt bij slechte films te huilen. M.N. vertelde mij dat hij vóór de oorlog een keer met S.C. naar de bioscoop was geweest en dat zij hun tranen niet hadden kunnen bedwingen. Toen zij er uit kwamen had M. aan C. gevraagd waarom zij zo hadden moeten huilen. Uit ondervoeding, had C. geantwoord. J.R. had in Parijs gesnikt bij het zien van een oude neger in een film. Vooral oude negers hebben bij haar een huileffect. Verder ook Chaplin. Van

[pagina 13]
[p. 13]

Porgy en Bess, waarvoor zij een kaart van vijftien gulden heeft gekocht, stelt zij zich een volledige versmelting voor.

Ik vroeg H. tot welke leeftijd hij gehuild had, nadat ik hem had verteld dat ik het tot omstreeks mijn zesentwintigste had gedaan. - Jij als gelukkige jongeman hebt waarschijnlijk nooit gehuild, veronderstelde ik. - O ja, antwoordde H., gelukkige mensen worden juist veel dieper bedroefd wanneer zij door een kleinigheid worden teleurgesteld. Ik heb tot mijn vijfentwintigste jaar gehuild.

 

Jonge dichters worden niet geboren. Zij ontstaan op een mysterieuze wijze, zoals dappere soldaten niet echt sneuvelen maar ‘just fade away’. Zolang zij nog geen naam hebben kunnen zij overal vandaan komen. Zij zijn de verrassingen waarop een volk zichzelf trakteert, verrassingen die dikwijls teleurstellingen of moeilijkheden blijken te zijn. H.I. is een lange jonge dichter met een blonde steile kuif, tanden waarvan het lijkt of hij ze nooit gewisseld heeft en een lispelend hoewel luid stemgeluid. Door zijn luidheid vraagt hij opmerkzaamheid. Er zijn anderen, zoals B., die heel zacht praten alsof zij niet gehoord willen worden en toch, als het ware voor de vorm, aan de beleefdheid van een antwoord willen voldoen. Voordat H.I. begint te praten kijkt hij ingespannen omhoog, alsof hij zijn geheugen raadpleegt, dat bij sommige mensen juist iets boven hun voorhoofd pleegt te zweven. Hij is in gezelschap van een allerliefst hondje, bruin met witte voeten en verder nog hier en daar wat wits, bijvoorbeeld boven de ogen tussen de oren. Samen wonen zij op een kamertje. Van de manuscripten, die H.I. mij laat lezen, zijn er enkele met hondendrek bevlekt. Het hondje is door zijn baas van een van zijn zwerftochten meegenomen. Het kan stilliggen, maar niet opzitten en pootjes geven. Het verstaat Spaans. Ik vraag H.I. of hij het ook levertraan geeft. Hij kijkt mij bezorgd aan en antwoordt dat hij het levertraan heeft gegeven toen het nog klein was. Het is nu anderhalf jaar en heeft al gejongd. Wij zijn een paar keer door H.I. opgebeld, die ons vroeg of wij een van de jonge hondjes wilden hebben. Het uitlaten heeft ons afgeschrikt. Het is duidelijk dat H.I. met zijn hond een gezin vormt. Zij zijn arm, maar een hond is nooit zo arm als een mens.

Wij spreken over gedichten, die H.I. leest zoals ik ze twintig jaar geleden las: woord voor woord en met aandacht voor de kleinste details en nuances. Ik kan dat nu nog slechts bij enkele dichters.

[pagina 14]
[p. 14]

Voor H.I. zijn de dichtbundels, die er in overvloed verschijnen, hedendaags. Hij raakt er over in geestdrift of voelt zich door een slechte regel in zijn wiek geschoten. Hij let terdege op het metrum of het rhythme. Hij spreekt over een gedicht van hemzelf soms met de grootste bewondering en voldoening, zoals het ook hoort. Hij heeft begrip van de techniek van het gedichten schrijven, dat men niet bij iedere dichter aantreft. Er is ook iets van de raadseltjesmaker in hem, zoals in iedere ‘echte’ dichter. Hij verlangt naar publikatie als een paard dat de stal ruikt, maar wil niet door iedereen gepubliceerd worden. Toen hij voor de tweede maal bij mij kwam bekende hij dat hij na ons eerste gesprek drie dagen lang geen gedicht had geschreven.

Op een avond is H.I. naar een door de weekse kerkdienst van de dichter-dominee B. gegaan. Na een korte toespraak, zoals een preek in bepaalde kerken tegenwoordig heet, voorafgaande aan het avondmaal, ging een aantal kerkgangers weg. De fijnproevers blijven zitten, dacht H.I. Hij besloot te blijven: ik heb bij zoveel mensen aan tafel gezeten, waarom nu eens niet bij God?

Na het avondmaal ging H.I. kennis maken met B., die hem vertelde dat hij voor het aanzitten aan het avondmaal de verkeerde weg had bewandeld en zich eerst had moeten laten dopen. Bij wijze van beleefdheid was H.I. daartoe bereid, hoewel hij dan liever maar meteen lid van de Roomse kerk zou willen worden; dan ben je van alle markten thuis. B. had hem gevraagd: Wat doe je? H.I. had geantwoord: Dat wou ik nu juist niet vertellen. Ten slotte vertelde H.I. mij nog dat hij met een jonge dichter had gesproken, die beweerde geen romandebuten te lezen. H.I. had zich daarover verwonderd en zich afgevraagd wanneer deze jongeman dan met de lectuur van iemands werk zou beginnen. Hoeveel romans moet iemand geschreven hebben om deze jonge dichter te doen opkijken?

 

De dichters J.E. en N.V. lopen langs het water. N.V. zegt, met een weids gebaar over het water, tegen J.E.: Als jij in je gedichten over water schrijft bedoel je waarschijnlijk zoiets? - J.E.: Ja, ongeveer. - N.V.: Juist. Als ik over water schrijf bedoel ik eigenlijk het water in een aquarium met een druppeltje bloed er doorheen.

 

S.P. vertelt dat hij een opdracht voor het schrijven van een bundel gedichten, in een omvang van vier vel, heeft gekregen. De dichteres

[pagina 15]
[p. 15]

E.W. krijgt een opdracht voor het schrijven van een novelle. M. zegt: Waarschijnlijk om haar van het schrijven van gedichten af te brengen.

 

G.K. toen de blinde dichter J.W. een reisbeurs kreeg: Zeker om zijn blik te verruimen.

 

Met H. in café S. Wij worden gegroet door een reeds grijze dichter die ik van gezicht ken, maar wiens naam ik telkens vergeet. Ik vraag H. hoe de man ook weer heet. H. antwoordt: In de verte kan ik mij zijn naam altijd goed herinneren. Maar als hij vlak langs mij loopt schrik ik zo van hem, dat ik niet meer weet hoe hij heet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken