Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Cryptogram (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Cryptogram
Afbeelding van CryptogramToon afbeelding van titelpagina van Cryptogram

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
anekdotes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Cryptogram

(1968)–Adriaan Morriën–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 18]
[p. 18]

5

E.S. nam mij op een zondagavond mee naar de K., een kunstenaarssociëteit in het centrum van de stad, die tot vier uur in de ochtend open is. Eigenlijk was het al nacht: de laatste echte cafébezoekers gingen naar huis, enkele overgeschoten hoeren drentelden op het plein, waarschijnlijk in financiële berekeningen verdiept, net als iedereen. Ik ben geen lid van de sociëteit, niet omdat ik mij er te goed voor voel, maar omdat ik er eenvoudig niet aan denk wanneer anderen mij er niet aan herinneren. Twee of drie keer in het jaar neemt iemand mij mee en klim ik een beetje onwennig op een van de hoge krukken voor de bar, waarachter de kelner zijn kaleidoskopische blik op de bezoekers richt, een kelner die waarschijnlijk masochistische verlangens bij zijn klanten bevredigt door de manier waarop hij bestellingen in ontvangst neemt en uitvoert, de rekening bijhoudt, de gelden inkasseert en zich nu en dan in gesprekken mengt met de ervaring van een ongeletterde die jarenlang alle artistieke trefwoorden en intieme ontboezemingen heeft moeten aanhoren zonder erdoor van zijn stuk te zijn gebracht. De helft van de bezoekers noemt hij bij de voornaam, zoals iedereen hem bij de voornaam noemt. Nadat ik er drie of vier keer was geweest en eens na sluiting met hem door de stad liep, sprak hij ook mij bij mijn voornaam aan. Hij daalde er een beetje door in mijn achting. Ik was bang hem als een artistieke schildknaap en de bezitter van een bibliotheekje te ontmaskeren. Gelukkig is het niet zover gekomen. Door zijn beroep, de breedte van de bar en zijn oogopslag als van een beul die de veroordeelden hun gifbekers reikt, wordt hij gespaard voor de vertrouwelijkheid waarmee wij mensen in de omgang verbruiken en ze nog slechts als stoffelijke omhulsels, variabele afschaduwingen of incarnaties van onze eigen vergeetachtigheid herkennen. Met deze kelner blijft een omgang mogelijk als van veroordeelden met de beul. Hij zorgt voor de tegelijk barse en gemoedelijke handreiking, de laatste voorbereidingen waaraan niet de terechtstelling maar het sluitingsuur een einde maakt. Ik zou vaker in de sociëteit moeten komen om te zien hoe lang zijn galgenhumor het uithoudt, waar de ongenaakbaarheid van zijn beroep eindigt en zijn sterflijkheid begint.

Een kunstenaarssociëteit als de K. verschilt van het café, doordat er nauwelijks een mogelijkheid bestaat elkaar niet te leren kennen. Zelfs in het stamcafé, waar men iedere vlek op de tafel, elke splinter

[pagina 19]
[p. 19]

in de vloer en alle kleurschakeringen van de muur op den duur leert kennen, maar waar men zijn tafeltje reserveert door er aan plaats te nemen, blijft het mogelijk bezoekers te respecteren omdat men niets van ze afweet, hoewel men ze dagelijks ziet en hun uiterlijk, gebaren en consumpties ons ten slotte even vertrouwd worden als de vragen die wij onszelf over hen stellen en waardoor zij in ons voortleven. Het café is een voortzetting van het gezinsleven met andere middelen. Door een oogopslag gescheiden van de anderen die niet aan ons tafeltje zitten, houden wij een intimiteit in stand waar niemand zonder onze wil in doordringt en die maakt dat wij nooit zo luid praten of ons zo lomp gedragen, dat anderen er in hun intimiteit door gehinderd worden. Een laatste geïmproviseerde en speelse respect verhindert dat de grenzen geheel vervagen.

In de K. lijkt dat respect afwezig, een respect dat niets te maken heeft met de waardering voor elkaars werk, die bij kunstenaars dikwijls zeer gering is en waarvan het ontbreken door scherts en snedigheid wordt gecamoufleerd. Het is een veel primitiever respect, een misschien vijandige wellevendheid die vriendelijke afgronden en hoffelijke versperringen nodig heeft en die zichzelf een laatste geur en smaak van menselijkheid voorbehoudt. In de sociëteit kent men elkaar, ook al is men niet aan elkaar voorgesteld. Bij iedere nieuwe kennismaking voelt men zich bij voorbaat verbruikt door de merkwaardige en dikwijls slechts oppervlakkige volstrektheid waarmee men zich aan anderen, voorgangers in de verwoesting, heeft geopenbaard. Het is vreemd, maar van het beetje preutsheid dat in mij is overgebleven word ik mij onmiddellijk bewust wanneer ik in de K. mijn hoofd om de glazen deur steek en de aanwezigen met een eerste blik op hun onschuld onderzoek. Medelijden, de grote plaag van mijn jeugd, vervreemding en verveling zijn de begeleidende gewaarwordingen bij dit gevoel van preutsheid, dat mijn zintuigen scherpt en waardoor ik binnenste buiten word gekeerd. Terwijl ik op mijn kruk enkele woorden wissel met een jonge dichteres, die te weinig gegeten en teveel gedronken heeft en die haar vertrek zo lang mogelijk uitstelt omdat het haar aan geld voor een taxi ontbreekt, probeer ik mij de vloeken en scheldwoorden uit het oor te houden die achter mijn rug opklinken en die niets te betekenen hebben, probeer ik de dronken baarddrager niet te zien die al zijn moed bijeenraapt om een gesnorde collega te beledigen en hem daardoor zo volkomen te verpletteren als hij het in zijn dwalende fantasie voor mogelijk houdt. De collega zit met vrouw en

[pagina 20]
[p. 20]

snor in het grote zijvertrek te lezen, alsof hij de huiskamer aan zijn kinderen heeft moeten prijsgeven. Zijn vrouw lacht omdat het huwelijk haar heeft geleerd over kleinigheden heen te zien.

Als de jonge dichteres is heengegaan praat ik met een fraaigeklede vrouw over wie mijn vriend mij inlicht nadat een andere vriend haar voor een dans heeft meegenomen. Ons gesprek wordt telkens onderbroken door de onduidelijke relatie die de vrouw met haar man onderhoudt en door de nieuwsgierigheid van een toneelspeler die ons met het glas in de hand de woorden van de lippen leest. Voor sluitingstijd komt een jonge schrijver binnenwippen om een meisje mee te lokken, wier dronken begeleider ieder gevoel van oriëntatie verloren heeft. Hij hoeft er zijn jas niet voor uit te trekken. Als wij om vier uur naar huis lopen wordt het licht. Hoog in de bomen of op de dakgoot fluit een merel. - Hou je bek, roepen wij de vogel toe.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken