Verzamelde gedichten(1961)–Adriaan Morriën– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Verlangen Beneden mij de stroom, de verre stad die vaag geluiden tot mij door laat klinken; de dag laat als een vogel vleugels zinken, de avond daalt geruisloos als een blad. De dingen die ik nu met namen noem sliepen eens ongekend in wildernissen, een mens was minder dan de waterlissen, een ziel niet grootser dan een dier, een bloem. Soms kan het hart 't verlangen niet bedwingen naar deze tijd die warm en zwanger was van al wat kwam in wanhoop en in zingen, maar onherroepelijk verging tot as. De ziel, te teder vaak voor de gedachte die in ontzaglijke verbeelding zweeft, voelt zich verwant aan water, wind en nachten, aan al wat overweldigt en schijnbaar niet leeft. Vorige Volgende