Verzamelde gedichten(1961)–Adriaan Morriën– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Engelen Engelen werden zeldzaam sinds wij fotograferen. Zij trokken zich in de omgeving van het Vaticaan terug, Om Italiaanse meisjes, op haar thuisweg door het bos, Nog te verrassen met een lach, een smalle laan vol licht. Deskundig in wat lang veranderd en verouderd is, Doen zij meer dan aan dood aan voorgeboorte denken. God laat hen zelden meer op deze wereld los, De handwerkslieden van een Middeleeuws gemis. Zij zijn geslachtloos, met de schijn van beide Geslachten: daarom droomt een meisje dat haar Raphael een jongen is. En jongens zien een meisje met een vlammend en tweesnijdend Zwaard in de hand, maar met haar armen tot de schouders bloot: Maria vóór haar onbevlekte, doch bevleugelde ontvangenis, Zoals zij ook, met zwarte haren en Latijnse blos, De hoge hals met zonnegoud bestrooid, De katholieke stranden langs de Middellandse Zee bevolken. [pagina 74] [p. 74] De engelen vermijden het rumoer der steden. Zij zijn de ongeboren folkloristen van het platteland, De kleine dorpen in de bergen, opgebouwd uit ruwe steen, De boerderijen met hun geur van zelfgebakken brood, De stille paden waar de herfst communie houdt, Op duizend meter hoogte, dichter ook bij God. De zuidelijke zomers zijn wanhopiger dan onze winters Maar visioenen waren nooit erg protestant. Zij zouden vogels kunnen wezen En zijn het ook een ogenblik als zij verdwijnen. Hun wiekslag neemt hen op, met lange lijnen, Te groot zelfs voor de blauwe hemel van een primitief verstand. Hun vlucht is vol beloften, vol onzekerheid Voor die hen zien: is het hun wens dat wij versterven, Terwijl de bergen reeds zo eenzaam maken? Of zijn zij doodgewoon hun hemel kwijt? Vorige Volgende