Verzamelde gedichten(1961)–Adriaan Morriën– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 173] [p. 173] Ogentroost Ik hield meer van haar tepels dan van haar ogen, meer van haar borsten dan van haar gezicht. Soms zag zij, als een vijand over mij gebogen, hoe mijn blik afdwaalde van haar pupillen, gevuld met donker van haarzelf en natuurkundig licht. Ik kon mijn diepst verlangen enkel stillen als ik wegdroomde op het blank en rood van die volmaakte bollen, niet zo groot dat zij belachelijk waren, niet zo klein dat ik zou denken dat zij van een meisje zijn. Ik voelde hoe zij woedend zich verweerde, wanneer mijn kus haar wijze blik onteerde, haar tepels deed verharden en de zoom rondom zich lief en weerloos plooide naar mijn lippen, verweg van wat zij als een wisseling van licht begeerde. Haar ogen moesten nu gesloten zijn tot kleine stippen, vol haat als voor een al te zeer beminde zoon wiens grote hand zij uit haar kleine hand voelt glippen. Maar 't hoofd opheffend zag ik ze wijdopen en als twee hemelen met eigen donker volgelopen. Vorige Volgende