Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874 (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874
Afbeelding van Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.86 MB)

ebook (4.10 MB)

XML (1.86 MB)

tekstbestand






Editeur

Garmt Stuiveling



Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk


Bekijk de verrijkte versie van multatuli.online



© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874

(1984)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[28 januari 1874
Artikel van Roorda in de Sneeker Courant]

28 januari 1874

Artikel van S.E.W. Roorda van Eysinga in de Sneeker Courant, no. 8. (Gemeentearchief Sneek; fotokopie M.M.)

A.B. Cohen Stuart: voor diens artikel in De vrije gedachte zie midden december 1873.

 

Aan den heer

A.B. COHEN STUART, te Leiden.

Rolle, 19 Januari 1874.

Vóór een paar weken ontving ik de jongste aflevering van dr. Feringa's tijdschrift: De Vrije Gedachte, waarin uw tegen Multatuli gericht opstel ‘Waarheidszin?’ voorkomt met eenige aanmerkingen op mijne brochure: ‘Weten en Begrijpen.’

Met tegenzin vat ik de pen op, want uw ongerijmde, door niets bewezene gevolgtrekking brengt mij in verzoeking te vermoeden, dat gij een aandeeltje hebt in eene particuliere opkooperij van tabak of eenige andere vrije-arbeids-onderneming op Java, en u toe te roepen: Vous êtes orfèvre, Monsieur Josse. Maar uit afkeer van het doodzwijgstelsel zal ik antwoorden.

1o Wat de duurte mijner brochure betreft (f0.30 voor 25 bl.), ik vernam er den prijs van uit de dagbladen. De uitgever was buiten mij om gekozen geworden, nadat een groot, ‘liberaal’ blad de plaatsing geweigerd en een ander uitgever twintig gulden bedongen had, ten einde geen verlies te lijden. De heer Kraft heeft echter niet, gelijk de uitgevers van Prof. Veth's ‘Java’, verklaard ‘in eene diep en sinds lang

[pagina 401]
[p. 401]

gevoelde behoefte te voorzien.’ Ik-zelf heb geen honorarium ontvangen.

Ook de verbetering van de drukproeven werd aan eene vreemde hand toevertrouwd, ‘wegens den afstand der pers van mijne woonplaats’, waardoor mijne bedoeling een paar malen onjuist werd terug gegeven.

In plaats van: ‘de overdaad der voortbrengers was de bitterste bespotting van de ellende’, leze men: ‘De overdaad der doorbrengers was de bitterste bespotting van de ellende der voortbrengers’. Op de laatste bladzijde, waar ik het luieren in het moederland stel tegenover den dwangarbeid bij felle keerkringshitte, voege men de woorden: ‘tegen zes centen daags’. Onze geachte sprekers ontvangen gedurende de warme vacantie van Juni tot September zes gulden daags om niets uit te voeren.

2o. Mijne oproeping aan de generaals tot verzet tegen Multatuli's stelling: ‘Krijgswetenschap is lafhartigheid met den rang van wetenschap’, heet dwaas.

Onze generaals, die waarlijk niet door te veel overwinningen bedorven worden, zouden m.i. zoo onverschillig niet moeten zijn voor eene zegepraal op Multatuli en andere beroemde mannen. Immers ook Molière zegt in Le bourgeois gentilhomme, dat de geheele krijgskunst vervat is in de les van den schermmeester: Donner et ne point recevoir. Collignon beaamt dit in zijn boekje Les Machines. Heeft niet Lachaud dezer dagen uitgeroepen: ‘Helaas de oorlogen zijn geen oorlogen meer?’ En al heeft ook de Fransche blijspeldichter slechts geschertst, de Parijsche advocaat slechts gepleit pour le besoin de sa cause, mij dunkt dat een generaal zich eerder leenen kan tot bestrijding van Multatuli, wiens gezag, volgens u, ‘gevaarlijk’ kan worden, dan tot beantwoording van de vraag: ‘Is Nederland nog te verdedigen?’

Ook ik geloof, dat er eene krijgswetenschap bestaat. Maar dit is de vraag niet. De vraag is waarom onze generaals iemand, die meer dan ebenbürtig is, doodzwijgen in navolging van de modernen, de fijnen, enz.

Die voornaamheid, ook van u als taalkundige, tegenover den meest gelezenen onzer schrijvers en scherpzinnigsten onzer denkers en waarnemers, zal menigeen een' glimlach ontlokken. Waar zijn ulieder lauweren en tropeeën?

3o. Mijne ‘richting in de koloniale staatkunde schijnt overeen te stemmen met de nieuwste leer van Multatuli.’

[pagina 402]
[p. 402]

Zijne leer is reeds vrij oud en onveranderd gebleven. Maar gij oordeelt naar ‘algemeene indrukken,’ in plaats van oplettende herlezing. Hij schreef: ‘Vrije arbeid is wenschelijk, maar de kwestie over vrijen arbeid is nonsens; niet juist de vrij-arbeiders zullen den Javaan opleiden tot vrijwilligen arbeid. Wie twijfelt er aan, of absentie van roof, moord, diefstal, echtbreuk, luiheid wenschelijk ware? Wie twijfelt er aan of het goede beter zij dan het kwade? Maar die vragen zijn oiseus. De vraag is niet, wat hier het betere zij. De vraag is, of het betere kan bereikt worden, en zoo ja, langs welken weg?

Vrije arbeid, zoo als die wordt gepredikt door ministers of kamerleden, zoo als die wordt verdedigd door sommige dagbladen, is leugen.’

Vindt deze laatste uitspraak niet een bevestiging in de afwijzing van mijn opstel door eene ‘liberale’ groote krant?

Heb ik daarin niet duidelijk gezegd, dat ‘vooraf’ het gebouw onzer schandelijke, eerlooze gewetenlooze koloniale staatkunde gesloopt moet worden? Ik verlang een zuiveren bodem, eene eerlijke regeering, die in zedelijk opzicht het recht heeft particuliere uitzuigers te straffen. Ik wil den inboorling niet zien overgeleverd aan de demoraliseerende harddraverij in het geldkloppen tusschen een onverzaadlijk gouvernement en onverzaadlijke burgers. Ik wil, dat de deur òf open òf dicht zij, maar niet half open zoodat vrijheid en dwang ieder met één been binnen en met één been buiten staan. Ik wil niet, dat de grond der Javanen onherroepelijk worde afgestaan aan de Gibson's, zelfs niet aan fatsoenlijke blanken. En gij veroordeelt dit? Hebt gij soms lust gronden op Java te koopen?

4o. Mijne ‘richting in de koloniale staatkunde schijnt, in weerwil van zekere nog overgebleven radicale neigingen, onvermijdelijk (!) te moeten uitloopen op het standpunt van de “dertien” oudgasten.’ Waarom? Omdat ik voorloopig de gedwongen koffi-teelt in stand wensch te zien houden in de vruchtbaarste gedeelten van Indië tegen betaling van een loon als dat bij vrijen arbeid, gelijk de wetgevers onder eede beloofd hebben? Omdat ik de winst op den verkoop van dat voortbrengsel wil zien aangewend voor werken in Indië zelf? Omdat ik een in het openbaar zitting houdenden wetgevenden Raad verlang, wiens macht in toom wordt gehouden door eene vrije drukpers, gelijk in Britsch-Indië? Omdat ik het schandelijk vind, dat ministers al de fraaie beginselen over boord werpen, die zij in hunne

[pagina 403]
[p. 403]

parlementaire redevoeringen en geschriften hebben beleden? Omdat ik vloeiïngskanalen wensch te zien aangelegd? Omdat ik de inboorlingen wil doen reizen volgens lage spoorweg-tarieven? Omdat ik de blanken, zoowel ambteloozen als ambtenaren, zooveel mooglijk wensch gevestigd te zien op 3000-4000 voeten boven de zee? Omdat ik de opiumpacht ondoeltreffend acht?

Omdat ik den Javaan voor een vrij wat fijner gentleman houd dan den Nederlander, die hem met drek beschoot en een Maleisch hoofd in arrest zette op een geheim gemak? Omdat ik niet, gelijk de heer Viruly, den Oosterling wil misvormen tot een Rotterdammer noch Amsterdammer noch Hagenaar noch Leidenaar? Omdat ik de inlanders wensch te raadplegen omtrent hunne eigene belangen? Omdat ik de huichelarij van pers, Regeering en Kamers verfoei, die leuzen, gelijk die van vrijen arbeid (denk aan de handhaving van den dwang bij de koffi-cultuur) voeren, ten einde zand in de oogen te strooien en de aandacht af te leiden van de hoofdzaak: uitzuiging, exploitatie van Java ten behoeve van het moederland? Omdat ik het ellendig vind een stelsel te doen voortduren, door de Regeering zelve ‘ellendig’ geheeten? Omdat ik geene onbesuisde invoering wil van democratische begrippen der negentiende eeuw in eene feodale, aristocratische, monarchale maatschappij? Omdat ik van oordeel ben, dat de welvaart van Nederland moet rusten op het geluk van dertig millioen overheerschten, en niet omgekeerd het geluk van Indie op de hebzucht van honderdduizend moederlandsche kiezers? Omdat ik in Indië, waar altijd de beschaving van boven uitging, het wetenschappelijk onderwijs wil doen aanvangen bij de zonen der inlandsche hoofden? Omdat ik den oorlog tegen Atjih afkeur? Omdat ik met Multatuli in de ondeelbaarheid van het gezag eene voorwaarde zie onzer heerschappij?

Is dat behoudsgezind? Het is afwijken, ja, van de daden, van de dubbelhartigheid der ‘liberale’ partij, die, terwijl zij over de goede Javaantjes klaagt, tegen de geachte kiezers lonkt. Is dat oudgasterig? Of hebt gij wellicht in al mijne geschriften slechts gelezen, dat mijn jongste brochure dertig centen kost?

Ik herinner mij het programma der ‘Dertien’ niet meer in al zijn bijzonderheden, maar twijfel er aan, of zij het mijne zouden onderschrijven. Wel ken ik enkelen hunner, zoo als den onderresident Schonck, die altijd evenveel hart voor de Javanen toonde als de

[pagina 404]
[p. 404]

‘liberale’ ministers en landvoogden sinds Elout en Dubus (alleen Uhlenbeek uitgezonderd) harteloos geweest zijn.

Veroordeelt gij mij zonder mij te lezen? Gij zijt veel meer verbasterd dan ik, want vóór negen jaren waart ge in openbare geschriften ernstiger, waardiger, minder oppervlakkig dan nu.

5o. Niet nu zijn mij, volgens u, ‘de schillen van de oogen gevallen’, maar juist nu ben ik eerst ‘blind geworden.’

't Is mogelijk. Maar ik erken gaarne, dat niemand meer dan Multatuli mij de oogen geopend heeft voor de zelfzucht en het bedrog onzer wetgevers en regeerders. En mijne steeds meer en meer wortelschietende overtuiging ontleent kracht aan hetgeen ik zie en hoor. Indische liberale kranten verklaren, dat Indie nog nooit liberaal geregeerd is geworden. De hongersnooden in Demak en elders komen niet minder voor dan in den tijd van Baud. Roofpartijen, in gewapende benden, zelfs bij dag, zijn nu veel minder zeldzaam dan toen. In 1849 verklaarde de heer Potter, dat onze heerschappij den Javaan meer tot vloek dan tot zegen is geweest. En het oud-lid van den Raad van Indië noemt ons nu een volk van roovers en dieven.

Een beschaafd Engelschman verklaart, dat ons Indisch regeerstelsel het onzedelijkste en laaghartigste is in de beschaafde wereld. De oudafgevaardigde van Heukelom, en zelfs de minister Fransen van de Putte, heet het een ellendig exploitatie-stelsel. Ja, de Tweede Kamer noemt het batig slot een buit. Onze plutokratische grondwet wordt zelfs veroordeeld door bezadigde mannen, gelijk mr. van Bemmelen (in Metis), die evenzeer bitterheid als spot schuwt. Dr. van Vloten en Dr. W. Bosch roepen telkens uit: ‘Aan de huichelarij moet een einde komen!’ Dr. Feringa's Tijdschrift is u bekend. Mijne banvonnis heeft, dunkt mij, genoeg bewezen, dat bijna al onze ‘liberale’ woordvoerders droogstoppels of laffe veinsaards zijn, die kruipen voor de kiezers en knielen voor het gouden kalf.

Wel zijn de vertegenwoordigers der gegoede, zelfzuchtige kiezers tevreden, gelijk Mr. de Bruijn Kops, maar hunne uitspraken zijn niet zeer onpartijdig. Ik hecht meer waarde aan de klachten der geëxploiteerden. Een regent zeide eens: ‘De Regeering zal de straf der rottingslagen niet weer invoeren want de afschaffing heeft haar geen cent gekost.’ Dat woord teekent onze ‘afkeerwekkende schraapzucht’, gelijk de Friend of India ze noemt. Mijn bediende zeide:

[pagina 405]
[p. 405]

‘Mijnheer wordt verbannen, omdat hij te goed is voor den geringen man.’ Dat woord teekent onze huichelarij.

6o. Mijne langdurige verblinding zou pleiten tegen mijne stelling, dat men Indië moet kennen door aanschouwing om er over te oordeelen.

Gij verliest uit het oog, dat ik van 1846-1860 slechts te kiezen had tusschen de partijzieke organen der ‘liberalen’ en die der behoudslui. Maar sinds 1860 kan men ook Multatuli lezen. Ik werd bedrogen door de woorden, de frases, der eersten. En ik verander niet licht van overtuiging. Mij dunkt, dit pleit voor innigheid, vastheid. Maar wie zich voortaan laat beet nemen door onze liberale kranten, tijdschriften en parlementaire redevoeringen, kan minder verschoonende omstandigheden aanvoeren dan ik.

Ik zal niet langer met u twisten. Wij leven in verschillende omgeving. Gij zijt ambtenaar, ik niet meer. Gij bewoont Nederland, ik heb het sinds meer dan zes jaren verlaten. In mijne omstandigheden zoudt ge misschien oordeelen gelijk ik.

Toon nu ook eens uwen ‘waarheidszin’ door onaangename dingen te zeggen aan de heeren van de Putte, Loudon en van Rees, die er meer stof toe leveren dan Multatuli en ik, wier levensverbittering het ijverigst streven uwer Regeering is. Doet gij dit niet, zoo verraadt gij in edelmoedigheid vrij wat meer te zijn achteruitgegaan dan ik in liberalisme.

Wilt ge u los maken van den invloed der omgeving, denk dan eens na over de wijze, waarop in godsdienstige en wijsgeerige geschriften geoordeeld wordt over rijkdom en rijkaards, en vergelijk ze met de loftuitingen op onze nog levende rijkworders. Ga ook eens in de geschiedenis de door den tijdgenoot gevelde, maar door den nazaat herziene vonnissen na, b.v. over Mirabeau en Necker.

Vergelijk met hen Multatuli en Thorbecke. Herinner u het door dezen beaamde woord: ‘Er is verrotting, in den Staat,’ en het woord van Juvenalis: ‘In een tijd van verrotting is het ambtelooze leven de post der eer’.

Vergelijk dan uw hardnekkig blijven in dienst van den roofstaat tusschen Oostfriesland en de Schelde, ondanks uw recht op pensioen, met Multatuli's ‘vrijwillig’ heengaan.

Spreek daarna nimmer meer in het openbaar over waarheidszin, verplichting jegens het geachte publiek, eerlijkheid, gemoedelijkheid,

[pagina 406]
[p. 406]

geweten, opdat men u niet met Molière toevoege, ditmaal zonder te schertsen: Oh, la vertu de l'orviétan!

roorda van eysinga.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • S.E.W. Roorda van Eysinga

  • over Abraham Benjamin Cohen Stuart


datums

  • 28 januari 1874