Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ideën I (1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ideën I
Afbeelding van Ideën IToon afbeelding van titelpagina van Ideën I

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.98 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (0.99 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

aforismen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ideën I

(1879)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

135.

In die kiesregeling dan is 'n radikale fout. Ik weet wel dat alle menschelyke zaken gebrekkig zyn, en 't is al ongelukkig genoeg dat ook de beste inzichten van 'n wetgever vaak worden verydeld door verkeerde toepassing, door afwyking, door ontduiking, door bedrog. Maar juist dit is 'n reden te-meer om de wet-zelf zoo volmaakt mogelyk te doen wezen, opdat althans het goede voorgeschreven zy, en 't kwade uitzondering blyve.

Door de Kieswet nu wordt het kwade tot regel gemaakt, en 't goede tot uitzondering.

In de geheele Tweede-Kamer zyn hoogstens vyf of zes leden die gekozen zouden zyn door 't Nederlandsche Volk, als dat Volk inderdaad z'n afgevaardigden kiezen mòcht. Zonder allen te noemen, die door de geheele natie zouden uitverkoren worden om haar te vertegenwoordigen indien de Kieswet haar dit niet belette, en slechts om m'n bedoeling duidelyk te maken, vraag ik of niet de namen van Thorbecke en Van Hall, van Groen en Van Hoëvell altyd zouden voorkomen onder hen die de meeste stemmen hebben? Zoo bestaan er nog 'n paar namen, maar niet meer dan 'n paar.

Ik plaats de namen van Thorbecke en Van Hall, van Groen en Van Hoëvell met voordacht naast elkaar, om te doen in 't oog vallen hoe hier geen spraak is van zoogenaamde staatspartyen. De vier mannen die ik noemde, zyn in Nederland bekend, door 'n groot gedeelte der Nederlanders geacht, en kunnen worden opgegeven als vertegenwoordigers der meening van velen.

By konkurrentie evenwel in 'n ouwerwets-behoudend kiesdistrikt, zouden de heeren Van Hoëvell en Thorbecke den stryd verliezen tegen iemand die - hoe onbekend en onbeduidend ook overigens - meer geestverwanten telde in dat distriktje, en zoo zou 't ook gaan met de heeren Groen en Van Hall,

[pagina 52]
[p. 52]

wanneer ze tegenover deze of gene liberale nietigheid moesten worden gewogen door 'n kiesdistriktje waar 't zoogenaamd liberalismus à l'ordre du jour was.

Van misbruiken spreek ik thans niet Ga naar voetnoot* ik spreek van de wet. Hoe gebrekkig die is, hoe schadelyk, hoe gevaarlyk, zal, meen ik, ieder in 't oog vallen zonder verder betoog. Toch zal ik 't verder betoogen, maar om welwillend gehoor te mynen voor 't bewys a priori - het bewys dat zoo'n Kieswet geen goeden uitslag hebben kàn - wil ik u even vooraf en a posteriori aantoonen, dat die wet inderdaad 'n zeer ongelukkigen uitslag heeft.

In m'n stuk over Vryen Arbeid val ik zeer laag neer op de Tweede-Kamer. Daar bewys ik niets, ik schets maar, en men heeft het recht die schets karikatuur te noemen. Doch ook 'n karikatuur heeft waarheid noodig tot grondslag.

Een teekenaar, byv. van de Charivari, stelt Dupin voor - Dupin, den ex-president van de Assemblée Nationale - als'n boers-gekleed man. Z'n schoenen zyn breed, lomp, grof, ware schuiten.

Nu is de vraag niet, of Dupin wel zulke schoenen draagt? De vraag is: ligt er waarheid in de meening die de artist heeft willen uitdrukken, dat de heer Dupin zich kleedt als 'n buitenman? Zulke waarheid nu zoeke men in karikaturen, die wanneer ze goed worden begrepen, groot nut kunnen doen.

De vraag over m'n charge van de ‘geachte leden’ is alzoo niet: spreken en handelen die leden zoo als ik ze daar spreken laat? De vraag is: staat onze Tweede-Kamer inderdaad op zoo'n lagen trap als ik heb willen te kennen geven in m'n overdreven schets?

En dit is zoo. De schoenen van Dupin zyn iets minder lomp dan de Charivari die teekent, maar dat Dupin zich voordoet als 'n boer, is de waarheid.

Onze Tweede-Kamer is inderdaad, op vyf of zes uitzonderingen na, 'n verzameling van nietigheden. En wat zulk 'n verzameling kan tot-standbrengen, is afteleiden uit 4, 5, 6 en 9. De geschiedenis van die Kamer zou 'n treurige staalkaart wezen van nederlandsche hoedanigheden, àls we moesten aannemen, dat de leden waren gekozen door 't nederlandsche Volk.

[pagina 53]
[p. 53]

Laat ons dus ter eere van dat volk zoo dikwyls mogelyk den vreemdeling toeroepen: beoordeel ons niet daarnaar! Niet wy hebben die heeren gekozen... zie onze Kieswet.

Maar het schryven van die geschiedenis zou 'n groot en tevens 'n ondankbaar werk zyn. Ik wil trachten de nietigheid van de Kamer op korter wyze aantetoonen, en beroep me op de zaken waaromtrent partyen in confesso zyn.

Ik heb gezegd: er is verrotting in den Staat!

Tegenspreken zou niet bewyzen dat de Staat gezond was, maar ik zou verplicht wezen m'n stelling te verdedigen, en de uitslag zou aantoonen of ik recht had.

Doch zie... men spreekt niet tegen. Ik behoef niet te bewyzen. Men bekent dat ik gelyk heb!

Men? Wie?

Ik beschouw de dagbladen - zooals ze thans zyn - volstrekt niet als vertegenwoordigers van de publieke opinie. Maar wanneer die bladen, zóó kort na 'tgeen ik hun toevoegde in m'n stuk over Vryen Arbeid, zóó kort nadat ik afstand deed van alle sympathie of hulp van hun kant, volmondig toestemmen dat ik gelyk heb in de hoofdzaak: bedorvenheid der politieke atmosfeer, dan geloof ik ze te mogen aanhalen als bewys dat ik eenvoudige ronde waarheid zeide, waar men my ouder-gewoonte verdacht hield van excentriciteit.

En, zooals altoos, ik maak geen onderscheid tusschen staatkundige partyen. Alle getuigenissen aantehalen zou my te veel plaats wegnemen, ik verzoek dus my te mogen bepalen tot het citeeren van twee geheel verschillende bladen, die in zekeren zin kunnen geacht worden de twee richtingen te vertegenwoordigen, waarin de stroom der publieke opinie zich verdeelt.

In den Arnhemmer van 12 Februari 1862, wordt betoogd dat wel-is-waar de Tweede-Kamer allerellendigst is saamgesteld, maar dat men die - om meer of min goede redenen - op dit oogenblik niet behoort te ontbinden. Om goed begrepen te worden, zal ik 't heele stuk hier laten volgen, met, onderstreeping van wat ik meer rechtstreeks noodig heb voor m'n doel, nl. te doen zien dat niet alleen ik verontwaardigd ben over de onbekwaamheid, de onbeduidendheid, de middelmatigheid onzer vertegenwoordigers.

De drie woorden op ‘heid’ had ik kunnen samenvatten in dit eene: misdaad. Want, ook zonder te spreken van omkooping of oogendienst, het is misdadig plichten op zich te nemen van welker goede vervulling zooveel afhangt, zonder tot dat vervullen instaat te zyn.

[pagina 54]
[p. 54]
Arnhem, 11 Februarij, 1862.
 
Bij de tot-stand-koming van dit Ministerie is door verschillende dagbladen de vraag geopperd, of het nu niet noodig en nuttig wezen zou de Vertegenwoordiging, of ten minste de Tweede Kamer der Staten-Generaal, te ontbinden?
Er was aanleiding tot die vraag, voornamelijk in het verschijnsel der weifelende en wisselende meerderheden, met welke de Kamer in de laatste tijden nu eens deze dan weder gene rigting, nu dezen en dan genen minister gesteund had. Het was niet onnatuurlijk, dat het publiek, nu eindelijk eens een gouvernement van beginselen optrad, vroeg: kan zulk een gouvernement met zulk eene Kamer zamenwerken? Kan de besluiteloosheid gemeen overleg houden met de stelselmatigheid?
Wij hebben ons die vraag ook gedaan; wij hebben ons afgevraagd, of het nu niet het juiste oogenblik zijn zou aan het land te zeggen: stel thans aan deze homogene, door stelselmatige liberaliteit krachtige regering ook eene homogene stelselmatige Kamer over. Het denkbeeld lachte ons toe; kon het verwezenlijkt worden, het zou, van den aanvang af, een nieuw tijdvak van parlementaire werkzaamheid openen; versche mannen vrij van compromitteerende antecedenten konden de weifelaars vervangen, de veelbewogen overtuigingen, die van alles medegedaan hadden, zouden eenige jaren in stille rust hunne overgangstijdperken doorleven, om zich te bekwamen tot het vormen van nieuwe politieke gevoelens. Ga naar voetnoot*
Van deze kant beschouwd zou eene nieuwe, doch vooral eene met versche elementen aangevulde, Kamer ons zeer wenschelyk schijnen. Doch er zijn bedenkingen, die ons eene ontbinding nu ondoeltreffend doen voorkomen. Voordat men nader op de ontbinding aandringt, moet men twee moeielijke vragen kunnen oplossen: is er een stellige grond van verschil tusschen Regering en Vertegenwoordiging, die voor de kiezers het uitschrijven van nieuwe verkiezingen motiveert? Is het met reden te verwachten, dat algemeene verkiezingen thans eene Kamer met een nieuw element geven zouden?
Wij gelooven dat beide vragen ontkennend moeten beantwoord worden. Eene ontbinding is een beroep van de Regering op het volk, een beroep dat zijne reden alleen kan vinden in eene gebleken onmogelijkheid van opregte zamenwerking tusschen het Gouvernement en de Vertegenwoordiging. Maar van de onmogelijkheid dat de tegenwoordige Kamer met het tegenwoordig Ministerie zamenwerke, is niets gebleken. Ronduit gesproken, wij twijfelen aan die zamenwerking geen oogenblik; Ga naar voetnoot† deze Regering zal niet minder eene meerderheid in de Kamer vinden, dan voorgaande regeringen die vonden.
[pagina 55]
[p. 55]

De Kamer, zoo als zij thans zamengesteld is, zoo als zij ten gevolge der slingeringen, staatskunsten en standpunt-toeren der laatste jaren geworden is, bezit als kamer geen politiek karakter. Zij is niet eene liberale Kamer, maar zij is even weinig eene reactionnaire, een ultramontaansche, eene anti-revolutionnaire Kamer; als ligchaam, als eenheid drukt zij geene bepaalde rigting uit, maar daardoor heeft dan ook elk gouvernement, dat talent toont en met kracht optreedt, de meeste kans om eene meerderheid te vinden. Ga naar voetnoot* Wij stellen dit als een feit, niet als eene aanbeveling. Het feit eenmaal zoo zijnde, vervalt voor de Regering dan ook de grond, waarop eene ontbinding zou moeten steunen. De kiezers zouden te regt vragen: wat moeten wij eigenlijk beslissen? En wij zien niet, wat het gouvernement op die vraag zou kunnen antwoorden. Zou het de kiezers moeten uitnoodigen alle niet-liberale leden en alle gecompromitteerde liberale leden door nieuwe mannen te vervangen? Zou men willen, dat het gouvernement aan de kiezers verzocht mijnheer A. uit Q., mijnheer B. uit X., mijnheer C. uit Z. niet te herkiezen? Men behoefde dan slechts een stap verder te gaan en, gelijk onder de tegenwoordige Napoleontische constitutie, de gouvernements-kandidaten aan de kiezers te beteekenen. Of zou men willen dat het gouvernement de Kamer ontbond, ten einde van het land te vernemen, of het wel genoegen neemt met dit liberaal ministerie? Het zou, in andere woorden, gevraagd zijn: ‘De koning heeft ons gekozen, maar wilt gij ons wel? ratificeert gij die keuze?‘ Men zou een constitutioneel middel niet inconstitutioneler toepassen kunnen.
Daar de grond om te ontbinden niet aanwezig is, daar de kiezers niet zouden weten welk punt van verschil zij beslechten moeten, zou de waarschijnlijke uitslag der verkiezingen deze wezen, dat de Kamer nagenoeg onveranderd zamengesteld bleef uit dezelfde leden. Waartoe zou dan de kiesbeweging, waarmede men het geheele land in rep en roer gebragt had, dienen? Zij zou alleen ten gevolge hebben kunnen, dat de Kamer en het ministerie, van den beginne af, in eene zeer gewrongen houding tegenover elkander stonden; er zou tusschen beiden een wederkeerig mistrouwen heerschen; Ga naar voetnoot† het ministerie zou in gemeen overleg treden moeten met eene Vertegenwoordiging, die het ondersteld had, dat haar vijandig was, en de Vertegenwoordiging zou geene nieuwe kracht putten uit eene herkiezing die niets uitgemaakt had, omdat de kiezers geen oordeel konden vellen over een geschil dat nog niet had plaats gehad.
[pagina 56]
[p. 56]

Deze bedenkingen doen, dunkt ons, de schaal overhellen, en maken eene ontbinding thans onraadzaam, hoe wenschelijk wij anders eene vernieuwing der vertegenwoordiging, ook in haar eigen belang, rekenen zouden. Op dit oogenblik zou de ontbinding toch waarschijnlijk geen ander gevolg hebben dan eene onvruchtbare kiesbeweging door het gansche land en een ontzaggelijk tijdverlies, terwijl er zooveel dringend werk voorhanden is Ga naar voetnoot*.

Nu hoop ik dat men zeggen zal: die Arnhemmer is verdacht van partydigheid. Zyn oordeel over de Kamer kan voortvloeien uit byredenen, onverschillig welke. Goed. Ik wys dus op 'n ànder orgaan, op 'n blad dat het Volk tracht voorttedryven in àndere richting dan de Arnhemmer. Ik kies daartoe de oude Amsterdamsche courant, die zich nooit heeft schuldig gemaakt aan radikalismus of excentriciteit. Laat zien wat zy te zeggen heeft over de algemeene zaak en de Tweede-Kamer. Waarschynlyk zal men inzien dat ik slechts wáár was, toen ik werd gehouden voor àl te fors. ‘Er is verrotting in den Staat’ had ik gezegd...

Verrotting is 'n sterk woord, dat alleen by overdryving kan gezegd worden door iemand die persoonlyk diep gekrenkt, eigen smart neemt voor redeneering, eigen grief voor bewys. Door iemand die z'n oordeel niet put uit z'n verstand, maar uit exceptioneele indrukken...

Verrotting is 'n woord dat alleen kan gebruikt worden door 'n persoon die door lang lyden z'n taal vergat. Die de waarheid overzet in b dur. Door iemand die klacht geeft in-plaats van betoog, en voor 'n woord, 'n gil...

Verrotting zou niet gezegd zyn door 'n kalm, bedaard, bezadigd mensch. Er is pyn noodig, en overdryving door smart, om zoo'n woord uittespreken...

Zegt ge zoo?

Welnu, luister dan en verneem hoe de bezadigde Amsterdamsche spreekt:

KRACHT.
 
De dagbladen vergoeden thans in ruime mate de stilte, die er gedurende het reces der tweede kamer heerscht. Zelfs in die, welke ons zelden of nooit politieke beschouwingen leveren, wordt het optreden van het ministerie Thorbecke besproken, en met wezenlijk genoegen merken wij op, dat dit over het algemeen zonder hartst-
[pagina 57]
[p. 57]
togtelijkheid geschiedt. Zekere wijze voorzigtigheid zelfs heerscht in de artikelen van sommige voorstanders; eene voorzigtigheid, die soms aan bezorgdheid voor teleurstelling grenst; en de bladen, anders het vinnigst van toon, prediken nu verzoening of trachten tot welwillendheid te stemmen.
Dat er onder het geschrevene menige banaliteit voorkomt is het natuurlijk gevolg daarvan, dat dezelfde woordvoerders bijna jaarlijks over eene ministeriële krisis, met de gevolgen van dien, eenige kolommen hebben moeten vullen. Er zijn evenwel van die bij herhaling en sints jaar en dag gebruikte woorden en termen, welke al den schijn van banaliteiten hebben, maar nu echter van meer beteekenis kunnen, of liever behooren te zijn.
Wat men dus anders als lieux communs achteloos had kunnen voorbijgaan, verdient thans opmerking en bovenal toetsing.
Zoo mogen wij nu b.v. de herhaling van al wat lang en onophoudelijk en bij elke gelegenheid nopens ‘de kracht’ van de ‘algemeen erkende behoefte’ aan, en de ‘nationale wensch’ naar een ministerie Thorbecke geschreven is, niet meer als gemeenplaatsen beschouwen, en als uitvloeisels van de kracht der gewoonte door de vingers zien. Immers, er is thans een ministerie Thorbecke opgetreden, en men heeft dus nu het regt te eischen dat van een en ander blijke.
De geschiedenis der wording en zamenstelling was niet schitterend. Er schijnt zelfs scheuring onder de ‘mannen van naam van de zuiver vrijzinnige rigting (zie Arnh. Courant), namelijk die na 1856 ‘het vendel’ niet schandelijk verlieten, ontstaan te zijn; niet ligt zal vergeten worden, dat de Arnh. Courant eenigen van ‘politieke lafhartigheid beschuldigd heeft. Ga naar voetnoot*
Met het oog op vele en beteekenisvolle stemmingen in de tweede kamer, waaruit feitelijk blijkt, dat de Heer Thorbecke in haren boezem geene meerderheid heeft; ten andere in aanmerking nemende dat hij nimmer in de voorname kiesdistricten Ga naar voetnoot† en als om strijd, maar daarentegen, in Maastricht en Deventer tot afgevaardigde gekozen werd; en eindelijk omdat aanhoudend van geringe ingenomenheid in den lande met door hem geleverde wetten, b.v. de kieswet en gemeentewet, blijkt, - kwam het ons voor dat een ministerie Thorbecke geen deugdelijke raison d'être had, althans niet, dat het de vervulling van een ‘wensch der natie’ zou zijn. Wij konden geen
[pagina 58]
[p. 58]
woord voor die bewering vinden, en verklaarden, dat, naar onze innigste overtuiging, hier niets dan ‘eene stijf en strak volgehouden dagbladen fiktie bestond. Ga naar voetnoot*
De Arnh. Courant komt daartegen op. Behalve de onheuschheid in den eersten regel van haar betoog, waar zij ons ‘een der organen van de reaktionaire partij‘ noemt, hetgeen zij niet zou kunnen bewijzen, waardeeren wij den goeden toon van haar artikel, en het is ook daarom dat wij het in overweging namen.
Het heeft ons echter niet van gedachten doen veranderen. De argumenten, door ons vroeger breeder geformuleerd en ontwikkeld, en hierboven kortelijk in herinnering gebragt, zijn niet door de Arnh. Courant wederlegd. De optreding van een ministerie, welks ‘eminent hoofd‘ door de kiezers van de voornaamste districten Ga naar voetnoot† niet gewild, wien door de vertegenwoordiging nederlaag op nederlaag gegeven is, kunnen wij niet de vervulling van een algemeenen nationalen wensch achten, Ga naar voetnoot§ en wij handhaven ons woord: eene dagbladen fiktie, anders niet.
Wij hadden gehoopt, neen, meer nog, wij hadden in gemoede gewenscht, dat de eerste daad van den heer Thorbecke zuivering zou geweest zijn van de totaal bedorven politieke atmosfeer, dat is: Kamerontbinding. Bij herhaling is die Kamer veroordeeld, en door eerlijke mannen van verschillende rigting. Men heeft beweerd, en helaas! de feitelijke bewijzen ontbreken niet, dat in haren boezem lokale belangen veler oordeel vervalschten; dat een egoistische politiek uit veler handelingen zonneklaar bleek; dat personen er meestal boven zaken gingen, - met een woord, de Nieuwe Rotterdamsche Courant heeft het uitgesproken, dat zij een ligchaam was ‘waarvan de geest der meerderheid totaal is bedorven.‘ Oordeelde men zóó buiten af, en had men tot dat oordeel, ongelukkig genoeg, regt, - in de Kamer zelve waren de wederzijdsche verwijten als aan de orde van den dag. ‘Gij Droogstoppel!‘ - ‘Neen, Droogstoppel gij!’ Wij zullen er maar niet meer van zeggen.

Tot dusver de Amsterdamsche Courant. Een weinig verder herhaalt ze de verklaring dat er ‘een volslagen bedorven geest heerscht in de Vertegenwoordiging’ ze spreekt van de karakterloosheid der Tweede-Kamer, en alsof dit alles niet genoeg ware, alsof ze er aan hechtte myn woord: ‘verrotting’ te yken, door 't nogeens natespreken op andere wyze en in andere taal, betuigt zy: ‘de Tweede Kamer is... hetgeen de Engelschen zeggen van hun Parlement in gelyke omstandigheden... a rotten Par-

[pagina 59]
[p. 59]

liament!’

Ter-loops wys ik hier op de aanhaling uit den Nieuwen Rotterdammer, 'n ‘geacht blad.’ M'n woorden worden dus herhaald, bevestigd, versterkt door drie organen van de publieke opinie, door:

Een orgaan in de behoudende richting.

Een orgaan van de zoogenaamd liberale party, en

Een orgaan van de radikalen.

Zy allen roepen om 't luidst: karakterloos, bedorven, verrot!

Ik, die zoo excentriek scheen voor weinig tyds, zal weldra moeite hebben om sterker uitdrukking te vinden voor m'n verontwaardiging, dan al die zeer incentrieke verkondigers en voorlichters van de openbare meening.

Bedorven... verrot!

Dat zyn nu niet meer myn woorden alleen, Nederlanders - wèl waren 't myn woorden 't eerst! - dat zeggen thans uw couranten. Ik ga nu voorby hoe diezelfde couranten dapper hebben meegewerkt om u aantesporen tot het byeenbrengen van al de bestanddeelen die oorzaak waren der verrotting van `t geheel. In m'n Vry-Arbeid zyn uw kranten voorloopig genoeg bedeeld.

Bedorven... verrot!

Uw Vertegenwoordiging, Nederlanders, is bedorven.

Neemt ge daarmee genoegen?

Het lichaam dat waken moet voor uw dierbaarste belangen, voor uw bezittingen, voor uw staatkundige waardigheid, voor uw vryheid en voor uw eer - ik heb geen tyd tot rechtzetten van den klimax, die verkeerd is, helaas! - dat lichaam is verrot...

Neemt ge daarmee genoegen, Nederlanders? Ga naar voetnoot*

In m'n Vry-Arbeid zeg ik: de vreemdeling zal vragen wat hy te denken hebbe van de rest, als de élite van 't Volk...

Ja, als de élite van 't Volk, de gekozenen, de uitverkorenen, en bloc genomen - jammer genoeg voor de enkelen die 'n eervolle uitzondering maken - als de élite saamgenomen, door mannen van allerlei inzichten, door henzelf die 't hunne toebrachten tot dat kiezen...

[pagina 60]
[p. 60]

Als de élite van 't Volk door die mannen met touchante eenstemmigheid wordt uitgemaakt voor 'n verrotte boel?

Ja, vreemdeling, ik vraag als gy: wat heeft men dan te denken van de rest?

Ik zeide dat de Tweede-Kamer 'n verrot lichaam was... ik 't eerst!

Toen werd ik gehouden voor plat, triviaal, onbeleefd, voor onfatsoenlyk misschien...

't Doet me genoegen dat nu zooveel anderen even onfatsoenlyk zyn geworden, even triviaal.

M'n ideen zullen langer leven dan 'n krant. Ik heb door 't overnemen van de beide artikelen uit den Arnhemmer en de Amsterdamsche, gezorgd dat men later by 't lezen van m'n filippika in Vryen Arbeid inzie: qu'il y avait de quoi!

Zoodra mogelyk kom ik op dit onderwerp terug, en ik zal 't nog dikwyls doen. Het moet wel.

voetnoot*
1879. Dit wordt wel gedaan in de voor omstreeks een jaar by den uitgever De Graaf te Haarlem verschenen brochure van den heer Van Vloten, 'n stuk dat de behartiging overwaardig is. Het daarin ten-toongesteld voorbeeld van de mogelykheid - ik zeg: van de waarschynlykheid, jazelfs van de zekerheid - dat de uitdrukking van den Volkswil vervalscht wordt, is sprekend.
voetnoot*
Zonder het te willen, want de Arnhemmer laboreert nog altyd aan de stelselziekte, zegt hy hier wat ik op 't slot van m'n stuk over Vryen arbeid bedoel met de derde party. Juist: nieuwe politieke gevoelens! (1862)
voetnoot†
Die gerustheid is niet vereerend voor 't ministerie. Ik zeg dat ik van den heer Thorbecke te hoogen dunk heb, dan dat ik hem in-staat zou achten iets uitterichten met deze Kamer. Ik zie in den heer Thorbecke een man die kracht heeft om tegenstanders te overwinnen, geen man die medestanders begeert of noodig heeft uit het groote kamp der onbeduidende middelmatigheden. (1862)
Ga naar voetnoot#
voetnoot#
(Noot van 1872, met den meesten nadruk in 1879 herhaald!) De ondervinding heeft getoond dat ik van den heer Th. te goede meening had. Hy doet (deed) in middelmatigheid niet onder voor de rest. Hoe die man aan z'n renommee kwam, is my een raadsel. En 'n raadsel zal 't ook zyn voor ons nageslacht.
voetnoot*
Ik zou 't betreuren als de heer Thorbecke de moeite nam zich hierop toeteleggen. De Arnhemmer zegt eigenlyk: ‘die Kamer is zoo laag gezonken, dat ieder daarvan maken kan wat hy wil.’ 't Is de scherpste veroordeeling der zedelyke waarde, die men uiten kan. (1862)
voetnoot†
Alsof dat niet ook nu 't geval was! (1862)
voetnoot*
Kurieus! Er is veel dringend werk. Uw werklui deugen niet. Maar roep geen ander werkvolk, want... er is zooveel dringend werk! Zoo redeneert alleen 'n dagblad! (1862)
voetnoot*
Wat leert men hieruit? Dat die heele zoogenaamde politieke richting gekheid is, en duitenplatery. Er is maar één richting, dat is: de richting naar waarheid. Wat daar-buiten is, daar-boven, daar-beneden, daar-bezyden, is uit den booze. (1862)
voetnoot†
Ei... men stemt dus toe dat de vertegenwoordigers niet zyn de vertegenwoordigers van 't Nederlandsche Volk? Ik neem er akte van, en stel voor te bepalen: ‘voortaan zal ieder lid van de Kamer niet hebben een geheele stem, maar slechts zooveel zeventigste gedeelten van 'n stem als z'n distrikt deelen voornaamheid bezit. Dit is de onvermydelyke konklusie van die distriktskiezery. De heer Thorbecke is maar gekozen door Kralingen. Kralingen staat tot Nederland gelyk 1:1000. De stem van Mr. Thorbecke geldt voor 1/1000 stem. Quod absurdum. (1862)
voetnoot*
Weer neem ik daarvan akte. Een dagbladschryver - en 'n geacht dagbladschryver, de heer De Bull is niet le premier venu - spreekt van ‘dagbladen-fiktie.‘ Heb ik ooit iets anders gezegd? (1862)
voetnoot†
Adstruktie van de voorlaatste noot. (1862)
voetnoot§
Goed! Akte, akte! Zóó doet de Vertegenwoordiging, maar zóó en heel anders, wil 't Volk! (1862)
voetnoot*
(Noot van 1872 en ... 1879!) O ja, nog altyd! En de ziekte is verergerd. Uit den tekst blykt dat men in '62 nog besef had van de kwaal, en op herstel aandrong. Thans is ze chronisch geworden en men berust er in.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken