Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ideën I (1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ideën I
Afbeelding van Ideën IToon afbeelding van titelpagina van Ideën I

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.98 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (0.99 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

aforismen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ideën I

(1879)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

290.

Ja, daar waait me een donk're vlag voor 't gemoed. Zoo'n proces en de verkiezingen...

Toch zal ik me kandidaat stellen ‘schoon de rekening niet goed is.’ (133)

[pagina 190]
[p. 190]

Aan het volk van Nederland. Ga naar voetnoot*

Ik heb me verkiesbaar gesteld tot lid der Tweede-Kamer van de Staten-Generaal.
Ik betwyfel zeer of ik in eenig distrikt zal kunnen konkurreeren met de ‘byzondere persoonlyke geachtheid’ van deze of gene onbekende grootheid, vooral ook omdat ik niet beloof de ‘belangen van een distrikt’ voortestaan, zooals velen dat beloven uit overmaat van naïveteit of van onbeschaamdheid, doch zekerlyk niet uit overmaat van eergevoel of plichtbesef, evenmin als van welbegrepen belangstelling in de publieke zaak welke niet gebaat wordt door 't behartigen van allerlei privaat-belangen die elkaar kruisen, in den weg staan en vernietigen.
De rondborstigheid waarmede men voor den dag treedt met die schandelyke bewyzen der politieke verrotting van onzen Staat, roept de aandacht tot zich van allen ‘die nog niet geheel zyn verleugend.’
Ziek-zyn is niet schandelyk.
Ziekte veroorzaken, bevorderen, in bescherming nemen, bestendigen, is wèl schandelyk.
En zich te beroemen op die schande, is 't ergst van al.
Waarschynlyk doelde de Heer Thorbecke op zùlke schande toen hy onlangs erkende: ‘dat er sedert jaren een “contagium” heerschte in de politiek van den Staat.’ (Kamerzitting van 13 Mei 1862.)
En zéker werd daarop door my gedoeld, toen ik zeide - ik het eerst, maar velen zeiden 't me volmondig na! - dat er verrotting heerschte in den Staat.
Contagium, besmetting, verrotting... 't komt overeen uit.
En als er nog bewys noodig ware, men zou 't kunnen vinden in de omstandigheid dat geen enkel lid van de Kamer die dan toch medeplichtig is aan al 't verkeerde, opstond om te protesteeren tegen zulke beschuldiging.
Men kon voorgeven te ignoreeren wat ik schreef.
Men kon niet voorgeven niet verstaan te hebben wat de Heer Thorbecke zeide.
Bovendien het staat in 't Byblad, en ook de nakomeling zal eenmaal weten hoe de premier den moed had den vertegenwoordigers van 't Volk 'n beschuldiging in 't aangezicht te werpen, die 'n eenvoudig-eerlyk man zou beantwoorden met 'n vuistslag.
Een beschuldiging - dat erken ik - die zoo'n beantwoording zou rechtvaardigen, als niet de beschuldigde gevoelde die ten-volle te hebben verdiend.
Ja, onze Tweede-Kamer is 'n verrot lichaam.
Kiezers van Nederland, uw Vertegenwoordigers zyn in 't aangezicht geslagen - en ten-rechte! - door uw Regeering.
Ik ben geen aanhanger van den Heer Thorbecke. Ik hang niemand aan - en verlang dat men my aanhange - maar ik heb eerbied
[pagina 191]
[p. 191]
voor den man die ongemeen genoeg durft te wezen om de waarheid te zeggen, schoon hy minister is. Ga naar voetnoot*
Ik stel my verkiesbaar voor die Tweede-Kamer.
Myn program? Men kent m'n tuchteloosheid. Ik heb geen program.
Ik minacht die zoogenaamde partyen in den Staat, of liever ik erken die partyen niet. Het zyn hoogstens familie- of provincie-cliques, vennootschappen van Javaan-exploitatie in 't groot en klein.
Ik stel my verkiesbaar voor die Tweede-Kamer.
Als ik lid van die Kamer ben, zal elke Minister 'n antwoord ontvangen, wanneer hy de politiek van den Staat ‘besmet’ noemt.
Ik zal hem tegenspreken als hy onwaarheid zegt, en voldoening vragen in naam van 't Nederlandsche Volk.
Maar wanneer hy de waarheid zegt, zal ik - dát erkennende - hem uitnoodigen met my meetewerken ter genezing.
Of waar hy dit weigert - zooals Ministers gewoon zyn - zal ik hem daartoe dwingen.
Ik wil den Minister vragen wat hy gedaan heeft om al de ellendelingen te straffen die den Javaan - ook thans weer - periodiek laten hongeren? Ga naar voetnoot†
Wàt, om zulken hongersnood te voorkomen?
Wàt, om zeeroof tegentegaan?
Wàt, om te bewerken dat de gemartelde bevolking daarginder niet tehoop loope, niet opsta, niet in dol amok wraak neme over jarenlange miskenning van menschenrecht?
Dat alles is belangryker dan het gewawel over afkoop van tienden, en 't gekibbel over Vryen Arbeid.
Ik vergis my. Over Vryen Arbeid durven zy, na myn boekje daarover, niet meer spreken. Het Woord zelfs is verdacht geworden. Men noemt die huichelachtige droogstoppelary thans: partikuliere industrie. De slavenhandel op Afrika's Westkust heette ook aldus. Zulke benamingen zyn uitvindsels van de Nederlandsche Tweede-Kamer, zy die met godslasterlyke vroomheid 'n eind wil maken aan de officieele slaverny in de West, maar met 'n fariseesch: ‘ik dank u, Heer!’ slaven maakt van al de Nederlandsche onderdanen in Insulinde!
En weer vergis ik my. Neen, men maakt daarvan geen slaven, want aan slaven is men voeding en bescherming schuldig, en in Neerlandsch-Indie laat men de bevolking wegrooven en verhongeren.
Overdryving?
Nederlanders, leest ge dan de couranten niet? staat er niet duidelyk te lezen dat er wederom hongersnood is op Java? Dat er
[pagina 192]
[p. 192]
wederom ‘een tweehonderdtal MENSCHEN - Nederlandsche onderdanen, hoort gy! - zyn weggeroofd op de kusten van Celebes?
Een tweehonderdtal! 't Is naïf! Geen drie, geen dertig, geen duizend, geen zes dozyn... neen, 'n ‘tweehonderdtal!’
Myn God, myn God, als 't kippen waren, zou men de moeite hebben genomen ze nauwkeurig te tellen!
Lees het na, Nederlanders, in de laatste Landmail-couranten.
Honger en zeeroof!
En hier spreekt men van konsignatie!
En de dagbladschryvers wawelen van stelsels!
En de Kamerleden van Maas-aftapping!
Er worden heel andere dingen dan Maaswater afgetapt uit het hart des Nederlandschen Volks!
Men zuigt daaruit weg alle gevoel van recht, alle gevoel van menschelykheid, alle gevoel van eer!
En, gelooft my, Nederlanders, zyzelven die zoo yverig 't hunne deden om u te berooven van wat den mensch tot mensch maakt, zyzelven zullen - evenals nu! - met verachting zeggen: ‘gy zyt besmet, gaat van my!’ zoo als Satan de zielen wegschopt die hyzelf bedierf om 't pleizier van kwaaddoen.
Ik stel my verkiesbaar tot lid van die Tweede-Kamer.
Daar zal ik rekenschap vragen van al de ellende die de verrotte politiek der laatste jaren heeft teweeg gebracht ginder, en voorbereid hier!
Ik roep de lezers myner ideen op, myn kandidatuur voortestaan in alle distrikten.
Ja, overal! Opdat er blyke of ik rekenen kan op 't beter deel des Volks, al ware 't my dan onmogelyk den stryd te winnen tegen hen die, natuurlyk ‘zeer geacht‘ in hun distrikt, zoo volslagen onbekend zyn daarbuiten dat men niet eenmaal zelfs de moeite neemt hen te lasteren voorby de naaste lantaarnpaal die de grens aanwyst wan hun roem.
Ik beroep my op m'n manifest aan de kiezers, in de ‘Minnebrieven.’
Ik beroep my op wat ik deed. Het is vermeld in wat ik schreef.
En dat ik de waarheid schreef? Ik ben bereid ieder belangstellende inzage te geven van 'n bewys dat de tegenwoordige Gouverneur-Generaal van Nederl. Indie de waarheid van den Max Havelaar met ronde woorden erkend heeft. Ga naar voetnoot*
Wie na deze verklaring tegen my is, erkenne dat hy onrecht zoekt, onrecht voorstaat, belang heeft by onrecht, en daarom onrecht wil... maar hy verschuile zich niet langer achter de voorgewende moeielykheid om te weten wat recht is!
[pagina 193]
[p. 193]

Aan de lezers myner Ideen.

Ja, U roep ik op om bewys te geven van 't leven dat ik in u vooronderstel.

Niet volkomen nog - maar eenigszins toch - heb ik aan U my geopenbaard.

Tot U sprak ik, waar ik 'n beroep deed op het gedeelte der natie ‘dat, nog niet geheel is verleugend!’ (Slot ‘Vrye Arbeid.’)

Op... op... helpt my, helpt uzelven, helpt Insulinde, helpt Nederland.

Trekt party voor de waarheid, opdat er niet gezegd worde dat alleen de leugen dienstknechten heeft die den moed bezitten eener overtuiging welke, in hùn ziel, niet bestaat!

Toont gy dat het geen droom was, te meenen dat nog hier en daar 'n vonk gloorde die, wèl aangelegd, gloed kan meedeelen aan al dat dorre hout om u heen.

Bewyst het dat niet ook gyzelf leugenaars zyt, wanneer ge uw kinderen spreekt van liefde tot den medemensch, van recht, van deugd, van eergevoel.

O, ik weet het, ik zou alleen staan in die Kamer! Alleen, of nagenoeg. Maar, Kiezers, één toch moet de eerste zyn, één die 't luid verkondigt hoe Nederland genezen wil van de rottende ziekte die sedert jaren kankert aan zyn nationale eer. Eén moet de eerste zyn!

En die eerste wil ik wezen, ik die begon myzelf en de mynen neertewerpen in den poel onzer staatkundige verdorvenheid.

Wie grooter offer bracht, sta op. Hy toone dat, en ik zal terugtreden met eerbied.

Tot zoolang houd ik staande dat my de roeping is opgelegd een eind te maken aan de schande der natie.

Daar is hoogmoed in die meening. O, gewis! 't Is de hoogmoed van Curtius die - ongehuwd echter - neersprong in den kuil ten-gerieve van de Romeinsche burgery die heel nederig bleef staan toekyken op 't Forum.

Hoogmoed? Zeker! De hoogmoed van Cambronne die zich niet overgaf. Hy, kinderloos evenwel!

Hoogmoed? Ongetwyfeld! De hoogmoed van d'Assas die stierf voor z'n wapenbroeders. Hy die vader was noch echtgenoot.

Hoogmoed? Waarom niet? De hoogmoed van den vrywilliger die, op last van zyn koningin, met 'n hartelyk: ‘merci, ma Dame!’ vooruit vliegt, en vastberaden sterft op de bres die hy wil vullen met zyn lichaam. Och, zoo'n vrywilliger heeft vrouw noch kinderen.

Hoogmoed? Wis en waarachtig hoogmoed! En zelfs dáárop

[pagina 194]
[p. 194]

ben ik hoogmoedig dàt ik dien hoogmoed bezit.

Ik erken dat het velen zeer gek zou staan als ze voorgaven hoogmoedig te wezen. Mr. Van Twist...

O, gy allen die my verdenkt van eerzucht, ge vergist u!

Ge vergist u in dien zin dat ik anderen eerzucht voel, dat ik hooger doel heb dan de plaats intenemen, pas verlaten door zóó'n gouverneur-generaal in ruste!

Zoodra de verkiezingen zyn afgeloopen, zal ik voortgaan met de ideen , die ik tydelyk afbrak uit verdriet over de publieke zaak, en ja... uit kommer!

Zegt dat voort, lezers, zegt het aan die lauwe lamme laffe wereld daarbuiten, en zegt er by: ‘dat is weer Uwe schande, Nederland, dat is niet zyne schande!’

Ja, zegt dat voort, lezers, en zorgt zooveel in u is dat niet eenmaal myn kommer ook Uw schande zy. Ga naar margenoot#

voetnoot*
Door 'n verdrietig misverstand is dit beroep op 't Volk, m'n lezers te laat in handen gekomen, of voor 'n deel in 't geheel niet. Men bedenke dat ik nog altyd zwem met veel kogels aan 't been (84) en me dus niet kan bewegen naar den eisch myner zaak. Toch... emergo! Ondergaan is onmogelyk. (1862)
voetnoot*
Alweder een bewys dat m'n latere opinie over den heer Thorbecke als staatsman (969, vlgg.) geen gevolg was van parti-pris.
voetnoot†
‘Ook thans weer.‘ Dit schreef ik twee jaren na den Havelaar. Heden, Mei 1872, zeg ik nog eens: ook thans weer! In een der jongste nummers van de N. Rott. Courant vindt men een uit de Indische bladen overgenomen bericht: ‘dat er in de residentie Banjoemaas hongersnood heerscht.’ Toch beweert men met stalen voorhoofd dat er na den Havelaar zooveel verbeterd is! Er is in Indie niets, niets, hoegenaamd niets verbeterd. Integendeel!
voetnoot*
Of ik dat bewys thans nog zou kunnen leveren, is de vraag. Maar 't is karakteristiek dat nooit iemand er naar gevraagd heeft. (1872)
margenoot#
By de korrektie van dit stuk voelde ik verbazing en byna schaamte over de naïveteit waarmede ik in '62 nog meenen kon dat 'n beroep op 't eergevoel van het Nederlandsche volk, of op 'n deel daarvan, zou gehoord en verstaan worden. Hoe kon ik op twee-en-veertigjarigen leeftyd zoo kinderlyk zyn?

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken