Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ideën II (1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ideën II
Afbeelding van Ideën IIToon afbeelding van titelpagina van Ideën II

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.99 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (1.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

aforismen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ideën II

(1880)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

484.

Honig? Zoetigheid? Heb ik zoeten honig verzameld en gegeven, in de laatste bladen? Was 't niet alsem, veelëer?

Ja, bitterheid... omdat het moest. Is 't myn schuld?

Kan ik het helpen, dat er zoo veel gifplanten opschieten, om my heen? Planten die uitgerukt moeten worden met den wortel, als 't mogelyk is... op 't gevaar af, beschuldigd te worden, van lust in uitrukken?

Is de landman die den akker zuivert of tracht te zuiveren van onkruid, een vriend van dat onkruid?

En als-i de uitgetrokken stoppels verzamelt en tot bossen bindt, om die te verbranden, ligt er dan wreedheid in zyn yver?

Is niet veel-eer z'n vernietigings-oorlog tegen woekerplant en onkruid, blyk van betamelyke zorg voor 't graan.

Is niet stryd tegen dwaling stryd vóór waarheid? Oorlog tegen 't kwaad, bescherming van het goede?

Zoo meen ik.

En wie zich, door 't nalezen der 100e en volgende bladzyden (uitgaaf 1866) van myn ‘Vry-Arbeid’ tot getuige maakt van den stond waarop myn gemoed werd bevrucht met de ‘Ideen,’ zal in-

[pagina 194]
[p. 194]

zien dat ik niet anders schryven kòn, niet anders schryven màg.

Toch verlang ikzelf naar iets liefelyks. Maar we hebben geen keus van indruk. Ik wil u daarvan een verdrietig voorbeeld meêdeelen.

Eenige dagen geleden, na myne middagwandeling thuiskomende, meende ik gereed te zyn tot opschryven van de vertellingen over Wouter, die Fancy my had voorgezegd. Voor ik m'n kamer bereikte, ontmoette my een vriend die me vraagde:

- Zou 't wáár zyn?....

- Wàt?

- Dat eten van levende dieren, op de kermis?

Er was namelyk daarover vroeger gesproken als iets onmogelyks, iets ongerymds. 't Zou 'n goochelary wezen... een kunstje... een grap, meenden wy.

- Ik wil 't weten! riepen wy te-gelyk.

En we gingen naar den focus van 't melankoliek pleizier des volks, naar de Botermarkt.

- Dáár in die tent moet het zyn... àls 't waar is!

Ja, daar moest het zyn. Want boven die kermistent was 'n zeil gespannen, waarop iemand had getracht een wilde te schilderen. 't Had ook 'n Inca kunnen verbeelden, of Montezuma. Het levensgroot portret had een duif in de hand. En voor de tent stonden manden met duiven. In een dezer korven was een konyn...

Nog veinsde ik hoop dat er gegoocheld zou worden! En by 't passeeren van die arme dieren, mompelde ik een gebed om vergiffenis voor 't binnengaan. ‘Ik ben student in menschkunde, zei ik zacht tot het konyntje, en daarom moet ik wel, arm dier!’

Myn vriend en ik traden binnen. De vertooning zou terstond beginnen. Ja, natuurlyk! Waarom zou men langer wachten? De tent was immers vol, eivol!

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Welnu, 't wàs zoo! Wat we zagen, wat we ondergingen, wat we gevoelden, ga ik voorby. Ik zou 't beschryven onzedelyk vinden, en ik kan het niet!

Dàt had men niet gedacht van myne pen? En ikzelf dacht het niet. Maar waarlyk, myn moed schiet te-kort by die afzichtelykheid!

Myn vriend en ik beiden, voelden ons onwel. En my was 't, tot op dit oogenblik toe, onmogelyk opteschryven wat Fancy my had voorgezegd over Wouter.

 

Maar wel heb ik den volgenden morgen deze beide brieven geschreven:

[pagina 195]
[p. 195]
Amsterdam, 15 September 1864.
 
Den Weledelgestrengen Heer Hoofd-Kommissaris van Politie te Amsterdam
 
Weledelgestrenge Heer! Ik beschouw het als myn burgerplicht U.W.E.G. opmerkzaam te maken op een feit dat by gelegenheid der kermis hier-ter-stede, elken dag plaats heeft, en dat, myns inziens, ten-rechte behoort te worden gerangschikt onder de rubriek: ‘attentat aux moeurs.’
Een zoogenaamde wilde verslindt ten aanzien van kermisgasten - die voor hun genoegen uit-zyn - levende dieren. Onder 't publiek dat z'n tent bezoekt, zyn kinderen.
Ik ben overtuigd, mynheer de Hoofd-Kommissaris, dat ik geen woord behoef toetevoegen aan deze mededeeling, om U.W.E.G. te moveeren ten-spoedigste een eind te maken aan zulke grove, barbaarsche schending der wetten van goeden smaak, van gevoel, van publieke zedelykheid.
Ik heb de eer, enz.
Amsterdam, 15 September 1864.
 
Den Hoogedelgestrengen Heer Officier van Justitie by de Arrondissements-Regtbank te Amsterdam.
 
Hoogedelgestrenge Heer! Waarschynlyk ten-overvloede, geef ik my de eer, U.H.E.G. hierby aantebieden afschrift van een biljet, dat ik zoo-even de vryheid nam te richten tot den Heer Hoofd-kommissaris van Politie.
U.H.E.G. beleefdelyk verzoekende, deze myne handeling alleen toeteschryven aan myne begeerte, om in den kring myner vermogens meêtewerken tot het goede, heb ik de eer, enz.

Wat my later blykt gevolgd te zyn op deze brieven, zal ik zoodra mogelyk meêdeelen. En daarby zal ik tevens antwoorden op de vragen eener lieve hollandsche schryfster in Frankryk, over 't juist begrip van het woord: zedelykheid. Ga naar margenoot#

[pagina 196]
[p. 196]

Ga naar margenoot#

margenoot#
Dit laatste is nog altyd in de pen. (noot by 423) Wat die barbaarsheid op de Kermis aangaat, ik wil gelooven dat ze nu heeft opgehouden, vooral omdat ik herhaaldelyk gelezen heb dat men in andere landen zulke vertonning verboden heeft. Zeker is het dat myne pogingen in September 1864 vruchteloos bleven. De tent van den wilde werd niet gesloten. Misschien vonden de betrokken ambtenaren het vreemd, dat men zich met hun zaken bemoeide. In geen land is 't begrip van burgerzin, burgerplicht en burgerrecht zoo weinig ontwikkeld als in Nederland. Hierom dan ook is onze constitutie een onding. (189, 190)
Zonderling is het, dat stadsbesturen die de kermissen willen af-
margenoot#
schaffen wegens de onzedelykheid waartoe zy aanleiding geven, zulke gruwelen geduld hebben. Altyd de oude geschiedenis van kemelen en muggen! (1872)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken