Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ideën V (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ideën V
Afbeelding van Ideën VToon afbeelding van titelpagina van Ideën V

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.83 MB)

ebook (3.09 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

aforismen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ideën V

(1877)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

1058a.

Ik heb te wyzen op de infame strekking van zeker soort van litteratuur.

Myn aanklacht treft niet Bilderdyk alleen. Hy leverde slechts 'n voorbeeld dat me byzonder bruikbaar toescheen, omdat het door de ellendige taal en 't onbeschaamd erkennen der baatzuchtige bedoeling van den schryver, geleidelyk voorbereidt tot het staven eener beschuldiging van meer algemeenen aard.

In stukken als zoo'n ‘Floris’ wordt hof gemaakt aan 'n heel ànderen potentaat nog dan dien armen koning van één dag! Aan 'n ànderen Baäl! Aan de alleronzedelykste zedelykheids-begrippen van Mr. Publiek! Aan 'n Monster!

Niet om deze konkluzie te bewyzen, maar om de verwondering over m'n stelling uit den weg te ruimen, moest ik den vervelenden weg afleggen langs al die harten en smarten,

[pagina 192]
[p. 192]

dien onzin en die wartaal, die leugens, die laaghartigheid en die kikkans, waarmee onze ‘dichter’ van uit z'n Leidsch rym-atelier zoo'n brutalen storm waagde op Lodewyks allergenadigste gunst.

Pauzen en huisvaders houden er 'n lyst van verboden boeken op na. En we mogen de Pauzen op hun standpunt geen ongelyk geven. Juist hierin ligt een der vele redenen waarom ik geen Paus zou kunnen zyn. Zoolang ik dit niet ben, keur ik 't af dat men aan menschen en kinderen het lezen van zekere werken verbiedt. Men behoorde hun het wapen der kritiek in-handen te geven...

 

‘Wat zegt hier de schryver?’

 

...en daardoor te bewerken dat geen boek ter-wereld hun schaden kan. Wie evenwel meent dat deIndex nog altyd niet kan gemist worden by 't opvoedings-systeem van Menschdom en kroost, zou moeten omzien naar 'n geheel andere methode van uitsluiting, dan tot-nog-toe gevolgd is. LevePaul de Kock! Nu ja... vergelykender-wyze!

Godbewaarme dat ik de aardige romannetjes van dien zeer goeden man - wie vond ooit 'n Bilderdyksche laagheid in z'n onnoozel geschryf? - hooger stellen zou dan 'n handboek over Statistiek, dan Reisbeschryvingen, dan 'n ‘Beginselen der Algebra’ enz, enz, maar... vergeleken met de Litteratuur voor ‘Verstand en Hart’ waarmee we sedert 'n eeuw geplaagd werden... nog-eens: leve Paul de Kock!

Ik herhaal dat ik niet Bilderdyk alleen beschuldig. Jazelfs, ik houd hem niet voor den ergsten. Ook in 't spekuleeren op valsche zedelykheid was hy maar 'n brekebeen, gelyk ik later door het ten-toon stellen van andere schryvers hoop aantetoonen. Voor 't oogenblik evenwel bepaal ik my tot hèm en tot z'n Floris.

Met voordacht begon ik met het aanhalen van 'n paar voorschriften uit Feiths verhandeling. Ik wilde doen in 't oog vallen dat onze fabrikant naar de ‘regels van de Kunst’ is te-werk gegaan. Van bezieling, van geestvervoering, van overtuiging, van oorspronkelykheid in gedachte of uiting, vinden we geen spoor. Gelyk 'n keukenmeid zùlke ingrediënten neemt tot het leveren van zùlke hutspot, vinden we hier vorschriftsmässig zóóveel ‘knoop’ zóóveel ‘ontroering’ zóóveel incidenten, zóóveel ontwikkeling, zóóveel katastrofe...

Is dit op-zichzelf 'n fout? Waarlyk niet. Maar 't wordt fout door de strekking. Het stond Bilderdyk vry, ficelles te gebruiken. Maar zoodra de auteur het draadwerk dat z'n mekaniek

[pagina 193]
[p. 193]

in beweging brengen moet, tot 'n koord draait waarmee hy zich tracht optehyschen aan hofgunst, zondigt hy niet alleen tegen zedelyke integriteit, hy bederft ook uit 'nambachtelyk oogpunt de bruikbaarheid zyner ficelles. Kunst is met valsheid niet gediend, en elke splitsing van oogmerk is 'n valsheid. Wat uit 'n vuile bron vloeit, kan niet zuiver zyn. Men zegge niet: ‘dit of dat zou schoon wezen, indien 't niet ware geschreven met onedele bybedoeling.’ Juist dóór die onzuivere nevenbedoeling wordt alle schoonheid per se uitgesloten. Vleitaal, valsheid, verwrongen voorstelling... leugen, in één woord, kàn niet schoon zyn. Dit kan bewezen worden uit alle tendenz-stukken die ooit door hofpredikers, officieele historiografen, hofdichters en dergelyk volkje geleverd werden. Al dat geschryf is zoowel voddery uit 'n oogpunt van Kunst, als vergryp tegen zedelykheid. Wie lust heeft staaltjes daarvan te verzamelen, schaffe zich de redevoeringen der Académie Française aan. Ze zyn - nu eenmaal reglementair loftuitend - als kunstprodukten beneden kritiek. Een ander voorbeeld leverde ik in den IIn bundel. De officieele wèlspreker Van der Palm - ook 'n vleier van Lodewyk! - toonde hoe onmogelyk het is, adel van uitdrukking te ontleenen aan laaghartigen indruk. En er blykt uit de gezwollenheid van z'n praatjes, hoe hy zich uitsloofde om iets voorttebrengen dat op bezieling gelyken moest!

In deze onmacht van de leugen, om zich te kleeden in 't gewaad van het ware, ligt 'n heerlyke triumf voor den oprechten kunstenaar.

Maar... niet alle beoordeelaars zien dit in. Integendeel. Slechts zeer enkelen bezitten genoegartistieke en zedelyke ontwikkeling, om 't verschil te beseffen tusschen ware en onware Kunst, d.i. tusschen de Kunst die haar kracht aan waarheid ontleent, en de kunstigheid waarmeeleugen als waarheid moet worden voorgesteld. Valsche Kunst heeft behoefte aan knoeiery, aan kunstjes.

We zagen hoe die Floris - 'n wildeman die in geen opzicht uitstak boven z'n tyd - ten-behoeve vanbybedoelingen werd opgeschikt met allerlei hoedanigheden die hem niet passen. Wat zou men zeggen van den schilder die 'n ridder uit 12- of 1300, in frak en pantalon kleedde?

Floris is beleefd, diskreet, kuisch, vroom...

Dit laatste is voldoende om de artistieke onmacht van de leugen aantetoonen. Wie iets verhaalt, getuigt, voorstelt of schetst, dat-i niet kent, niet weet, niet gezien, niet gehoord, gevoeld, of doorgrond heeft... liegt. En wie liegt, moet zich

[pagina 194]
[p. 194]

vergissen. Hy ‘praat zich vast.’

Hoe is 't nu met de gelogen vroomheid van dien Floris gesteld? De man is van top tot teen in den godzalige, o ja, maar... op z'n protestants! Verder kan de leugenaar Bilderdyk 't niet brengen. Ware hy inderdaad Dichter geweest, en doordrongen van z'n onderwerp, we hadden 'n graaf uit de middeleeuwen te-zien gekregen, òf in 't karakterkostuum van 'n plompen vechtman die om God noch gebod gaf, òf als 'n volslagen katholiek, òf - en zóó zou 't portret misschien gelykend geweest zyn - als 'n vry barok mengsel van die beide hoofdtrekken. In-plaats hiervan betrappen we telkens onzen Floris op 'n kompleete godsgenadelyke voorbeschikkingsleer, op onvervalschte dordrechtery. Bilderdyk, onwaar als mensch, miste ook als artist de uit waarheidsgevoel voortvloeiende bekwaamheid. Hy kòn niet anders dan z'n ridder, door misteekening omknoeien in 'n Gomarist. Er blykt dat de pretense Ziener den heelen graaf Floris nooit gezien had, en dat hy dus loog toen-i voorgaf dat sujet aan z'n publiek te vertoonen.

De lezer wordt uitgenoodigd deze opmerking over valschgeteekende vroomheid toetepassen op 't geheele kostuum, op alle andere hoedanigheden en denkbeelden die door den auteur aan dat graafje worden toegekend.

Die hoedanigheden waren eens-vooral allerliefst. Daar de dichter zoo goed is, uit eigen beweging 't adres optegeven waaraan die loftuitery gericht was, hebben we ons by de aanleiding tot al die valsheid niet langer optehouden, dan voor zooverre ze ook gevonden wordt in stukken die niet zoo à brûle-pourpoint aan 'n machthebbende grootheid gericht... schynen. Ik zeg ‘niet schynen’ want in werkelykheid is de strekking van zulke dingen byna overal van 'tzelfde allooi.

Lodewyk vond het zeker pleizierig dat men 't aanranden der ‘Vorstelyke’ waardigheid voorstelde als 'n gruwel by uitnemendheid. Als de gruwel, dien God - by-wyze van uitzondering zeker - niet vergeven kon. Welnu, we vinden in 't stuk 'n gelyksoortigen afkeer van alles wat niet behaagde aan... Publiek. De dynastieke belangen van Z.M. vooroordeel worden met dezelfde oogendienende drift verdedigd als die van Koning Lodewyk.

 

Op den voorgrond zien we: goddienery, kuisheid: de deugd.

 

De schryver is zóó vervuld van z'n begeerte om toch vooral de mode van den dag te vleien, dat-i 't niet laten

[pagina 195]
[p. 195]

kan, preeken en theologische verhandelingen in den mond te leggen, zelfs van z'n booswichten. De gemeene Amstel is geen grein minder familiaar met den ‘Heer’ dan dominee Floris zelf. God speelt overal mee.

Hoe religieus, niet waar?

Mr. Publiek houdt daarvan. Och, men kan er te-huis, en op de beurs, en in de Kamer, en... overal waar de zonde wat opbrengt, zoo onbeschroomd op toezondigen, als men zich zoo-even ‘recht innig gesticht’ voelde door 'n theologisch kletspraatje!

Zou 't stuk niet ‘mooi’ zyn, waarin zooveel voorkomt van God?

Of die ‘God’ zich daar vertoont in misteekend kostuum, of-i daar 'n onmogelyke rol speelt, of-i zich leent tot medeplichtigheid aan Amstels verraad zoowel, als aan de baatzucht van den auteur... dit alles doet er niet toe. De klank ‘God’ overstemt alle bedenkingen van moreelen of artistieken aard. Goddienery is de door Publiek begeerde saus waarmee èlk gerecht, hoe vuil ook en hoe onhandig toebereid, smakelyk wordt gemaakt voor bedorven magen.

Pennewip was tolk toen hy Bilderdyk tot den ‘eersten vaderlandschen dichter’ proklameerde, en tot 'n ‘man die in godzaligheid voor niemand behoeft uit den weg te gaan!’

Waarlyk: ‘zoolang ons vaderland zulke personen in deszelfs boezem draagt...

Hier begin ik van m'n vrind Pennewip te verschillen. Myn opinie is dat het vaderland deszelfs boezem hoe eer hoe liever van zulke kwakzalvers behoort te ontlasten.

 

De godsdienst dus! En de deugd!

 

Over 't algemeen worden deze beide zaken voor identisch gehouden. En ik heb vrede met die spraakverwarring, wanneer we 't woord: deugd opvatten in de beteekenis die daaraan doorverstand- en hart-schryvers byna zonder uitzondering gegeven wordt. 't Een is zoo vuil als 't ander.

 

Wat is eigenlyk in al dat prulwerk: de deugd?

 

Ook op deze vraag vinden we 't antwoord in onzen kostbaren Floris.

't Spreekt vanzelf dat er onder de ingrediënten van de treurspelhutspot behoefte was aantegenstelling. Verraad en moord zyn wel heel tooneelachtige zaken, maar men vult er geen vyf bedryven mee. En zelfs de eischen der knoop-theorie worden door deze beide gegevens niet bevredigd. Ieder toe-

[pagina 196]
[p. 196]

schouwer immers weet hoe 't met dien Floris zal afloopen. Het gewurm van den auteur met de ficelle: ‘zullen we moorden of zullen we niet moorden... verraden, of niet verraden... doodslaan, of niet doodslaan?’ is wel medelydenswaardig, maar wel beschouwd is deze reeds in Stoke's rymkroniek en op de schoolbanken ontwikkelde knoop, niet... knooperig genoeg, en dus eigenlyk géén knoop.

Komaan, 'n andere verwikkeling! Toeschouwer en lezer weten met wanhopige zekerheid wat er met Floris geschieden zal, maar... zyn ze ook zoo verdrietig uitgestudeerd in Machtelds deugd? Dáárvan is wat nieuws te fabriceeren, juicht de auteur, en hy levert den nieuwsgierige 'n hysterisch probleem in vyf allerdeugdzaamste Bedryven.

Ziedaar 'n ‘knoop’ die langer duren zal dan alle Lodewyken van de wereld! Onder elk nieuw stamhuis, ja onder 'n republiek zelfs, zullen jongelingen en jonge dochters - voire hun ouweluî als ze niet geheel versteend zyn - zich bezig houden met de kittelende spanning: hoe 't dan toch eigenlyk geschapen staat met de geslachtsdeelen van die fameuze Machteld?

Op 't voorleggen van zùlke vraagstukken komen de finesses der Litteratuur voor ‘Verstand en Hart’ neer. Het afgezaagde: ‘zal ze wèl... zal ze niet?’ ‘Is ze wel... is ze niet?’ moet schering en inslag leveren van al dergelyke voddery. Het heen-en-weer trekken van dàt knoopjen is de armoedige hoofd-ficelle van zùlk maakwerk!

 

En de naam van dit vervelend gehaspel is: de deugd.

 

De lezer weet dat ik de zeer byzondere kuizigheid van die Machteld gebruiken wou voor myn knoop. Ik mag immers ook wel boeien, spannen, prikkelen, niet waar?

De ontwikkeling?

Ziehier. Volgens de geniaal-dichterlyke ontdekking van Mr. Willem Bilderdyk...

 

Weg, weg van hier, onnoozelen die u bezig-hieldt met de vraag of Stoke's ‘over’ en ‘spel’ elkaar in overspelige gemeenzaamheid moeten naderen? Weg, weg van hier, ergdenkers, kwaadsprekers, demokraten, die meenen kondet dat aan 'n hollandschen Graaf en 'n ‘Edelvrouwe’ iets menschelyks kon bejegend zyn, als waren ze stervelingen, burgerluî of remonstrant! En nog eenige anderen... weg, weg, weg van hier, ontzinden!

 

Machteld reprezenteert de deugd. Dáárom is zy... zy, Me-

[pagina 197]
[p. 197]

vrouw Van Velzen, geboren Van Woerden...

 

Zou 't mensch inderdaad ooit geboren geweest zyn? Is deze veronderstelling niet wat menschelyk? Denkt eens welke ondeugdzaamachtige denkbeelden kunnen worden vastgeknoopt aan zoo'n gebeurtenis!

 

Geboren of niet geboren... gehuwd wàs ze! Dit is ‘historisch.’ Maar... in weerwil van dat huwelyk bleef ze...

 

Denk aan de deugd, Machteld!

 

Ze was 'n maagd!

 

Ja, ja, ze was maagd, toen ze in 't Ve Bedryf zich aan Floris kwam prezenteeren: ‘'k ben aan U!’

Dit had de scherpzinnigste toeschouwer niet kunnen gissen. En Floris ook niet. 't Blyft de vraag of-i haar begrepen heeft? De eedle Graaf was zoo onnoozel! Ziehier nu de aptytelyke manier waarop ze ‘tot leering van Vorsten en Volken’ en om den toeschouwer behoorlyk te ‘ontroeren’ haar zonderlingen toestand blootlegt.

Ze had zoo-even betuigd dat ze altyd: ‘heimlijk geblaakt’ had, en dat ze nu verzocht: Floris' ‘voeten te mogen genaken’ haar lippen te: ‘kleven aan zijn voetstap’ enz.

Maat en ‘knoop’ schynen meetebrengen dat Floris z'n deugdzame weigering inkleedt in 't halfvers:

 
‘Neen, al te dierbre Vrouw!’

Dit onschuldig woordje - de weigering niet, maar 't vrouwschap - levert aan onze deugdheldin den gedurende vier Akten vergeefs gezochten of kunst-voorbedachtelyk vermeden tekst tot 'n obstetrische geloofsbelydenis. Floris had het woord ‘vrouw’ niet mogen gebruiken, meent ze. Hy had ‘jonge-juffrouw’ moeten zeggen. Zy 'n vrouw? Wat denkt de eedle Graaf wel? Foei! Zoo slecht is ze niet! Ter-nauwernood vergeeft ze zich de gewoonheid dat ze in de eerste Akte als 'n ordinair menschenkind 'n oogenblikje ‘ter zijde 't trapportaal gezeten heeft. Maar... vrouw?

Met verontwaardiging wyst ze die benaming af. Ze vloekt:

vre... ve... vle... bre... vle:

 
‘Ik Vrouw... van vloekbren Velzen?
 
Nooit mocht zijn gruwzame arm my op de koets omhelzen.’

Ziedaar eindelyk, lezer, de doorgesneden echtkoets die ik u beloofde op blz. 152. Wees billyk, en erken dat ik u 't fragment van dit huwelyksmeubel volgens alle kunstregels op ‘spanning en ontroering’ niet vroeger geven mòcht. Ik

[pagina 198]
[p. 198]

zeide u immers dat Machtelds... byzonderheid een der schoonste schoonheden van 't stuk uitmaakte? Ge kondet toch niet vergen dat ik daarmee knoopbedervend begonnen was, niet waar? Nu weet ge 't. Het hooge woord is er uit!

Met gloeiende belangstelling luistert elk weldenkende naar 't vervolg van de vreemde konfidentie. Machteld is aan Vorsten, Volken en parterre wat opheldering schuldig. Dit gevoelt de eedle...vrouw, mag ik niet zeggen. 't Schepsel, dan. Ze gaat aldus voort:

 
‘Nooit heeft zijn wreevle ziel, nooit heeft mijn hart vermocht...
 
Ik bloos...

't Werd tyd!

 
...daar is geen band die me aan zijn lot verknocht.’

Floris zegt: ‘wat hoore ik!’ En de toeschouwer ook. Daarom was 't den auteur te doen. ‘'t Verrassend heeft zijn zoet.’

Als dàt nu niet ‘mooi’ is, en publiekerig deugdzaam!

Ziedaar dan eindelyk de hoogdichterlyke beteekenis van haar klacht in de protase, dat die leelyke Velzen zich verstoutte met de ‘echtkoets te spotten.’ Ziedaar de onthulling der allerbelangrykste mysterie, hoe 't dan toch mogelyk wezen kon dat ze na langdurig verblyf in Velzens: ‘bed’ met niemendal was: ‘besmet.’ Ziedaar de verrukkelyke belooning van Floris' deugd, neen... ziedaar de deugd, de deugd zelf in al haar hoogsteigen treurspellige publiekbehagende volkomenheid!

Met vitten houden we ons niet op. Eerbied voor zoo'n reusachtige maagdelykheid verbiedt ons de vraag: waarom ze vroeger aan Velzens echtkoets-spotterny verweet, wat ze nu op eens voor rekening neemt van haar eigen afkeer? Die Velzen is 'n vorstenmoorder, en mag dus volgens alle mogelyke treurspel-moraal belast worden met de fouten en kuren van 'n ander. Vooral van iemand die de deugd voorstelt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken