Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ideën VI (1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ideën VI
Afbeelding van Ideën VIToon afbeelding van titelpagina van Ideën VI

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.70 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

aforismen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ideën VI

(1878)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

1137.

...ik zeg dat 'n gemeene kerel die 'n moord doet, en veel geld steelt, z'n bebloede kleeren niet kan verdonkeremanen. En al dat geld ook niet!

Want, zeg ik, hy is niet gewend met zooveel geld omtegaan. Al z'n buren kennen z'n buizen en broeken van-buiten. 'n Kast waarin-i wat kan wegstoppen, heeft zoo'n man niet. Verstand van effekten of obbeligaassies ook niet! En den weg naar 't buitenland weet-i ook niet! En vrinden die hem den weg wyzen om van z'n boeltjen aftekomen, heeft-i ook niet! Zoodat ik maar zeggen wil dat... 'n moord of 'n diefstal, of... zoowat... als ze den moordenaar niet terstond pakken... nu, juffrouw Pieterse, dan zeg ik dat het door 'n fatsoenlyk man gedaan is, die meer rokken en kasten en kemsoossies heeft dan alleman weet, en... ongeteld linnengoed, zieje! En vrinden onder bankiers, zieje, die 'm afhelpen van z'n obbeligaassies. 'n Gemeene vent zou honderdduizend gulden in z'n broodkast leggen, en daar vinden 't de kinderen als ze boter snoepen. Wat zeg jy, Trui?

 

Trui had nooit nagedacht over dezen wel-eens uit het oog

[pagina 133]
[p. 133]

verloren grondregel van kriminalistiek. Althans Wouter vernam geen antwoord, schoon de nieuwsgierigheid hem noopte z'n broek aantetrekken.

 

- Maar, hoorde hy op-nieuw z'n moeder vragen, wat is er dan toch met je gebeurd?

- Wat er gebeurd is? Ik ben geschrokken... kyk, hoe ik bibber! De stad is vol moordenaars, juffrouw Pieterse!

- Lieve-god, mensch, wat kan ik daaraan doen?

- Niks, juffrouw Pieterse, heelemaal niks! Maar ik ben geschrokken, en kom je-n-om raad vragen. En... gaan Stoffel, en... Laurens, en... iedereen hier altyd zoo vroeg naar bed? Kyk, hoe ik nog bibber. Zou je wel gelooven dat ik niet naar m'n huis durf te gaan?

- Maar waaròm dan niet? Denk je dat ze je vermoorden zullen?

- Ja, juffrouw Pieterse, dàt denk ik! De moordenaars van die ouwe Mevrouw en haar dienstmeid loopen nog altyd rond - gister by de ullemenatie hebben ze god weet hoeveel horlogies gerold! - en de policie... weet je wat de policie doet? Ze kykt of iemand 'n vloerkleed uitklopt na tienen 's morgens... dàt doet de policie! Maar al die moordenaars laat ze loopen. Dat zeg ik!

- Maar wat weet je dan van die moordenaars? Geef ze-n-aan, als je ze kent! Dat 's je plicht, mensch!

 

Wouter trok z'n vest aan, en deed 'n dasjen om.

 

- Wat ik er van weet? Ze belagen me-n-in m'n eigen huis! Is 't erg of niet? Ik ben van middag uit geweest, om 't hardzeilen op den Amstel te zien. Maar er was niets te kyk, omdat er geen wind was. En 't was heel vol op den weg, en by den Amstel ook, tot Ouwerkerk toe. Al die koningen waren er, en die vreemde prinsen en prinsessen, weetje, en de menschen keken naar de koetsen, en ik ook. Niet dat ik om 'n koning geef, gut né! Want hy is 'n wurm in Gods hand, net als jy en ik, en als de Heer hem niet steunt... och al 't aarsche is maar gekheid. Stof en asch... geloof dàt maar! Maar ik keek naar de koetsen, weetje, en naar de paarden, en naar al 't volk... dat er naar keek. En ik dacht zoo by mezelf, als ik van-avend thuis kom, zal ik m'n aardappelen opbakken, want... die had ik over van van-middag, en als ik aardappelen over heb, bak ik ze 's avends altyd op, weetje. En er was groot gedrang by den Amstel, en 't speet ieder zoo dat er geen wind was, want de menschen zyn dol

[pagina 134]
[p. 134]

op plezier, en slaan geen acht op wat des Heeren is! Wereldsch waren die prinsen en prinsessen... kyk! Ja, dacht ik, 't wondert me volstrekt niet dat er zoo erg gemoord wordt, en gestolen, want ze verzoeken God. En: de Heer zal jeluî wel krygen, dacht ik, maar Hy wacht z'n uur af. Want, juffrouw Pieterse, dàt doet-i altyd. Eén dame - 't mensch had roode puisten in 't gezicht, en was nog ouder dan jy, juffrouw Pieterse! - wat denk je dat ze-n-op 't hoofd had? 'n Tulleband, mensch! En ze zat in 'n koets met vier paarden. Is dat den Heer tergen of niet? Dat vraag ik maar! En ze speelde met 'n soesoe, en toen er 'n prins te-paard naast haar koets kwam, stak ze d'r hand uit het portier, en liet 'r soesoe driemaal op-en-neer gaan. En dat deed die prins ook. Waren ze mal of niet? En wat moet de Heer daarvan zeggen. Als er geen pestilentie komt...

- Maar... wat is je dan toch overkomen?

- Ja juist... wat me-n-overkomen is? Dàt zal ik je zeggen... maar ik beef nog zoo. Ik had m'n aardappelen aan schyfjes gesneden, en op 'n schoteltjen in de kast gezet. Want, dacht ik, als ik thuis kom, kan ik terstond aan 't bakken gaan, want ik hecht niet aan wereldsche dingen - want ik heb de genade, weetje - want ik dacht zoo by mezelf, dat ik niet lang onder al die menschen blyven wou... gut, juffrouw Pieterse, je moest... Stoffel roepen. Dan kan-i hooren wat me-n-overkomen is.

 

Stoffel was reeds in aantocht, en dit deed Wouter genoegen. Hy had geruisch in de kamer naast zich gehoord, en grondde op Stoffel's opstaan de hoop dat ook hyzelf weer voor-den-dag zou mogen komen, om 't spannend verhaal wat meer op z'n gemak aantehooren dan door de porien van z'n kamervloer. Intusschen had hy zich geheel gekleed, omdat-i niet door juffrouw Laps wou gezien worden in z'n nachtpon. Hy nam nu waar dat Stoffel de huiskamer binnentrad, en dat de bezoekster, na den gewonen groet en de plechtige verzekering dat ze nog altyd van 't bibberen niet spreken kon, de vraag deed: waar toch... Laurens bleef?

 

Laurens? Wèl, hy sliep, en leverde door z'n neusgaten de demonstratie van 't pythagoreïsch vraagstuk, waarin hyzelf de hypothenuze zoo aanschouwelyk voorstelde.

 

Dit zou juffrouw Laps volkomen onverschillig geweest zyn, als ze 't geweten had. Ze wist alleen - en 't hinderde haar erg, naar 't scheen - dat... Laurens zich niet bevond onder

[pagina 135]
[p. 135]

haar gehoor.

 

Was dit misschien de reden dat ze zoo talmde met de katastroof? Moest juist... Laurens getuige wezen van de ontwikkeling en de uitbersting? Waarom toch?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken