Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ideën VI (1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ideën VI
Afbeelding van Ideën VIToon afbeelding van titelpagina van Ideën VI

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.70 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

aforismen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ideën VI

(1878)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

1172.

Wouter's verbazing was gegrond. Hy staarde 't geheimzinnige mutsjen aan, en twyfelde weer of-i wakker was. Het aardig spookje scheen aan den rand van de deur te kleven, maar onbewegelyk, was het niet. Verbysterd vroeg Wouter, alsof hy te doen had met 'n levend voorwerp:

 

- Waar kom jy vandaan? Wat wil je van me?

 

't Was al wel dat-i niet, gelyk Luther den Duivel, 't onschuldig voorwerp iets naar den kop keilde. Z'n boterammenbordje, byv. dat zeer geschikt was voor zoo'n worp.

 

Er was beweging in de deur, en ook 't mutsje trilde. Nogeens vroeg Wouter vry onthutst - 't klonk inderdaad als 'n vade retro! - wat het wilde?

 

Als 't mutsje zelf geantwoord had, zoud-i 't op dit oogenblik niet vreemd gevonden hebben. In-plaats daarvan echter piepte een bevend stemmetje van achter de deur:

 

- Ben je nog heelemaal naakt, jongeheer? Ik mag niet binnen komen. Hier is je mussie... neem maar aan... als je de rechte bent, want dat moet ik eerst weten.

 

Wouter bekeek zich. ‘Ik... naakt? Wel neen! En... de rechte? Ben ik de rechte?’ Dit scheen-i niet te weten.

 

Hy liep naar de deur. De muts verdween, en de deur werd

[pagina 229]
[p. 229]

toegetrokken tot op 'n kier.

 

- Wie is daar? Wie ben je? snauwde hy.

- Ik ben 't Stakkervrouwtje. Ben je nog heelemaal naakt, jongeheer? Ik breng je je mussie... as jy 't bent, de rechte!

 

Woedend rukte Wouter de deur open, en grimde de zonderlinge boodschapster aan...

 

'n Heks, 'n ware heks! De gelykenis met een der Megaeren uit den Macbeth op z'n printen, was treffend.

 

Wat al overleg moet het Fancy gekost hebben om die vrouw te doen geboren worden op 't vereischt oogenblik, en haar tachtig jaar in 't leven te houden - in wèlk leven! - om dáár op haar post te zyn met 'n muts in de hand, juist toen hy om zoo'n kleedingstuk verlegen was. O, domme ondankbare Wouter! Want:

 

- Wat motje? zeid-i zoo ruw mogelyk.

 

De arme mismaakte stumpert schrok drie waggelingen achteruit.

 

- Is uwe niet naakt meer? Wezenlyk niet?

- Heere-krrristis, wyf - de lapsische verbazings-terminologie had school gemaakt - wat wil je van me?

 

Ze bekeek Wouter van 't hoofd tot de voeten.

 

- Ze had gezegd dat je rooie lappies op je kraag had...

- Wàt op m'n kraag?

- Rooie làppies. En 'n sabeltje!

- 'n Sabeltje? Waar? Wat voor 'n sabeltje?

- En dat ze je-n-onder de pomp had gezet...

 

Dit klonk minder onzinnig. Onder de pomp was-i geweest, inderdaad en... terdege! Maar wat er nu volgde, maakte Wouter weer kriegel.

 

...en heelemaal naakt had uitgekleed... as 'n wurm. En dat ik niet moest binnengaan, omdat ze niet wist of je-n-al je kleertjes áánhad. Waar is je sabeltje?

 

Ze hield het mutsjen op haar rug, als om te betuigen dat ze 't niet zou afgeven voor ze dat sabeltje zag.

 

Wouter wist niet wat-i zeggen zou, en begon weer te twy-

[pagina 230]
[p. 230]

felen aan z'n verstand. Na eenig zwygen:

 

- Wie bèn je?

- En wie ben jy dan, jongeheer? Ben jy 't matroossie die van 't paard is gevallen? Je ziet er niet uit als 'n matroos, en ik geef je de muts niet! Vrouw Claus zou me...

 

De naam van z'n gastvrye bronnefee bracht Wouter tot nadenken. Hy meende 'n gelegenheid te bespeuren, eenig licht te doen opgaan over al de geheimenissen die dreigden hem krankzinnig te maken. Op-eens van toon veranderend, noodigde hy 't oude vrouwtjen uit, binnen te komen. Ze gaf hieraan aarzelend gehoor, maar bleef den muts aandrukken tegen den onderkant van haar bochel.

 

- Vertel me-n-eens, zei Wouter zoo minzaam hem mogelyk was, wat je hier komt doen, en wie je gezonden heeft? Wil je niet zitten, vrouwtje?

 

En hy schoof haar 'n stoel toe. Maar ze kon er geen gebruik van maken. Ze was te verdraaid van gestalte, en bovendien te klein, om zich ter-ruste te zetten op zoo gewone wys.

 

- Ja, zitten wil ik wel, maar dat doe-n-ik zoo op m'n eigen manier. Heb je niet 'n stoof voor me? Die geeft me Vrouw Claus ook altyd, als ik hier kom eten, want ik eet hier driemaal in de week. Daar staat er een...

 

Wouter volgde de richting van haar vinger, en zag 'n drietal stoven op 'n stapeltjen in den hoek staan. Hy vloog er heen, greep er een in de traditioneele vyf gaatjes, en zette den troon die z'n sybille zou dienen voor drievoet, achter haar neer. De handbeweging die nu tot plaatsnemen uitnoodigde, was waardig, vroom, bevallig, galant, in één woord: ouwerwetsch-ridderlyk. Hoe ànders? Die vrouw spysde driemaal 's weeks in dat huisje. Die vrouw had Femke gezien. Die vrouw kende zyn Femke. Die vrouw was dus zoo leelyk niet, zoo krom niet, zoo oud niet, zoo heksig niet, zoo belachelyk niet, zoo afzichtelyk niet! Die vrouw zat daar waarlyk heel goed op haar stoofje. Wie er mee gespot had, was 'n gek. En ook hy ging nu zitten, en nam iets aan van de houding der notarissen, als ze zich 'n uitersten wil laten voorzeggen.

 

- Je komt dus van Vrouw Claus?

- Ik mot eerst weten wie je bent, jongeheer.

- Wouter Pieterse.

- Dat kan me niks schelen. Ben jy de jongeheer die van

[pagina 231]
[p. 231]

het paard gevallen is? Dàt mot ik weten!

 

Wouter zag nu in, dat hy om iets van Femke te vernemen, wel genoodzaakt was zich de onderscheiding aantematigen van 'n nooit geleden ongeluk. En dus:

 

- Ja, ja, ja... o zeker, zeker! Ik ben van 't paard gevallen, wel... zesmaal!

 

- Zy wist maar van ééns! Maar... zesmaal, zeg je? Je was dus wel wezenlyk 'n beetje dronken?

- Ja, o ja, ik was dronken... heel erg!

- Zóó? vroeg de bes, nog altyd wantrouwend. Je was erg dronken, zeg je? En hoe komt het dan, dat je niet heelemaal naakt bent? Want ze zei dat ze je-n-onder de pomp...

- Ik heb me weer aangekleed.

 

Dit scheen de achterdochtige vrouw niet volstrekt onmogelyk te vinden. Maar op-eens:

 

- En je rooie lappies dan? Waar heb je die gelaten, hè?

 

Luk-raak antwoordde Wouter dat ‘die dingen’ - hy wist waarachtig niet wat ze bedoelde - in de sloot gevallen waren.

 

- Komaan, vleide hy zoo verteederend mogelyk, zeg my je boodschap maar! Ik ben heusch van 't paard gevallen, en erg dronken geweest! Gut, zoo erg! Je hebt er geen begrip van, hoe dronken ik geweest ben! Och, zeg me nu asjeblieft je boodschap!

 

Ze liet zich bewegen. Heel gelukkig. Hy was waarachtig in-staat geweest haar te streelen, maar deze ramp werd hem uitgewonnen, want ze begon:

 

- Ik ben 't Stakkervrouwtje, weetje, en woon achter de planken, by den molen, en Vrouw Claus is eigenlyk 'n nicht van me...

 

O goden, alweer 'n nicht! Als Wouter's liefde eenmaal behoorlyk ‘bekroond’ wordt, wat aan my staat...

 

Aan my, en aan... háár: Fancy, Femke, of hoe zou ze heeten? Causaliteit, misschien?

 

...nu, ik wil maar zeggen dat-i dan op-eenmaal in 'n zeer groote familie komen zou.

 

- Ja, 'n nicht, of... 'n tante misschien. Neen, ik ben

[pagina 232]
[p. 232]

háár tante. Als ik m'n broer was, kon ik haar oudtante wezen, of... 'r grootmoeder. En de kleine Fem is naar me genoemd, of... naar m'n overgrootmoeder eigenlyk, want in onze familie heeten we allemaal Fem of Sietske. En de mannen heeten Sybrand of Erik. Dat wist je zeker niet, hè?

 

- Sybrand?

 

- Ja... of Erik! Maar ik woon achter de planken...

 

Op-eens doorschoot Wouter de gedachte - te vroeg was 't niet! - dat die vrouw krankzinnig was. En er was iets van aan. Maar niet alles wat ze zeide, gaf daarvan blyk. Integendeel, wie vertrouwd ware geweest met de oorzaken die haar indrukken benevelden, zou misschien tot de slotsom gekomen zyn, dat haar verstand in sommige oogenblikken helderder was dan van menig ander. Niemand is volmaakt gek.

 

- Achter de planken? vroeg Wouter.

- Ja, achter de planken van den molen. Want dáár woon ik, omdat het de molen is van m'n grootvader. Vraag maar aan alle menschen, of-i niet gebouwd is door Erik Holsma... den Stoereman? Want zóó werd-i genoemd. Dàt was 'n kerel! Hy kon er wel zes aan, als jy! 't Is eigenlyk myn molen, maar ik geef er niet om, als ik maar slapen mag achter de planken...

 

Notaris Wouter keek vragend.

 

...ja, omdat ik daar 'n vryertje wacht. Jy bent het niet, maar je lykt wel wat op hem. En als je wat stoerder was... want stoer was-i!

 

Zeker, die vrouw was krankzinnig!

 

...'n vryertje, weetje! 'n Smuke jongen die alles neerslaat wat niet deugt. En hy krygt den molen van me... 't is 'n bovenkruier. Met paltrokken houd ik me niet op. En jy?

 

Wouter werd verlegen. Wat had-i aan zoo'n gesprek? Te weinig ontwikkeld nog om belang te stellen in de ziektegeschiedenis der ziel van die vrouw, trachtte hy haar aandacht terug te brengen op de zaken die hem belang inboezemden.

 

- Ja, ja, 'n bovenkruier, beaamde hy, zonder te weten wat dat voor 'n ding was. En wat heeft Vrouw Claus je voor my opgedragen?

- Wel, ze had me geroepen, om met 'r meetegaan om in de Halsteeg 't mussie voor je te koopen, omdat je naakt

[pagina 233]
[p. 233]

was. 'n Mussie van fyn laken, en 'n rand van allerlei kleur, en 'n kwast van bonte wol. De Stoereman droeg nooit anders, want zie je, eigenlyk was-i 'n prins, en heette Erik.

- En wat zei Vrouw Claus?

- Dat ik je 't mussie geven zou, maar niet binnen gaan, omdat je heelemaal naakt was. En ze had zooveel ‘wasschen’ thuis te brengen. En ik moest je zeggen... als je wakker was... want, zei ze, je sliep...

 

De stumpert richtte zich aan de tafel op, en trachtte te zien wat daarop lag.

 

...als je niet sliep, moest ik je zeggen dat er... op de tafel in 't voorhuis... dat is hier, weetje?

- Ja, ja, dat is hier!

- Daar zou 'n boteram voor je staan, en die zou je eten, zei ze, als je... wakker was.

- Ja, zeker! Die zou ik eten...

- Als je wakker was!

 

Nog altyd trachtte zy den boteram te zien te krygen. Wouter maakte 'n eind aan haar onderzoek, door de verzekering dat-i de bedoeling van Vrouw Claus volkomen begrepen, en zich reeds dien-overeenkomstig gedragen had. Ze hurkte weer neder.

 

- Als je wakker was, zei ze. Maar anders moest ik niet binnengaan... om je naaktheid, zieje! Hy was ook naakt...

- Wie toch?

- Prins Erik.

 

Wouter haalde de schouders op.

 

- Wil je die geschiedenis hooren? vroeg ze.

- Neen, neen, dankje wel! En geef me 't mutsje maar, en ga nu maar heen.

 

Hy strekte de hand naar de muts uit, maar ze trok die snel terug.

 

- Ben jy 't jongetje dat van 't paard is gevallen?

- Wel zeker! Geef op, de muts!

- Dàt zal ik wel laten! riep ze. Niet voor ikzelf je van 't paard zie vallen. Ik moet het eerst met m'n eigen oogen zien. Denk... jy... dat... ik... mal... ben?

 

Hy wou haar 't begeerd voorwerp ontrooven. Maar sneller dan-i verwachten kon, vloog ze de deur uit, en verdween.

 

Alweder moest Wouter zich afvragen of-i te doen had ge-

[pagina 234]
[p. 234]

had met 'n verschyning?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken