Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maart-April (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Maart-April
Afbeelding van Maart-AprilToon afbeelding van titelpagina van Maart-April

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.30 MB)

ebook (6.18 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Editeur

Renaat Korten



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maart-April

(1936)–Alice Nahon–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Overijssche.

De poëtische opvoeding van Alice Nahon werd voortgezet, toen ze haar studiën in 1911 aan de Landbouwschool te Overijssche begon. In de streek van heuvelen, dellingen en druiven, zooals zij deze contrijen later betitelde, waar eens de mysticus Ruusbroec leefde en werkte, genoot Alice een opvoeding, welke van overwegenden invloed was voor de kunstenares en den mensch onderweg.

Het was niet de educatie van meisjes in uniform. Het vervaardigen van een ‘chemin de table’, het repousseeren van leder en koper, het neuriën van chansonnetten waren hier niet schering en inslag van een pensionaat-onderwijs. De opvoeding was eerst en vooral van moreelen aard. Op het veld, in de wei en de zuivelkamer

[pagina 10]
[p. 10]

stak Alice met de boerendochters de handen uit de mouwen. Het was voornamelijk de belangstelling voor de levende dingen, welke in de Landbouwschool gewekt werd. Onze studente interesseerde zich fel aan het mysterieus gebeuren van den groei en den bloei van planten en gewassen, aan de lijn welke van den grond naar den hemel gaat, aan den ontwikkelingsgang van het leven, in de richting van het licht.

Te Overijssche werden haar rijke poëtische gaven gekoesterd. Het natuurkind bleef gaaf. Alice had dien schoonen ouderdom van vijftien jaar bereikt, waarop de dichters naar de pen grijpen, om hun eerste verzen aan het papier toe te vertrouwen. Voor het eerst ontlook dit wonder talent. Voor het eerst ontplooiden zich de dichtersgaven met al wat rondom haar groeide en bloeide, bij de gratie Gods.

Frisch, jong en dikwijls guitig zelfs klinken haar eerste versjes. Doch de melancolische ondergrond bestaat. In den beginne deed zich de invloed van de Vlaamsch-Fransche opvoeding gelden. Alice doet Fransche woorden op Vlaamsche rijmen. Op een tradescantia, welke in de klasse boven haar bank hangt en pas begoten is, dicht ze b.v.:

 
Boven mijn bank hangt een corbeille.
 
Ik kijke ze na, ik kijke ze na,
 
De droppels aan den tradescantia.
 
Nu hangen ze daar, och arme!
 
Comme des larmes...

Dodoens in buste krijgt er van langs, althans de beeltenis, welke in het decorum van een landschap op het vijfcents-schrift van een schoolvriendin prijkt.

[pagina 11]
[p. 11]
 
Hooger dan torens!
 
Wat zijt gij een groote!
 
'k Wou wel uw reuzenromp zien en uw pooten.
 
Uw pudding op uw bol is veel te klein,
 
En, uw pekelharing-bakhuis mocht wel wat zoeter zijn!

De jonge Alice had aanleg voor de satyre en ook later heeft de zin voor het beoefenen van dit genre haar niet verlaten.

Doch voor de dingen, welke haar omgeven, wordt zij vooral de gevoelvolle dichteres.

Zoo geviel het dat Alice, wegens een jongemeisjesgrap, na de les alleen in de muziekklas moest blijven. ‘A quelque chose malheur est bon’ en in de meest navrante oogenblikken des levens schrijft een dichter verzen. Ook Alice maakte van den nood een deugd. Zij keek naar de beschreven notenbalken op het bord en een zeer eigenaardig gedicht ontstond: (Muziek op het Bord, blz. 36).

Toen de dichteres een goed half jaar vóór haar verscheiden, met het oog op de samenstelling van haar bundel jeugdgedichten ‘Maart-April’ nog te Overijssche toefde, zond ze ons de derde stroof van het notenbalk-vers met het geestig post scriptum: ‘Mijn pen trekt op niets - daar worden niets dan schietgebeden en rekeningen mee geschreven. Daarom trekt haar ééne lip naar God en de andere naar de wereld.’

Dit bezoek heeft Alice Nahon zeker met weemoed aan haar schooljaren doen terugdenken.

Ook de solsleutel moest aan de dichterlijke ontboezeming van het jonge Muzenkind gelooven en ze vroeg zich af:

[pagina 12]
[p. 12]
 
‘Wat zou dat voor een beestje zijn?
 
Het staat altijd op eenen poot,
 
Gelijk een watervogel was
 
In 't Hollandsch boek van Sloot en Plas.
 
Een ooievaarke, versch uit het ei,
 
Dat nog geen bek heeft, zoo klein is hij.

In de zuivelkamer zijn het de drie roomafscheiders van het merk Alfa Laval, welke door Alice als levende wezens gekapitteld worden. (Zie ‘Alfa-Laval’, blz. 39.)

De eerste dichtoefeningen getuigen reeds van een scherpen opmerkingsgeest. Haar scheppingsvermogen schenkt de dingen het leven van haar rijke verbeelding. Zoo vertelt zij ons wat ze zooal in de brilglazen van haar schoolvriendin Bertha Teughels ontdekte. Het gedicht is zeer origineel van vinding en bijzonder levendig. (‘In den Bril van Bertha Teughels’, blz. 37.)

Alice dweepte met zuster Henriette, en het jeugdige muzenkind wijdde aan deze non, in kinderlijke vereering, een vers, waarvan de laatste stroof vooral tot den grootsten eenvoud herleid is. (‘Zuster Henriette’, blz. 40):

 
Zij doet het schoone boekske toe,
 
Dat blinkt van in haar zak te steken.
 
En buitenop daar staat: Ave,
 
Een kruisken en een klein boekeeken.

In den muur rond het park van de Landbouwschool was een poortje, een blauwgroen poortje, dat heelemaal verloren stond in dien grooten Chineeschen muur. ‘Als kind voelde ik zoo'n compassie met dat arm poorteken, dat ik eens in tranen erbij uitbrak en toen een juffrouw mij vroeg waarom ik zoo schreide, snikte ik haar tot

[pagina 13]
[p. 13]

eenig antwoord: Omdat die muur zoo groot is en het poorteken zoo klein!’ Dit herinnerde Alice zich toen zij ons de regels aan het beweende poorteken dicteerde. (‘Het Poorteken’, blz. 41.)

Uit dit gedicht blijkt weer eens te meer hoe de jeugdige dichteres zich aangetrokken gevoelde tot de kleine eenvoudige dingen, er al haar aandacht aan wijdde en hen omringde met de warmte van haar rijk, mildgevend en medelijdend hart.

Levert dit vers weer het bewijs hoe het sentimenteel element, dat het later werk zal kenmerken, reeds aanwezig is in de jeugdgedichten, het is in ‘Aralia Japonica’ (blz. 42) dat de dichteres van Vondelingskens zich definitief openbaart, naar Gehalt, Gewalt und Gestalt.

Aralia Japonica! Herhaaldelijk moet zij dien schoonen naam uitgesproken hebben. De muziek en ook de architectuur van die verfijnde woorden waren haar bijzonder lief.

Aralia Japonica! Het zong in het hart der dichteres als een refrein.

Paul van Ostaijen schreef in een nummer van Vlaamsche arbeid, dat Alice Nahon aan het gedicht van de dopheide een titel voor botanisten had gegeven, nl. Erica Tetralix. Indien Alice dezen titel verkoos, dan is het omdat ook deze naam voor haar muziek was. In een teekenboek van de handwerkles konden wij vaststellen, dat zij reeds op de Landbouwschool de woorden Erica Tetralix herhaaldelijk dwars over de bladzijden schreef. Die voorliefde tot de welluidendheid der woorden is haar immer bijgebleven, net als hare bewondering voor de mystiek der middeleeuwen.

Toen Alice Aralia Japonica dichtte was zij geen zeventien jaar oud. De Landbouwschool was gelegen in een park, dat veeleer op een bosch geleek. Daar gingen de leerlingen wandelen onder de leiding van

[pagina 14]
[p. 14]

Mijnheer Van Orshoven, een zeer verzorgd professor, die zich met liefde aan zijn vak wijdde en als een kunstenaar opging in zijn les. Dat Alice met zeer veel belangstelling dezen kursus volgde hoeft geen betoog en het is ook tijdens een dezer wandelingen dat het gedicht ‘Aralia Japonica’ een onderwerp voor haar werd.

Tot de jeugdgedichten van Overijssche behoort ook een gevoelvol Kerstlied, dat Alice in 1913 geschreven heeft. Het is het laatste vers, dat ons uit dien tijd bekend is. (‘Kerstliedje’, blz. 43.)

Dat Alice met groote onderscheiding haar studiën aan de Landbouwschool voltooide heeft ze ons nooit medegedeeld. Dat ze te Overijssche voor het eerst begon te zingen lag haar nauwer aan het hart. En voor Vlaanderen werd dit ook beteekenisvol.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken