Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maart-April (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Maart-April
Afbeelding van Maart-AprilToon afbeelding van titelpagina van Maart-April

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.30 MB)

ebook (6.18 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Editeur

Renaat Korten



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maart-April

(1936)–Alice Nahon–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Het sanatorium.

Toen zij te Antwerpen was teruggekeerd, nam Alice Nahon dienst als verpleegster in het Stuyvenberggasthuis. Bij de zware taak, welke zij hier te vervullen had, kon ze niet nalaten te dichten. Ze was verpleegster, doch ‘Poet dazu’.

Kon ze overdag mijmeren noch schrijven, des nachts ging zulks des te beter. Het vuurtje bleef in ieder geval smeulen. Alice berijmde het rapport van den nachtdienst. Zieke collega's bedacht zij met gedichten.

Dr Moons, die niet alleen een befaamd arts, doch ook een kunstminnend man is, stond toen aan het hoofd van den dienst. Het was Alice Nahon, die, in een snedige redevoering op rijm, het woord voerde toen de dokter afscheid nam als directeur.

Tijdens de beschieting van Antwerpen in October 1914 hielp de jonge verpleegster, in de kelders van het hospi-

[pagina 15]
[p. 15]

taal, de zieken verzorgen. Het werk was haar te zwaar. Uitgeput van vermoeienis vatte zij kou. Nauwelijks achttien jaar oud, viel Alice ziek om nooit weer geheel en gansch haar gezondheid te herwinnen.

In afwachting van haar vertrek naar een sanatorium volgde het meisje de teekenlessen aan de Akademie van Antwerpen en den kursus van letterkunde, welke toen gegeven werd door Pol de Mont.

Zij vertelde ons:

‘Ik kwam midden een leergang van perspectief. Al de lijnen warrelden me als een groot net voor de oogen. Ik kon mijn aandacht niet wijden aan de les en, zooals destijds in de Landbouwschool te Overijssche moest ook hier een cahier van een vriendin het ontgelden. Ik zette mijn professor in de bloemekens:

 
Hij spreekt Antwerpens zoete taal,
 
Zijn dasje is wat liberaal,
 
Zijn redingote een tikje vos,
 
Zijn baard gespikkeld, grijs en ros
 
Wordt geliefkoosd door 't houten kompas,
 
Dat telkens streelt dat stijve vlas.
 
Nooit gaat zijn liedeken boven do,
 
Steeds blijft het pianissimo.
 
En, of wij zijn muziek verstaan,
 
Zulks vragen heeft hij nooit gedaan.’

In Maart 1915 ging Alice voorloopig herstel zoeken in het sanatorium Joostens te St Antonius. In de Lente van 1917 vertrok zij naar het St Jozefsgesticht te Tessenderloo.

Alice Nahon heeft zich over het verblijf in deze inrichting steeds verbitterd uitgelaten:

‘Er is veel over mij geschreven tegen mijn goesting. Als er iets moest verteld worden ben ik absoluut niet overtuigd dat dit noodig was en dan zouden het de

[pagina 16]
[p. 16]

zes jaar sanatorium zijn, zonder dat deze noodzakelijk waren.

Ik heb in een gesticht verbleven waar er geen zorg aan de innerlijke gesteltenis gegeven werd. Ik had den naam aan een ongeneeslijke kwaal te lijden. Dat ontmoedigde me vreeselijk. Alleen toen ik de middelen bezat om me in Zwitserland door een specialist te laten behandelen, vernam ik dat het niet waar was.

Ik was gedeprimeerd omdat ik al die jaren aan studie had kunnen wijden, die nu verloren waren. Het akelig verblijf in het sanatorium met de gedachte er nooit weer uit te komen, heeft invloed gehad op mijn poëzie. Ik meende genoeg soepelheid van karakter te bezitten om weer terug in de maatschappij te treden. Het was echter schijn. De ondergrond kon niet geluwd worden. Die zes jaren hebben mij schade gedaan. Het is overigens gevaarlijk opgesloten te zitten in de eenzaamheid, zonder de waarde ervan te kennen. Toen ik Tessenderloo verlaten had, voelde ik mij als de soldaten uit het boek van Remarque, die na den oorlog als verloren menschen terug in het gewone leven kwamen en zich van her moesten aanpassen.

Elken nacht zag ik het kleine lampje branden in het doodenhuisje, tegenover mijn venster en dikwijls hoorde ik de bel. Dat beteekende dan dat er een zieke gestorven was...’

Tessenderloo heeft een kalvarie beteekend voor Alice Nahon. Daar heeft ze dikwijls geschreid omdat dokters en zusters haar deden gelooven, dat ze tering had en dat ze vroeg zou sterven.

Alice Nahon vond gewis troost bij de lectuur van haar lievelingspoëten Guido Gezelle en Boutens. Doch zij heeft vooral linderende verpoozing gezocht in de uiting van haar gefolterd hart, in den zachten snik van haar weemoedige poëzie. Het is in het sanatorium te Tessen-

[pagina 17]
[p. 17]

derloo, in het kale kamertje, waar het portret van Gezelle en de veldbloemen haar grootste rijkdom waren of, neerliggend in den ziekestoel bij de bloeiende magnolia, en ook op wandel in de vrije natuur, dat Alice ‘Vondelingskens’ en ‘Op zachte Vooizekens’ dichtte, twee bundeltjes, die de sympathie van duizenden en duizenden als bij tooverslag verwierven.

Het was aan den ‘wandelenden dichter’ Willem Gijssels, dat de dichteres voor het eerst enkele van hare gedichten zond. Willem Gijssels had toen de leiding van het geïllustreerd weekblad ‘Vlaamsch Leven’ in handen en plaatste in het nummer van 15-4-17 ‘De Kinderen van de Soetewey’. ‘Blarenlied’ en ‘Weemoed’ dateeren uit dezelfde periode. (blz. 46-47.)

Een heele bent jonge dichters en dichteressen wendde zich tot Willem Gijssels, die zich letterlijk door een stroom van poëzie en proza overrompeld zag.

Alice amuseerde zich kostelijk met de antwoorden, die de jonge muzenzonen in de lang verbeide ‘Brievenbus’ kregen. Er is er een die zeker te onstuimig is want hij moet zijn ‘scarremsaxe’ onder zijn groven kiel bergen. Anderen die blijkbaar tè modern zijn, bezorgen ‘raadselkwellingen’ aan de redactie. Een krijgt tot eenig antwoord: ‘Of het gedicht voor de Muzen of voor de muizen bestemd is, kunnen wij U nog niet zeggen’.

Af en toe zond Alice een vers naar ‘Vlaamsch Leven’. Bij de eerste publicaties werd haar naam reeds onthouden. Feitelijk nog onbewust van den ophef, dien de verschijning van haar gedichten ging maken, bundelde zij in 1920 haar ‘Vondelingskens’. En, een jaar later, volgden ‘Op zachte Vooizekens’.

Met ‘Vondelingskens’ werd het al een triomf. Gerard Walschap, de bekende romanschrijver en fijne essayist, zal later, bij de bespreking van ‘Schaduw’, ‘Vondelingskens’ en ‘Op zachte Vooizekens’ twee

[pagina 18]
[p. 18]

beroemde bundeltjes heeten, die nooit en door geen enkele litteraire beeldstormerij ontvreemd zullen worden aan ons volk.

Alice Nahon uitte zich in mineur. Het werd tot een belijdenis en een troost. Hare stem bezat het zuivere, heldere timbre van het avondlijk Angelus. Geen enkele ernstige les in grammatica had zij ontvangen en nog minder had zij prosodie gestudeerd. Boekengeleerdheid was haar vreemd. Doch zij bezat meer dan de schamele kennis van de spraakkunst. Zij was geboren dichteres.

Naar het woord van Schopenhauer behoorde de zangster tot die zeldzame kunstenaars, welke nadenken alvorens te schrijven en met haar eerste bundeltje ‘Vondelingskens’, wiens titel als een monogram van den inhoud is, trad zij dadelijk in het volle licht.

Haar woord is eenvoudig en kristalklaar, haar kunst origineel en ontroerend. Zonder de minste jacht op effect, zonder opgeschroefdheid, zonder gezochte termen heeft de dichteres zich uitgesproken, zich geheel en gansch gegeven. Niemand minder dan Querido schreef in bewonderende termen over Alice Nahon: ‘Alice dicht omdat ze zingen moet, zoo open, zoo klaar, zoo zonder diepe en donkere wrochtselen van verbeelding, zonder stijl en figuratieve taal. Zij zingt zooals ze is, en ze is zooals ze zingt: heerlijk argeloos en toch zoo innerlijk vol aandacht en fijnheid van gevoel.

Alice Nahon is waarlijk dichteres, door en door dichteres.’

Alice zelf getuigde over deze gedichten: ‘Ik schreef deze verzekens omdat ik me zoozeer vrouw voelde. Tessenderloo was het middelpunt van mijn ellende. Ik moest zingen. Ik bezat geen ander repertorium dan dit van mijn schoolliedjes. Ik vond zangwijsjes op mijn eigen gedichten en zong ook op de teksten van andere dichters.’

[pagina 19]
[p. 19]

Na ‘Vondelingskens’ boekte Alice Nahon met ‘Op zachte Vooizekens’ een nieuw succes. In haar tweede bundeltje geschiedde ook het mirakel van haar poëzie, omdat ze zich verstaanbaar had gemaakt voor den eenvoudigen mensch, die bij het lezen van deze verzen het eigen hart terugvindt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken