Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een aendachtig leerling van den Heere Jezus, door Hem zelf geleert, zonder hulp van menschen (1718)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een aendachtig leerling van den Heere Jezus, door Hem zelf geleert, zonder hulp van menschen
Afbeelding van Een aendachtig leerling van den Heere Jezus, door Hem zelf geleert, zonder hulp van menschenToon afbeelding van titelpagina van Een aendachtig leerling van den Heere Jezus, door Hem zelf geleert, zonder hulp van menschen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.66 MB)

ebook (3.40 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Editeur

Wilhelmus à Brakel



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een aendachtig leerling van den Heere Jezus, door Hem zelf geleert, zonder hulp van menschen

(1718)–Sara Nevius–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Kapittel XLV.

MYn goede Iesu, door uwe goetheit koom ik al wederom tot u met dat bedurven herte, dat gy immers aengenomen hebt te verbeteren, en in een geheel andere vorm te zetten, is dit niet alzoo myn Heere? heb ik u meininge alzoo niet recht gevat, doe ik met des zelfs veelvoudige verdurvenheden laestmael tot u quam, en doe gy dat verlegene herte op naemt by u, en 't zelve van al zyn zorgen als ontlastedet, veranderende die in een zoete en stille ruste?

Vriendelyke Heere, nu koom ik met een voornaem en zeer behoeftig gebrek van dat herte tot u, namentlyk, met des zelfs duisternissen, met des zelfs schemer-lichten, in welke 't zyn gebrek en

[pagina 228]
[p. 228]

alle dingen by na zoo duister zoo bedwelmt, zoo verwart en zoo twyfelende ziet, met dat licht daer door 't wel menschen voor boomen zoude aenzien in 't geestelyke: 't ziet al zoo iets, maer och het is zoo min, en dat het ziet is zoo confuis, zoo door een vermengt, niet ongelyk als de verwerde en al in een vermengde aerde, doe gy eerst het licht over de zelve haddet geboden op te gaen: en dat byzonderlyk myn behoefte in dit gebrekkelyk licht vermeert, dat is, by dit schemerlicht, of in al die verwartheden, moet ik wandelen en myne zaken, die gy my geboden hebt, verrichten, en dan doe ikze veeltyts twyfelende, ik denkeze twyfelende na, en 't geen ik daer van mededeele, heeft ook te veel duisterheyt by zig om dat licht te geven, dat uw' Geest my beoogen doet, en om uit te drukken de meeninge van uwen Geest die ik dan verstae my zulks te leeren.

O Sonne der gerechtighit, gy zyt het licht, en in de scheppinge van dit geheele al des weerelts waert gy tweemael bezig ontrent de scheppinge des lichts, het eerste beoogde ik terstont en vergeleek daer by myn tegenwoordige verlichtinge van uw' Geest, maer dat, dat ik nu beooge en van u bidden en zoeken woude dat vergelyk ik by de tweede scheppinge, of liever ordinantie, op den vierden dag, van 't licht: dat eerste dat vertoonde wat voorwerp dat 'er voor u was om te scheppen, namentlyk, een verwarden klomp: maer het tweede, de zon, maen, en sterren, die toonden niet alleen wat gy al geschapen haddet, maer die dienden eerst om het licht en de duysternisse recht te onderscheiden: och na zulken licht zucht myne ziele tot u, dat

[pagina 229]
[p. 229]

licht dat toonen mach hoe vere, of waer gy uw' werk tot myne herscheppinge al gedaen hebt, en dat de werken uwer handen klaerder ontdekken mocht, het eene van het ander konnende onderscheiden.

Myn licht en levens kragt, ik en kan u niet zeggen hoe confuis dat uw' geschapen licht in myne ziele my verlicht om myne dingen te bestieren, en dan kan ik niet anders als twyfelende, en alzo niet uit den geloove myne dingen doen, maer gy hebt aengenomen dit herte, ook dan, en aparent wederom eerst, (in deze tweede herscheppinge van licht in myn herte) het zelve klaerder, eenvoudiger en distincter licht te geven.

Om nu in dezen uwen raet te dienen, om dit van u te verzoeken, en te bidden, koome ik nu in uwe tegenwoordigheit; want uwe beloften zelfs geeft gy hare vervullinge door onz' verzoeken: verlicht my, en beweegt my dan noch eerst en byzonderlyk om u ook om dit te bidden na uwen eigen heiligen wille.

Ik hebbe u de gestalte van myn herte, en des zelfs duisterheid en de schade dier duisterheit al eenigsins ontdekt, maer des zelfs elende is zoo groot, en des zelfs gebrek zoo schadelyk, en zoo erbarmelyk! gunnet my dat ik dit, in uw' licht het ziende, u noch nader in zyne nature mag ontdekken om uwe teedere ingewanden tot erbarmenisse over dezes elende en behoefte te bewegen.

Deze duisternisse is zoo groot, dat ik noch myn eigen gebrek, noch myn eigen begeerte recht kenne, ik zie dat wel dat ik uwen Geest van nooden hebbe, en begere; maer eigentlyk waerom, en waer in meest, dat zie ik zoo dui-

[pagina 230]
[p. 230]

ster, en alzoo als in de struiken verwert, ik weet zelfs niet hoe: och dat'er meerder licht van uwen Geest quam! och dat uw' Geest in myn herte scheen! o dat die Zonne eens opgonk! maer als dat licht zyne stralen een weinig verspreit, zoo is 'er noch zoo veel ontroeringe in dat herte, dat die stralen van wegen die onruste niet ter dege konnen gezien worden.

Och! stillet doch die buien, zegget tot die wateren zyt stille: gy en waert in die wint niet, in die aertbevinge niet, ook in dat vier niet, maer in het suizen van een zachte stilte: een stille en een zachtmoedige Geest is kostelyk voor u, de zachtmoedige zult gy uwe verborgenheden leeren: de zachtmoedige zullen vreugt op vreugt hebben in u den Heere haeren Godt, gy hebt de wensch der zachtmoedige gehoort, stille zyn en uw' heil aen te zien willen wel t'samen gaen: in stilheit en in vertrouwen zoude de sterkte der uwe doch zyn.

O die ontroeringen hoe kan (indien ik zoo spreken mach) uw' Geest aldaer zyn werk doen: daer de zonne in stilte schynt, daer verlichtze het meest en het klaerst, o die stilte! o die innige ruste! o die vrede des gemoets! o dat koninkryke dat in vrede en in blydschap door den Heiligen Geest bestaet! Zachtmoedige Iesu, woudet gy myne ziele doch die stilte geven, op dat uw' licht te meer verlichten mocht, wat zal ik anders, om dit herte verandert te krygen, om die Geest te krygen, om dat licht te krygen, om die stilte te krygen, als tot u komen met dit herte dat gy aengenomen hebt: ik en kan dit herte immers anders geen hulpe bewyzen als dat ik het met zyne behoeften voor u neder legge, of het

[pagina 231]
[p. 231]

u behagen mocht u over dat herte te erbarmen, och kennet doch dat duistere, en zoo licht ontroerde herte nu, om het te genezen en te helpen, erbarm u doch over dat elendige en behoeftig herte: ik en kan 't niet helpen, niet veranderen, niet redden, en al kond ik (doch ik kan niet) hoe zoude ik derven in uw' werk treden? en hoe zoude ik die moeielyke en ondragelyke last weer op my menen, daer gyze my afgenomen hebt? dat zy verre.

Neen, myn Heere, ik begeere dat herte niet weer voor my, het is eindeloos gelukkiger dat het uwe is, en voor u mach zyn: alleen verandert doch dat herte, straelt'er met uw' licht in, leeft'er met uw leven in, werkt'er met uwe kracht in, en zoudt gy't niet doen? ja gy doch, gy en zult uw' woort niet weder in halen, noch het werk uwer handen niet varen laten.

Komet dan doch met uw' Geest, komet dan doch met uw' Geest, gy weet hoe zeer dat my uwe Geest van nooden is, en hoe hertelyk dat ik hem begeere, en hoe geheel anders dat ik wel door zyne hulpe leven woude, och! dat uw' Geest doch quam, en na zyne nature werkte licht, vrede, en vryheit, die vryheit des Geestes als zynde nergens aen gebonden en waeiende waer hy wil, daer zucht en verlangt myn herte ook na.

Dat herte heeft zoo veel van nooden, en dit alles noch maer op dat het gedisponeert werde tot uw' werk, dit alles noch maer als voorbereitselen, immers moet het alles van u komen, en my dunkt, och mocht ik u meer vragen, gy zoudet my wel meer geven.

Maer nochtans, gy hebt het geheele werk des herten op u genomen, bestiert gy het dan

[pagina 232]
[p. 232]

doch altemael, gy en hebt 'er myn vragen, verzoeken, bidden, en zuchten niet toe van doen, ik bid u ook en laet doch uw' werk geenzins daer na wachten: gy, die gevonden wert van die u niet en zochten, gy, die antwoorde eer men roept, gy die het licht in de duisternisse doet opgaen, en door de onverwachtheyt doet zeggen, hebbe ik ook gezien na die, die my aenziet, ey voorkomet my doch met zegeningen van het goede en uwe allenthalve genade zal te meerder blyken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken