Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De erfenis (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van De erfenis
Afbeelding van De erfenisToon afbeelding van titelpagina van De erfenis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.38 MB)

Scans (18.30 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De erfenis

(1955)–Edmond Nicolas–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 222]
[p. 222]

XXXV
Berendina wil contanten zien, en de heerzoons krijgen van alles

Toen Berendina Claudius' circulaire had gekregen, die de mogelijkheid opende om een voorschot op te nemen op de te verwachten erfenis, had ze teruggeschreven dat haar dit zeer wel paste, en dat ze dan en dan naar den Haag zou komen om het geld in ontvangst te nemen. Paca had plichtmatig geantwoord, dat zij zich deze moeite niet hoefde te geven, omdat ze heel wel een chèque kon zenden, maar daar ging de stoere Zeeuwse niet op in. In een volgende brief stipuleerde ze uitdrukkelijk, dat ze contanten wilde zien, en dat ze naar den Haag zou komen. Daarop schreef Paca weer een brief om haar duidelijk te maken, dat ze een volmacht van haar man zou behoeven om voor kwijting te tekenen, en ze sloot een model volmacht in.

Eindelijk was dan de grote dag gekomen, dat het geld moest uitbetaald worden. De notaris had Paca een verzegelde enveloppe laten bezorgen met achtenveertigduizend gulden erin, het deel dat de Volleboezems, langs twee zijden met Véronique verwant, moesten beuren.

Paca telde het geld wel tien keer, niet omdat ze niet zeker was dat het bedrag klopte, maar alleen om het wellustige gevoel te hebben het ene duizendje na het andere door haar vingers te laten gaan. En als ze niet telde, bestudeerde ze een der biljetten: ze had nog nooit een bankje van duizend gezien. Maar nog voor Berendina verscheen, verveelde haar dit spelletje.

‘Tenslotte,’ zei ze later tegen Servaas, ‘is geld een idioot iets. Wat is nu zo'n bankje! Een stukje papier waarop een stelletje meneren hebben laten drukken, dat het duizend gulden waard is. Nu, dat kan ik ook op een papiertje schrijven!’

‘Kom, kom,’ zei Servaas, ‘jij bent de staat niet!’

Boos keek Paca hem aan en zei: ‘Ik zou me dood schamen als ik zo vaak van mening en bedoeling veranderde als de staat. Eerst maak ik een wet dat dit of dat blauw is, en de volgende week, of de volgende maand, al naar het mij uitkomt, maak ik een andere wet waarin staat dat het rood is. Neem nu eens...’

Servaas onderbrak haar. ‘Je houdt er voor een juriste merkwaardige opvattingen op na. Als je zo doorredeneert, dan

[pagina 223]
[p. 223]

kun je beter een ander vak gaan studeren. Huisvrouw bijvoorbeeld!’

‘Ik zou best willen. Ik zou het liefste nog een jaar of wat studente zijn, niet voor de studie, maar voor het studentenleven, en dan gewoon gaan leren hoe je spruitjes moet klaarmaken en knopen aan een broek zetten.’

Berendina verscheen in de middag, en ze was vergezeld van haar twee kapelaantjes: een met een blonde kuif, die sprak met een heel diepe stem, de ander met zwart krulhaar, die met een kinderstemmetje sprak.

‘Ik heb de jongens maar meegebracht,’ legde Berendina uit, ‘ze hebben van alles nodig, en dat wou ik dan tegelijk maar kopen. Heb je je lijstjes van wat je nodig hebt bij je, jongens?’ De baskapelaan klopte op zijn borstzak, de tenor zei: ‘Nou en of.’

Berendina ging breeduit zitten met haar karabies op haar schoot. ‘Ik wou voor mezelf ook van alles kopen,’ vertrouwde ze Paca toe, ‘een kleed in de eetkamer. Ik kan het wel bij ons krijgen, maar die winkelier is zo'n nare vent, daar heb je geen idee van, nicht Paca.’

‘Hm, o, ja?’ vroeg Paca.

‘Ja, hij had een tijdje geleden een fauteuil opgeknapt, en als ik erin ging zitten, dan zakte ik helemaal door de veren. En toen ik die man er iets van zei, werd hij brutaal. Hij zei, dat ik beter een betonnen vloertje in mijn stoel kon hebben. Maar ik vind maar...’

‘Hij heeft het vast als een grapje bedoeld, moeder,’ zei de baskapelaan.

‘Nou, dan vind ik het maar een raar grapje. Vroeger had je heel andere vaklui. Toen ik een jong meisje was, zakte ik nooit zo diep in de veren, toen gebruikten ze ander binnenwerk, maar tegenwoordig...’

‘We houden U toch niet op, nicht Paca,’ informeerde de tenorkapelaan.

‘O, nee, ik heb wel even de tijd. Maar als nicht Berendina nog wil winkelen, dan moet ze toch niet te lang wachten. Zal ik U het geld maar uitbetalen, nicht Berendina?’

Berendina knikte, en terwijl Paca het geld voor de dag haalde vroeg ze: ‘U heeft die volmachten toch meegebracht, niet waar?’

‘Pff,’ blies Berendina minachtend. ‘Ik vind het onzin. Mijn man moeit zich nooit met geld, hij heeft er helemaal geen verstand van. En nu moet ik ineens een machtiging hebben. Enfin, ik heb ze meegebracht, omdat dat nu eenmaal schijnt te moeten, maar ik zeg maar...’

[pagina 224]
[p. 224]

Wat Berendina maar zei is verder niet bekend geworden, want Paca haalde bankbiljetten uit de enveloppe, en begon te tellen. ‘Ziet U,’ besloot ze: ‘Vier stapeltjes van tien, één van vijt, en drie los, samen achtenveertig.’

Berendina graaide het geld bijeen, en maakte ondertussen aanmerkingen op de bankbiljetten van tegenwoordig. Ze zagen er zo goedkoop uit, vond ze, en de tenorkapelaan merkte op, dat je er ook heel wat minder voor kon kopen dan vroeger.

‘Zeg dat wel!’ vond Berendina, ‘Henk, laat nicht Paca je schoenen eens zien. Die schoenen,’ vervolgde ze terwijl ze de voet van haar zoon optilde, ‘hebben drie maanden geleden veertig gulden gekost, en kijk me dat nu eens aan. Maar ik moet erbij zeggen, dat hij ook maar twee paar heeft: een voor door de weeks, dat zijn deze, en een voor Zondags en aan het altaar.’

Omdat Paca niet bijster geïnteresseerd was in het schoeisel van de baskapelaan wilde ze het gesprek op iets anders brengen, maar dit lukte eerst nadat Berendina had verklaard, dat een paar schoenen twee weken inkomen van een kapelaan betekenden.

‘Ik vind het wel een beetje gewaagd wat U doet, nicht Berendina,’ merkte Paca op, ‘ik zou nooit gaan rondlopen met zoveel geld. Ik begrijp niet helemaal waarom U geen genoegen nam met een chèque of desnoods een giro. Ze zouden U kunnen aanranden of zo.’

‘Ik vind geld altijd een mooi gezicht,’ antwoordde de matrone. ‘Als je geld in handen hebt, dan weet je wat je hebt. Zo'n chèque, ach, dat is maar een stukje papier. Maar echt geld, vroeger die gouden tientjes!’

‘Maar U kunt toch niet blijven sjouwen met wat U over heeft, als U straks Uw inkopen heeft gedaan?’ vond Paca. ‘O, gunst nee,’ zei Berendina verschrikt, ‘wat ik over heb, dat gaat natuurlijk naar de bank. Maar ik wou het eerst eens bij elkaar zien. Nou, het is een mooi gezicht.’ Plotseling wendde ze zich tot haar zoons, gaf elk een briefje van duizend, en zei: ‘Hier, dan hebben jullie ook iets!’

De twee geestelijken, ter weerszijden van hun moeder opgesteld, keken een beetje versuft, beurtelings naar het bankbiljet, dan weer naar de moeder, en dan weer naar elkaar. Tenslotte fluisterden ze unisono: ‘Duizend gulden!’ Maar opeens verhelderde hun gezicht, en nog vóór hij zijn moeder bedankte zei de tenorkapelaan: ‘Dat zijn de duizend gulden voor die schoenlapper, Henk! Zie je nu wel dat ik ze zou krijgen!’

[pagina 225]
[p. 225]

‘Wat is dat met die schoenlapper?’ vroeg Berendina streng. Stotterend en blozend als een kleine jongen vertelde de tenorkapelaan, dat in zijn parochie een schoenlappersgezin in moeilijkheden was gekomen door ziekte van de baas. En nu was de man weer beter, maar hij had geen geld om leer te kopen. Maar nu, met duizend gulden was alles in orde.

‘Niks daarvan,’ zei Berendina, ‘deze duizend gulden zijn voor jou. Als je ze niet voor jezelf houdt, dan geef je ze maar terug. Voor die schoenlapper zorg ìk!’

Diep geroerd zei het kapelaantje: ‘Moeder, je bent toch een schat!’

‘Dat,’ merkte Berendina nuchter op, ‘zegt je vader al meer dan dertig jaar!’

Kort daarop nam het gezelschap afscheid, en de trotse moeder ging met haar twee zonen inkopen doen. Dat was niet eenvoudig. De baskapelaan moest ondergoed hebben, en wenste zich te voorzien van korte broekjes en hemdjes zonder mouwen, maar Berendina hield een betoog, dat dit in de eerste plaats de rheumatiek in de hand werkte, en in ds tweede plaats, dat ze het eigenlijk niet passend vond voor een geestelijke. De verkoper die dit merkwaardige gesprek wel moest horen kwam de kapelaan te hulp door te verklaren, dat hij persoonlijk kort ondergoed verkocht had aan de deken. Gelukkig zag Berendina niet, dat hij en de baskapelaan elkaar een heel breed en duidelijk knipoog toewierpen.

Toen allerlei nuttige zaken gekocht waren verklaarde moeder, dat zij zichzelf nu ook eens iets zou gunnen. Ze zou nu eens een echt chique japon kopen. ‘Ik ben het adres te weten gekomen, waar mevrouw Ruys zich kleedt, en daar ga ik naar toe!’ Mevrouw Ruys was dè mondaine dame in het stadje waar Berendina woonde, en dus was dat adres het summum. Ze diepte het op uit haar karabies, en daarop ontstond een strijd met haar zonen. Dezen wilde namelijk niet meegaan om moeders japon te kopen, ze zouden wel ergens gaan wachten, en daar kon moeder dan bij hen komen. Berendina echter was een beetje verlegen om in zo'n mondain modemagazijn binnen te gaan. Even leek het alsof ze haar aankoop zou uitstellen totdat ze eens een keer met haar man in de stad zou zijn, maar toen bedacht ze dat de volgende week de zilveren bruiloft zijn zou van dokter Flipse. Dus ging ze accoord met het voorstel van haar jongens, en er werd afgesproken, dat het gezelschap weer bijeen zou komen in Centraal. De beide kapelaans installeerden zich in een hoekje, waarze een beetje buiten het verkeer zaten. ‘Henk,’ zei de ene, ‘we hebben veul geld!’ ‘Practisch gesproken zijn we

[pagina 226]
[p. 226]

rijk,’ antwoordde Henk. ‘En moeder is er niet bij, en de pastoor is ver weg, laten we iets héél, héél lekkers drinken!’

‘Heb je wel eens een Tomcollins gedronken?’ ‘Nee, wat is dat?’ ‘Dat weet ik niet, maar die naam vind ik zo aardig! Mag ik je een Tomcollins aanbieden?’

De ober keek wel een beetje raar toen de twee jonge geestelijken een Tomcollins bestelden, terwijl ze toch gewoon Nederlands praatten, maar tenslotte was het zijn zaak niet. Ze dronken nog een tweede glas, en toen zei Henk: ‘George, we moeten afrekenen voordat moeder komt, en koffie bestellen!’ ‘Je bent gek, we doen toch niets verkeerds?’ ‘Dat weet ik wel, maar moeder zou schrikken van een raar drankje, dat nog duur is ook. Háár vader heeft vast geen Tomcollins gedronken.’

De ober schrok van het briefje van duizend, dat natuurlijk een vreemd betaalmiddel is voor een jonge geestelijke, en toen de beide eerwaarden nog een kop koffie achteraf bestelden, wist hij niet meer wat hij denken moest.

De rest van de tijd, dat ze op moeder wachtten kortten de broers door te overleggen wat ze kopen zouden van die duizend gulden.

De ene wou een complete verzameling kerkvaders hebben, terwijl de ander meer voelde voor een geannoteerde uitgave van de Summa van Thomas Aquinas. ‘En Scheeben,’ zei Henk. ‘En Garigou Lagrange,’ zei George. Kortom, ze somden een lijst schrijvers en titels van boeken op, lang genoeg om de achtenveertigduizend gulden van Berendina schoon op te gebruiken.

Tenslotte verscheen de moeder, een beetje moe, een beetje ontdaan.

‘En, moeder’ vroeg George opgewekt, ‘heeft U een mooie japon?’

Met een zucht liet Berendina zich in een stoel zinken en zei: ‘Er was niks bij voor mij. Nee. Ik heb een paar japonnen aangepast, maar ik zag eruit...’ En vreemd giechelend liet ze erop volgen: ‘Ik wist niet dat ik zo'n kamerolifantje was. Ik zal. maar weer een japon laten maken door juffrouw Heskes. En wat dat vloerkleed betreft: dat kan ik net zo goed kopen bij ons. Want die veren van die stoel... Zal ik jullie eens iets vertellen? Ik ga iets drinken dat ik sinds de watersnood niet meer heb geproefd. Maar niet aan vader vertellen. Ik drink jenever!’

‘Maar, moeder!’ zeiden de kapelaans. Maar ze waren niet voldoende vrijmoedig om hun Tomcollins avontuur te vertellen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken