Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De president (1939)

Informatie terzijde

Titelpagina van De president
Afbeelding van De presidentToon afbeelding van titelpagina van De president

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (13.88 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De president

(1939)–Edmond Nicolas–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 123]
[p. 123]

XI

Steeds als de president gesteld werd voor de noodzakelijkheid een beslissing te nemen, wist hij zonder aarzelen zijn standpunt vast te stellen, en nadat hij gesproken had, was de zaak voor hem afgedaan. Dit was een wijze gedragsregel dien hij in zijn rechterlijke practijk had verworven, omdat hij wèl inzag, dat anders het leven van den magistraat in een helsche verscheurdheid moest eindigen.

Maar de week die volgde op het bezoek van den deken, was de donkerste die de oude man zich kon herinneren. Steeds weer hoorde hij het woord ‘ergernis’ in zijn hart weergalmen dat leeg en koud was als een kelder. En steeds weer twijfelde hij, of niet een kinderlijke trots, het instinctief anti-clericalisme van den edelman van liberalistischen huize, hem hadden geleid. Was zijn afwijzing van het standpunt van den priester niet ingegeven door de minachtende geraaktheid om het geroddel van 't volk waarop hij vaderlijk welwillend neergezien had, totdat het begon zijn naam aan te tasten en zijn eer? En donker als zijn gedachten was het weer: vroeg waren de natte voorjaarsstormen dat jaar begonnen, en grauwe wolken verkrachtten de dagen tot grijzen schemer.

[pagina 124]
[p. 124]

Zoo was hij gevangen in zijn huis en zijn geest was gevangen in die pijnigende onzekerheid. De uren dat Barend bij hem speelde, de vertellingen voor het kind, waren lichtere tinten in 't grauw dier dagen. Tegenover Nella was zijn houding veranderd. Hij zag, dat zij de oorzaak was van zijn moeilijkheid - maar een onschuldige oorzaak. En in de rechtvaardige zorg, op haar zijn moeilijkheden niet te verhalen, was hij vriendelijker, hartelijker tegenover de jonge vrouw dan te voren; om haar van zijn eigen gedruktheid te vrijwaren, schertste hij meer met haar, en, om zijn eens gekozen standpunt duidelijk te handhaven, ging hij meer met haar naar de schaarsche vermakelijkheden die de stad bood.

Voor Nella leek het, alsof hij zijn terughoudendheid liet varen, om de verhouding op te bouwen, die ze in het begin verwacht had. Ze vond dit eigenlijk niet vreemd: ze wist dat hij bejaard was, doch voelde dat de president geen oud, opgebruikt man was. En ze was haar gastheer zéér genegen: indien hij haar lichaam zou begeeren, zou ze het geven, ten deele ook omdat ze dan haar dankbaarheid meende te kunnen toonen. Maar toch werd ze droevig onder het valsche begrip van de veranderde houding. Indien het zoo was, dat de president haar tot zijn minnares wilde maken, dan daalde deze man, die hooger stond dan eenig wezen dat ze had gekend, neer tot de vlakke gelijkmatigheid van al de mannen die om haar hadden geworven. Dan was het wereldbeeld, dat vaag en onzeker in haar was ontstaan, wéér valsch, dan was de klare rust, die ze gevoeld

[pagina 125]
[p. 125]

had onder de hoede van den wijzen beschermer, gedaan. Dan kwam het er niet op aan hoe ze leefde. Ze was als mooie vrouw geschapen, en haar leven zou gekluisterd blijven aan de begeerte van velen. En reeds bij voorbaat aanvaardde ze ook weer dezen neergang. De weinige mannen die ze ontmoette, bezag ze weer met haar primitiefsten blik. Onwillekeurig veranderde haar houding tegenover de mannen die in huis te doen hadden: soms was ze gemeenzaam met hen, als 'n meisje van hun stand pleegt te zijn; soms ook volhardde ze in de houding die voort was gekomen uit de lessen van haar gastheer. Haar terughoudendheid echter was moeizaam en krampachtig geworden, vooral dàn, als een der mannen zijn bewondering duidelijk toonde.

 

De president bleef voor zichzelve overtuigd, dat de houding, die hij had aangenomen tegenover den deken, juist was. Maar de stemmen van twijfel zwegen niet, en zoo werd het vasthouden aan dit standpunt halsstarrig en strak; soms bitter en wrang. Meer dan ooit verlangde hij naar rust en stilte om zich, in zich. De dagen die vóór de eerste ontmoeting met Fijnaert lagen, leken nu gulden dagen - de oude man zag er op terug zooals men onder de najaarsregens een onvolmaakten zomer ziet als een aaneenschakeling van glorieuze zonneschijn en warmte. Maar hij kon nooit geheel de lustelooze leegte van dien tijd vergeten, en soms, als hij zat te studeeren om zijn geest van de gespletenheid af te wenden, zag hij even op - en dan gebeurde

[pagina 126]
[p. 126]

het dat hij dankbaar dacht: het is beter zoo; ik lééf nu.

 

Op een avond werd hij gestoord, doordat juffrouw Martens, na even geklopt te hebben, resoluut z'n studeerkamer binnenkwam.

Met van verwondering opgetrokken wenkbrauwen zag hij dat het nietige vrouwtje zich in haar beste japon had gestoken en hevig opgewonden haar handtasch van de eene hand in de andere liet gaan.

‘Vertelt U het eens, juffrouw Martens,’ zei hij bedaard.

‘Ik ga weg,’ stotterde de huishoudster. ‘Ik kan 't niet langer aanzien. Ik... Ik...’

Ze verwarde zich in haar woorden - en de president vroeg verbaasd:

‘Blijft U kalm; wat kunt U niet langer aanzien?’ ‘Dit is altijd een deftig huis geweest - anders was ik hier nooit gekomen,’ zei de oude juffrouw. ‘Maar dit - dit - Bah.’

En na 'n korte adempauze ging ze voort:

‘Er is nooit dàt op me te zeggen geweest, ik ben 'n fatsoenlijk meisje. En dat me dat nu na twaalf jaar moet overkomen. - Nee...’, en haar stem sloeg uit in een huilkramp.

Langzamerhand werd het den president duidelijk, en onder veel pathetische uitroepen wist juffrouw Martens te zeggen, dat ze niet langer wilde wonen in een huis waarover de menschen praatjes hadden, en voor 'n principaal die zijn naam vergooide om een vrouw van geringen kom-af.

[pagina 127]
[p. 127]

‘Maar U weet toch wel,’ zei de president, ‘dat die praatjes onjuist zijn. U weet toch ook wel, dat hier in huis niets gebeurt, dat niet in den haak is.’

‘Dat weet ik wel, maar ze wijzen me met den vinger na. Vroeger was 't altijd juffrouw Martens hier, en juffrouw Martens daar; maar tegenwoordig kijken ze me in de winkels aan alsof... alsof ze me voor den gek houden. En ik ben 'n onbesproken meisje. En ik hou 't niet langer uit - ik ga weg, vandaag nog.’

Weer ging het betoog der huishoudster onder in een huilbui.

In het begin had de president geluisterd met een verwonderde vermaaktheid, maar tijdens het laatste antwoord van de zielige juffrouw was zijn gezicht hard geworden.

Zonder iets te zeggen stond hij op, en belde: eerst tweemaal voor de keukenmeid, toen eenmaal voor 't kamermeisje. Verwonderd kwamen de dienstboden binnen: de keukenmeid veegde steeds haar handen af aan een gestreepten boezelaar, het andere meisje schikte haar witte schortje, dat ze blijkbaar snel had omgeknoopt.

De president zat rechtop in zijn stoel en zei onbewogen:

‘Meisjes, juffrouw Martens wil ons verlaten, omdat ze vreest voor haar onbesproken naam, nu mijn reputatie over de tong gaat. Het lijkt me goed, dat we weten hoe we tegenover elkaar staan. Als jullie er evenzoo over denken als de huishoudster, dan is

[pagina 128]
[p. 128]

dit het oogenblik om te spreken. We weten allen wat de praatjes van de menschen inhouden, we weten allen wat ze waard zijn, we weten allen dat het gewone laster is. Maar inderdaad, in de oogen van de menschen zijn jullie in dienstbetrekking in een huis waar verkeerde dingen gebeuren. Jullie kunt zeggen als je weg wilt. Ik houd niemand tegen zijn zin.’

Juffrouw Martens stond - als uitgewischt - tegen een boekenkast en griende met krampachtige halen. De twee anderen hadden met verwondering naar haar gekeken, en terwijl de president sprak, kwam er teekening in de gezichten: twijfel in het dikke en roode gezicht der keukenmeid Gerda, een bijna nuffige verachting in 't uiterlijk van 't kamermeisje Dina. Dina was de eerste die sprak:

‘Als we weggingen, zou 't nog lijken alsof de menschen gelijk hadden óók. Ik blijf, want wat goed genoeg is voor meneer, is goed genoeg voor 'n gewoon meisje als Dina Sanders.’

Kittig en kwaad had ze gesproken en met woede keek ze naar de huishoudster.

Langzaam liet Gerda haar boezelaar los, in haar gezicht kwamen trekken van groote inspanning: ‘Dan zal ik ook maar blijven,’ zei ze langzaam. ‘Als 't er zoo bij staat. En zoo'n dienst vind je niet alle dagen.’

Even keek de president voor zich.

‘Dan lijkt me het beste, juffrouw Martens, dat U Uw koffers maar pakt. Ik zal niet afmeten waar U recht op hebt, maar U drie maanden loon uit-

[pagina 129]
[p. 129]

betalen. U kunt wel gaan. En als Gerda voortaan wil inkoopen wat voor 't huishouden noodig is, en de boekjes onder zich wil nemen, dan hoeven we niet veel meer te regelen. Als er meer hulp noodig is, dan hoor ik het wel. Wel te rusten Gerda, wel te rusten Dientje.’ En toen de dienstmeisjes al bij de deur waren, voegde hij eraan toe: ‘Ik dank jullie wel.’ Daarop kreeg hij geen antwoord, maar toen de deur dicht was, hoorde hij, hoe Dientje verontwaardigd begon te praten tegen Gerda.

 

De kalmte, die de president zich had opgelegd, bleef uiterlijk over hem. Zonder overgang verdiepte hij zich in de lectuur, waarbij de huishoudster hem gestoord had. Maar de woorden die hij las werden onvast, zoodra zijn geest ze wilde vatten: hun beteekenis vervormde, verwrong, ze werden ledig en willekeurig. Langzaam werden ze geheel verdrongen door een gevoel dat aan sterkte en klaarte gewon: hij proefde bitter verraad in de lafheid der oude vrijster; morgen zouden de kwaadsprekers méér te klappen hebben: misschien zouden ze zeggen dat het vermanend oog der vrome huishoudster te hinderlijk was geworden; zeker zouden ze een bevestiging zien van hun kwade gedachten.

De trouw van 't meisje Dina deed goed, maar hij was te spontaan, te plotseling om kostbaar te zijn. En tot diep in den nacht dacht de president bittere gedachten. Maar toen hij moede slapen ging, kwam er een schemer van licht in zijn hart: zoo zag het leven er uit, van die Gods wil volbrengen moet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken