Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

Informatie terzijde

Titelpagina van
Afbeelding van Toon afbeelding van titelpagina van

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave





In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

––rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[p. 148]

Elfde hoofdstuk

Het was groot feest in het verenigingsgebouw, die Zaterdagavond. Wie denkt, dat Limburg maar zo'n beetje aan Nederland vasthangt, en een provincie is, die je eigenlijk niet voor vol moet aanzien, vergist zich wel een beetje. Toneel, muziek en zang staan er op heel hoog peil en menig mijnwerker, die beneden de kolen uit de grond slaat, een locomotief drijft of ijzer sjouwt, is boven een talentvol schilder, beeldhouwer of toneelspeler.

Jopie en Toontje keken die avond hun ogen uit en konden ze af en toe niet geloven.

Was dat de ouwe Sjeng, die zo prachtig de baspartij zong in dat mannenkwartet en was dat die mopperende Kiers, die zo verdraaid leutig de nummers inleidde? En de dolle van het Hoff speelde waarempel schitterend viool en daar had je Maai Mertens, die een nummer weggaf op de sax, nou, dat leek er op!

Jopie krabde zich bedenkelijk achter het oor. Daar waren zij met hun orgeltje nog niet gelukkig mee.

Maar.... een daverend applaus begroette hen, toen het doek rees, Jopie daar achter zijn ‘Hammondorgel’ zat en Toontje, wat zenuwachtig als steeds, klaar stond met de guitaar. Dat bracht de jongens geheel op hun gemak en hun de moed hun nummers met veel bravour te brengen!

Toen ze uitgespeeld waren, brak een ovatie los waarvan ze een ogenblik beteuterd stonden te kijken. Nog meer verwonderd stonden ze, toen daar vier mannen met plechtige gezichten het podium betraden. Ze werden beiden

[p. 149]

vuurrood toen ze in een van hen de bedrijfsingenieur herkenden, iemand die zover van een sleper afstaat als een schilleboerenhit van een vliegmachine. Ook meesteropzichter Janssen stond hij het viertal, de derde was een broer van Parren, opzichter Parren, die kenden ze ook wel, maar de vierde konden ze niet thuis brengen.

‘Kompels,’ kraakte de stem van de bedrijfsingenieur.

‘Kompels.... moet je meemaken....’ Even vloog er een lachje over Toontjes gezicht en gaf hij Jopie een haast onmerkbaar knipoogje, toen zette hij zijn gezicht weer in de plooi. Toch wel leuk, dat hun nummer zo insloeg, maar ze waren toch wel wat overdreven, die Limburgers, een hoge ome op het podium om ze daarvoor te bedanken!

‘Kompels,’ herhaalde de grote baas, ‘ik ben niet bij machte jullie muzikale prestaties naar waarde te schatten, maar ik geloof dat de aanwezigen hiervan wel zeer hebben genoten. Maar wèl ben ik in staat iets anders te schatten, heel hoog te schatten zelfs, endaarom sta ik hier als vertegenwoordiger van de Directie van de Staatsmijnen, eigenlijk als representant van alles en allen, die bij het mijnbedrijf in welke vorm ook, betrokken zijn. En dat is heel Zuid-Limburg, neen, dat is ons hele land....’

Jopie keek Toontje aan. Wat zouden ze nu krijgen?

‘Ook stel ik het op hoge prijs, jullie met het woord aan te spreken, dat in mijn oog nog altijd de erenaam is van de mijnwerker: “kompel”.... Jullie hebt je kompels getoond van zeer groot formaat. We weten hier allen in de zaal, wat er enige dagen geleden gebeurd is. Iemand met de beste voornemens bezield, is naar beneden gegaan om ook zijn krachten te geven aan ons mooie werk. Dit werk, we weten het allen, is zwaar. Voor sommigen te zwaar, ook voor hem was dat zo. Toch heeft hij doorgezet. Zolang tot de sterke geest, die het zwakke lichaam regeerde, geknauwd werd en hem tot een daad bracht, welke hij thans zelf het meest betreurt. Het verheugt mij, U te kunnen

[p. 150]

mededelen, dat zijn slachtoffer op weg is naar volledig herstel en zijn belager van heler harte heeft vergeven. Het ligt, ook op zijn uitdrukkelijk verzoek, niet in de bedoeling een vervolging in te stellen. De dader is overgeplaatst naar een andere mijn en zal bovengronds zijn beste krachten aan het bedrijf blijven wijden. Genoeg hierover!

Sleper Klein en sleper Tadema, jullie zijn het geweest, die te rechtertijd hebt ingegrepen en wel op een wijze, die mijn grootste respect heeft. Door jullie kloekmoedig optreden hebben jullie de mijn voor een ramp bewaard en vele gezinnen voor rouw. Het is mij bekend, dat jullie hier niet gekomen bent om voorgoed in ons zwarte corps te worden ingelijfd, maar dat er andere redenen waren die jullie er toe brachten, tijdelijk jullie plaats aan het kolenfront in te nemen. Anders zou de directie achter jullie hebben gestaan bij jullie verdere loopbaan hier. Zij wil thans haar erkentelijkheid op andere wijze tonen, door jullie ieder met een gouden draagpenning te vereren, met opschrift: “Voor betoonde moed en trouw.” Mag ik thans het genoegen hebben jullie dit eremetaal op de borst te spelden, terwijl ik de aanwezigen verzoek op te staan en een driewerf hoera uit te brengen aan deze kloeke jonge mannen.’ ‘Hoera.... hoera.... hoera....!!’

Het duizelde Jopie en Toontje. Opstaan, erepenning.... heldendaden.... dat geval van Parren.... ja dat was beroerd geweest, maar dat had zo moeten zijn. Wat hadden ze anders kunnen doen? De boel op laten blazen? Ze hadden er nog soesah genoeg van gehad. Lange verhoren door de mijnpolitie en honderd en één keer het verhaal doen aan iedereen die het maar weten wou.

Ze kregen geen tijd tot hun zelf te komen. Na de bedrijfsingenieur kwam opzichter Parren bedanken en daarna een kompel uit de Marietje namens de zeventig mijnwerkers, die onbewust in doodsgevaar hadden verkeerd.

Toen sprak meesteropzichter Janssen....

[p. 151]

‘Jopie en Toontje,’ zei hij, ‘ik zal iets verklappen wat jullie nog niet weet en wat de anderen hier allemaal moeten horen. Ik heb jullie een keer gezegd, dat je het lelijk had laten liggen en ook dat jullie het te gemakkelijk hadden gehad. Dat laatste hadden jullie vaders ingezien en toen onze Huub toevallig jullie pad kruiste en verteld had, dat het hier geen plaats was voor moedersjongetjes en jongens, die de kantjes afschuimden, kreeg jouw vader Jopie, een idee. Hij had in de krant gelezen, dat de mijnen hulpkrachten vroegen om de kolenslag te winnen en met die krant kwam hij en Toontjes vader bij mij. We hebben veel gepraat samen en ik beloofde mijn hulp. Jullie moesten es goed worden aangepakt. Dat jullie tocht als straatmuzikanten zo vlot verliep, was jammer, ik had gehoopt dat daar de eerste stoot gegeven zou worden. Enfin, hoe ik over jullie dacht toen je hier kwam, heb ik gezegd. Ik heb jullie met opzet niet geanimeerd naar beneden te gaan, daar moesten jullie zelf zin in krijgen en ik wist dat het komen zou. Beneden heb ik jullie in het oog gehouden en ik kan je nu wel vertellen, dat ik met opzet je alle werkjes heb gegeven, die maar zwaar, vervelend en moeilijk waren. Langzaam aan! Anton Blacha die daar zit, was in het geheim, die heeft jullie afgebeuld, die nachten dat je ijzer moest slepen. Kiers, heb je gezien, is niet zo brommerig als hij zich voordeed, ook dat was afspraak. Hij zou jullie zo veel mogelijk alleen laten tobben. Parren liet jullie werk doen om je zenuwen te stalen en bij Swierts trof je het al bizonder dat de pomp stuk was. Zo moesten jullie kerels worden en je was al hard op weg. Jij Toontje, hebt van der Woude op het laatste moment gered, ik weet dat ook. Dat was goed werk. Het laatste bedrijf is opgevoerd zonder mijn regie, maar dat was niet meer nodig. Jullie had geleerd te handelen en te doen wat je doen moest. Ik heb een poos geleden gezegd: ‘Kerels gevraagd’. Jullie ouders zitten hier in de zaal. Dat weten jullie niet. Ze zijn

[p. 152]

met een auto van de Directie gehaald en gasten van de kompels. Ik zei ‘Kerels gevraagd’, nu zeg ik jullie ouders: ‘Kerels retour!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken