| |
| |
| |
Hoofdstuk II
Meneer De Raaf heeft net gedaan of het hem niet veel kon schelen dat Miesje niet aan het mooie plan wilde medewerken.
‘Nu, dan maar niet, Miesje, dan zullen we het zonder jouw hulp moeten stellen.’
‘Zonder de hulp van allemaal,’ heeft Miesje gemompeld en toen heeft meneer gezegd: ‘En nu is het welletjes’ en de klas werd aan het rekenen gezet. De laatste drie kwartier van de morgenschooltijd schenen om te kruipen, het werd maar geen twaalf uur. Jongens en meisjes wierpen dreigende blikken op Miesje Sandelhout, die zo echt lelijk roet in het eten had gegooid. Dat waren ze van haar toch helemaal niet gewend, ze was juist altijd haantje-de-voorste geweest!
En nu... niemand in de klas die er een sikkepit van begreep! Maar meneer zou Miesje om twaalf uur stellig wel even na laten blijven. Hij zou nog wel eens met haar praten, en dan zou ze wel bijdraaien. Dat dacht en hoopte de hele klas, maar toen de bel ging, stapte meneer als gewoonlijk met een effen gezicht naar de deur van het klaslokaal en liet de kinderen rij na rij vertrekken.
Ook Miesje Sandelhout!
Maar die was buiten meteen het middelpunt van een opgewonden ‘menigte’. Meisjes schreeuwden, jongens dreigden, andere jongens namen het weer voor Miesje op, en het zou wellicht een reuzevechtpartij zijn geworden wanneer agent Zuurhouwer niet was komen aanstappen. Agent, of liever hoofdagent Zuurhouwer, is de grootste en dikste politieman van het kleine stadje. De jongens vinden het wel fijn dat Zuurhouwer zo dik en zo traag is, want als ze een of andere streek hebben uitgehaald en op de vlucht slaan, kan Zuurhouwer hen lekker toch niet krijgen. Maar... als
| |
| |
hij je bij toeval wel te pakken krijgt, ben je verloren. Agent Zuurhouwer heeft handen als kleine kolenschoppen en hij houdt je vast!
‘Hela, wat is hier aan de hand? Kan dat niet een beetje minder?’ Agent Zuurhouwer riep het al van een afstand en kwam, zo snel zijn dikte hem dat veroorloofde, aandraven.
‘Meneer Zuurhouwer, Miesje Sandelhout...’ En dan kwam het hele verhaal los, van Miesje die zo echt dwars was en meneer De Raaf, die natuurlijk erg teleurgesteld was, maar dat niet wilde laten blijken.
Agent Zuurhouwer pakte Miesje bij de schouder. ‘En waarom wil jij dan niet spelen en meewerken, Sandelhoutje?’ bromde hij goedmoedig.
‘Dat zeg ik niet, dat zeg ik toch niet,’ snibde Miesje. ‘En laat u me los, ik heb niets gedaan!’
Nee, Miesje had zeker niets gedaan dat voor agent Zuurhouwer reden zou zijn haar mee te nemen naar het bureau. Daarom liet hij haar maar weer los en beval de kinderen hoofdschuddend uiteen te gaan en geen herrie te maken.
Anders liepen er steeds twee, drie meisjes met Miesje mee, nu liep ze alleen naar huis. Haar zusjes, die in een lagere klas zaten, hadden van het hele spektakel niets gemerkt, de lagere klassen gingen vijf minuten eerder de poort uit.
Miesje liep alleen de schoolweg af, nog een paar straten door en kwam toen in de hoofdstraat, welke naar het Marktplein liep. Verschillende mensen knikten haar toe, bakker Bolleman, meneer Koezemans, mevrouw Van Kampen, de moeder van haar vriendje Léon, en nog vele anderen. Het stadje is maar klein, iedereen kent iedereen en de mensen zijn gewend elkaar te groeten.
Miesje Sandelhout groet vanmorgen niemand en verwonderd vragen de mensen zich af wat er met Miesje toch aan de hand is!
| |
| |
Miesje kijkt stijf voor zich. Achter in haar neus heeft ze een vreemd prikkend gevoel, net of ze ieder ogenblik kan gaan huilen. Maar ze wil niet huilen, dat is niet dapper. Aan de overkant van de straat staat Marten, Marten Medema, bij zijn wagentje met goede aarde, bladmest en bloemzaden.
‘Dag Giesje,’ groet hij. Maar niet, zoals anders, blijft Miesje bij hem staan en leert hem voor de zoveelste keer dat ze niet Giesje heet, maar Miesje. Ze loopt door, maar achter haar neus prikt het ineens harder. Wat zou Marten blij zijn geweest als hij dat toestel kreeg, denkt ze. Nu ja, ook zonder Mies Sandelhout en haar zusjes zal meneer De Raaf er wel in slagen het benodigde geld bijeen te krijgen, maar het is niet zo aardig, wanneer niet allen, die iets kunnen om meer en vlugger geld te krijgen, meedoen.
Miesje raakt in hevige tweestrijd. Zou ze terughollen naar school en tegen meneer zeggen dat ze een flauw kind was, en toch meedoet? Graag en van ganser harte? Nu kan het nog! Het is woensdag, dan blijft meneer altijd wat langer, dan werkt hij een paar leerlingen van de h.b.s. bij. Die komen meteen om twaalf uur en gaan om één uur weer weg. Het is nu kwart over twaalf, meneer zal niet boos kijken als ze hem uit de les haalt.
Het kan nog, het kan nog! Besluiteloos kijkt ze naar Marten. Die lacht haar toe. Hij is niet zo heel slim, Marten, maar ook hij ziet zelfs dat Miesje Sandelhout zich anders gedraagt dan anders.
Ja, ze zal het doen. Marten staat daar zo zielig naar haar te kijken en thuis ligt Martens moeder op hem te wachten, in haar bed voor het raam. Ja, ze zal naar school hollen, meneer zeggen dat alles weer goed is, dat het maar een dwaze gril is geweest en dan zal ze bij Margje binnengaan en eens kijken of er in het huisje niets te doen valt. Ze eten thuis pas om kwart over één, omdat het vrije middag
| |
| |
is en niemand dus haast heeft, het kan nu allemaal nog.
Maar dan... dan betrekt haar gezicht. Er stopt een auto voor het huis van meneer Koezemans, haar grote vriend, meneer Koezemans. Het is een dichte auto, een klein busje en met grote letters staat daarop geschilderd: H. Willemse, Radio en Televisie.
Meneer Willemse en zijn knecht stappen uit de wagen, openen de achterdeur en brengen een paar stalen buizen te voorschijn. Miesje weet waar die stalen buizen voor moeten dienen, daar bouwt meneer Willemse een antenne van, die komt op het dak van het huis en moet het televisiebeeld overbrengen naar de huiskamer. Miesje weet niet goed hoe een televisie precies werkt, maar ze weet drommels goed wat een antenne is. Het is net een groot mastbos, als je de daken langs kijkt. Dus zelfs meneer Koezemans krijgt televisie, meneer Koezemans, die verleden week nog tegen vader zei dat hij het nooit zou nemen, omdat echte muziek en echt toneel veel mooier was. En nu is zelfs hij bezweken voor de mooie praatjes van meneer Willemse, de televisieman, die hem een toestel verkocht heeft. Meneer Willemse maakt zeker een grapje met zijn knecht, ze lachen beiden.
O ja, jullie kunnen lachen, denkt Miesje boos, jullie kunnen lachen. Alweer een toestel verkocht, alweer een boel geld verdiend. Maar wij lachen niet. Nu gaat meneer Koezemans ook al iedere avond in het kastje kijken. Nu zal meneer Koezemans stellig zaterdagsavonds niet meer bij Miesje thuis komen. Op zaterdagavond, als ze allemaal in het bad zijn geweest, komen de Sandelhoutjes gezellig in hun pyjama naar vaders muziekkamer en spelen ze nog een poosje. Meneer Koezemans komt haast iedere zaterdagavond luisteren en daarna blijft hij bij vader en moeder een kopje koffie drinken.
Dat is afgelopen. Alweer een vriend minder. Meneer
| |
| |
en mevrouw De Kijker komen op dinsdagavond ook al niet meer. Dan is er een mooie film op de televisie, die willen ze niet missen.
Bah! Miesje voelt zich echt verraden. Nee, ze doet het niet, het spijt haar voor Margje en Marten, maar ze kan het niet. Het is te erg, nu ook meneer Koezemans al!
Te erg? Het is een schandaal, daar!
‘Zeg jongens,’ zegt vader - hij noemt zijn dochters altijd ‘jongens’ wanneer hij het woord tot hen allen richt - ‘zeg jongens, ik kwam daarstraks meneer Koezemans tegen. We gaan wat doen om Margje en Marten Medema een televisietoestel te bezorgen. Op onze medewerking wordt gerekend. Doen we natuurlijk. Ik heb vanmorgen juist een leuk nieuw stukje geschreven, dat kunnen we uitstekend gebruiken. Mmm... lekker, die bosbessenjam. Als het lijden kan, wil ik nog wel een boterham, moeder.’
Miesje staart haar vader ongelovig aan. Nee, nu kan de wereld niet lang meer bestaan. Ze had na het eten vader willen vertellen wat er gebeurd was. Onderweg had ze zich al voorgesteld wat vader zou zeggen. Hij zou haar op de schouder kloppen en haar prijzen: ‘Goed zo, Miesje, goed zo, kind, natuurlijk kunnen wij daar niet aan meedoen. De mensen willen mij met mijn mooie muziek niet meer, ik wil geen televisie.’
Ja, dat had Miesje gedacht en nu... nu vertelt vader onbewogen tussen twee boterhammen met eigengemaakte bosbessenjam door, dat hij meedoet met het plan van meneer De Raaf en meneer Koezemans. Nu gaat hij meehelpen een televisietoestel kopen, hoewel diezelfde televisie zijn grootste vijand is.
Ze staat op het punt los te barsten, maar ze klapt haar mond dicht. Zo, ze zal maar niets meer zeggen! Tegen me- | |
| |
neer De Raaf kon ze op, tegen meneer Koezemans desnoods, maar ze kan moeilijk tegen vader zeggen: ‘Nee, ik doe niet mee.’ Maar ze begrijpt er niets van. Ze had niet gedacht dat vader zo dom, zo oliedom kon zijn.
‘Neem ook nog maar een boterham met jam, Miesje, je mag het wel een beetje dik smeren, ik heb nog zes potten in de kast staan.’
Toe maar, of het geen geld kost! Smeer maar dik de jam op je brood, Miesje! Vader verdient haast niets en moeder zegt dat je toch maar lekker dik jam moet smeren.
‘Dank u, mams, ik heb genoeg gegeten,’ zegt Miesje, echt uit de hoogte.
‘Dank u, mams, ik heb genoeg gegeten,’ bauwt Giesje haar na. ‘Kind, doe niet zo mal.’
‘Je doet zelf mal,’ snauwt Miesje. ‘Jullie doen allemaal mal.’ Nijdig schuift ze haar bord weg, haar stoel achteruit, springt op en holt de kamer uit.
Verbaasd kijkt vader haar na. ‘Wel allemensen, wat zullen we nu hebben?’ Ook hij staat op, zulke tafelmanieren duldt hij niet. Driftig wil hij Miesje achternalopen, maar moeder haalt hem terug. ‘Laat haar maar, vader, Miesje is een beetje overspannen. Ik zal straks wel eens met haar praten.’ In een beetje gedrukte stemming wordt de maaltijd voortgezet. Wanneer Coby, de oudste, vraagt wat meneer De Raaf en meneer Koezemans allemaal willen doen, moet vader het antwoord schuldig blijven. ‘Ik weet alleen dat hij onze medewerking vraagt. Van ons huisorkestje “De Zevenklapper” dus. En die heb ik natuurlijk toegezegd. De muziekvereniging is er niet meer, dus als wij niets doen is het helemaal een vervelende geschiedenis. O ja, ze kunnen gewoon huis aan huis gaan vragen of de mensen een bijdrage willen geven en dan komt het geld er wel, hoor. Maar we zijn het hier nu eenmaal anders gewend, we maken er altijd meteen iets leuks van. Nu ja, laten wij van- | |
| |
avond in ieder geval maar gaan repeteren, we kunnen om half zeven beginnen, Margriet Wouters komt niet meer op les en...’
‘Margriet Wouters? Ach, dat is jammer,’ zegt Coby, ‘dat was juist zo'n veelbelovende leerling.’
Vader haalt de schouders op. ‘Och ja, maar ze heeft geen lust meer in de studie. Ik merkte het al een paar weken. Ze doet nogal veel aan sport en ze gaat drie avonden per week naar school. Ze hebben thuis televisie en dan is het niet prettig als er in de kamer daarnaast op de piano wordt gehamerd. Daarom kwam Margriets vader zeggen dat ze niet meer komt lessen. Om half zeven dus. Dan zal Miesje wel een beetje zijn bijgezakt.’
Miesje is helemaal niet bijgezakt. O ja, ze heeft die woensdagmiddag braaf haar plicht gedaan. Zij heeft met haar zusjes moeder geholpen. Ze heeft bedden opgemaakt, helpen afwassen en wat tafelgoed gestreken. Dat kan Miesje best, beter dan Coby zelfs, want die schroeit nog wel eens een bruine plek.
Nu verknoeit Miesje een zakdoek. Margriet Wouters komt ook al niet meer. Ool al vanwege de televisie. Het wordt gewoon vervelend! Vervelend? Ondraaglijk. Ze kan aan niets anders meer denken. Ze heeft stiekem het lijstje nagekeken dat in vaders kamer aan de muur hangt. Twee jaar geleden had vader veertig lessen, een jaar geleden tweeëndertig, en nu nog maar zeventien. Er vallen er steeds meer af.
‘Giesje,’ zegt Miesje eensklaps, ‘voor we straks naar vaders kamer gaan, wil ik jullie allemaal even spreken. Iets gewichtigs! Kom direct na het eten boven, zeg het ook de anderen. Ik zal Coby zelf wel vragen als ze uit school komt.’
| |
| |
Coby is op de u.l.o., die heeft donderdagmiddag vrij, de anderen zijn thuis, maar het huis is zo groot dat de zusjes elkaar soms in uren niet tegenkomen. Liesje en Wiesje zitten op de zolder, die knutselen daar wat met lijm en gekleurd karton. Letje en Netje zijn de tuin aan het doen. Ze maken meer rommel dan ze opknappen, maar moeder vindt het al lang goed. Letje en Netje zijn kleine druktemakers in huis, ze is ze graag een paar uur kwijt. Coby is naar school, Giesje en Miesje werken altijd samen. Met Giesje kan Miesje het beste opschieten, al verwijt Giesje haar vaak dat ze mal doet.
Giesje tracht vergeefs te weten te komen wat voor gewichtigs Miesje te vertellen heeft, maar Miesje laat zich niet uithoren.
‘Vanavond,’ zegt ze alleen.
En dan wordt het avond en de zeven Sandelhoutjes vergaderen op de grote slaapkamer van hun ouders. Die ligt het verst van de huiskamer. Vader heeft gelukkig een les. Moeder doet heel even een tukje. Zomaar in haar grote stoel, dat doet ze iedere dag na het eten. Dan is ze 's avonds weer fris, zegt ze, want het valt niet mee een groot oud huis netjes te houden, al helpen de meisjes flink mee nu Annie weg is.
De meisjes hebben het rijk alleen. Nieuwsgierig kijken ze naar Miesje, die, als enige uitzondering, blond haar heeft. Alle andere Sandelhoutjes zijn donker. ‘We hebben jou, toen je pas geboren was, in een pot witte verf gestopt,’ heeft vader eens gezegd, maar daar gelooft natuurlijk niemand iets van. Stel je voor!
Miesje loopt nog even naar de deur, opent die en luistert. Nee, uit de huiskamer komt geen geluid. In de muziekkamer is vader ijverig met zijn vioolleerling bezig. ‘Eén-twee-drie-vier... goed maat houden, Jacob!’
Het is Jacob van de kleermaker. Vaders slechtste, maar
| |
| |
ook koppigste leerling. Hij houdt vol, koste wat kost. Maar hij speelt af en toe zo vals, dat horen en zien je vergaat. En nu Miesje hem weer allerijselijkst vals hoort krassen, krijgt ze ineens een idee. Ze wilde iets tegen het plan van meneer De Raaf doen en ze wist niet wat. Nu weet ze het wel.
‘Nee, daar doe ik beslist niet aan mee,’ zegt Coby, wanneer Miesje uitgesproken is. ‘Dat vind ik flauw en je doet vader er geen plezier mee. Ik vind het net zo naar als jij, dat vaders leerlingen niet meer komen en al dat andere, maar dat kunnen Margje en Marten niet helpen. Wat denken de anderen ervan?’
Giesje, Wiesje en Liesje schudden het hoofd. Nee hoor, wat Miesje wil is te gek. En vader zal vreselijk boos zijn. Letje en Netje zeggen helemaal niets, die hebben nauwelijks geluisterd en proberen de poes een papieren mutsje op te zetten. Dat is veel leuker dan zo gewichtig te praten. Nu ja, als je ook nog maar acht bent...
Miesje voelt zich voor de tweede keer teleurgesteld. Niemand voelt er iets voor de boel in de war te sturen, niemand begrijpt het gewicht van de zaak. Dom zijn ze, oliedom...
‘Nu ja, goed, dan doen we het niet,’ zegt Miesje schijnheilig, want ze is vast van plan het wel te doen. Maar dat wil ze niet laten merken. ‘Jullie zegt niets tegen vader en moeder hè, wat we hier besproken hebben. Als jullie er niets voor voelen moet het maar een geheim blijven.’
De zusjes knikken. Weer een van die malle buien van Mies Sandel, denken ze.
Wanneer Jacob na een: ‘En dat was het voor vandaag, Jacob, maar goed studeren, vent,’ de muziekkamer verlaat, wacht Miesje hem op.
‘Pst... Jacob, hoor 's!’
Jacob kijkt rond, hij hoort wel een stem, maar hij ziet niemand.
| |
| |
‘Hier, in de grote kast op de gang, Miesje ben ik. Kom, ik moet je wat zeggen.’
Aarzelend komt Jacob naderbij, hij houdt zijn vioolkist dwars voor zijn borst, om zich te beschermen. Hij vreest dat de zusjes Sandelhout een of andere streek gaan uithalen. Vooral Miesje kun je op dat punt nooit vertrouwen.
‘Ik moet toch niet bij jou in die kast komen?’ vraagt hij aarzelend. ‘Doe niet zo mal.’
‘Ja,’ fluistert Miesje, ‘kom maar, niemand mag het horen.’ Ze heeft het licht in de grote diepe kast, eigenlijk een klein kamertje, opgedraaid. ‘Kom maar, hier is niets bijzonders.’
Argwanend loert Jacob in de kast. Nee, er staat een oude kist, waar Miesje op zit en er hangen een paar jassen. Het is echt een rommelkast die zelden gebruikt wordt, maar hij is groot, je kunt er wel met zijn tienen in staan.
‘Nou, wat is er dan?’
‘Wil je een snoepje?’ biedt Miesje vriendelijk aan. Ze weet dat Jacob een grote snoeper is en - hoewel ze dat anders nooit doet - ze heeft vlug een paar toffees gepikt uit het trommeltje dat moeder voor bijzondere gelegenheden gebruikt om eruit te trakteren.
‘Graag,’ zegt Jacob gretig. ‘Ha, toffees, fijn!’ Hij pelt de toffee uit het kleurige omhulseltje en begint smakkend te zuigen. Miesje vindt Jacob eigenlijk een enge jongen, maar ze heeft hem nodig. Daarom is ze vriendelijk en trakteert ze op gekaapte toffees. Ergens, diep in haar binnenste, zegt een klein stemmetje: ‘O, Miesje Sandelhout, wat doe je verkeerd. Houd ermee op. Het is toch niets voor jou zo stiekem te doen? En het zal zo verkeerd aflopen, heel verkeerd, pas op, pas op!’
Maar naar dat stemmetje wil ze niet luisteren...
‘Jacob, ik heb vandaag even staan luisteren. Ik vind dat je echt leuk begint te spelen.’
| |
| |
Jacob trekt een ongelukkig gezicht. ‘Je moet me niet voor de gek houden,’ mompelt hij tussen twee smakken door, ‘ik weet best dat het helemaal niet mooi is. Je vader hield af en toe zijn oren dicht, ik heb het zelf gezien.’
‘O nee, maar vader heeft de laatste tijd nogal eens last van oorpijn,’ zegt Miesje met het onschuldigste gezicht van de wereld. ‘Echt hoor, je begint leuk te spelen. Nu ja, nog niet zo goed als mijn zusjes, maar het gaat toch echt goed.’
Jacobs gezicht heldert op. Miesje schijnt het te menen, en Miesje heeft er verstand van, ze speelt zelf heel goed op de cello en zeker zo goed viool als hij.
‘Dank je, Miesje. Wou je dat alleen zeggen?’
‘O nee. Moet je luisteren. Ze gaan hier in de stad geld bij elkaar brengen. Ze willen een televisietoestel kopen voor Margje en Marten Medema. Leuk hè?’
‘O Miesje, hoe kun je zo huichelen,’ zegt het kleine stemmetje, maar weer luistert Miesje niet.
‘Erg leuk,’ vindt Jacob, ‘maar wat heb ik daarmee te maken?’
‘Ons orkestje “De Zevenklapper” moet spelen enne... hoe zou jij het vinden, als je ook meedeed?’
Jacob kijkt haar verschrikt aan. ‘O, maar dat kan ik niet!’ roept hij.
‘Dat kan je best. Je hoeft de eerste stem niet te spelen, hoor. Je krijgt een paar gemakkelijke stukjes. Ik zal het vader wel vragen, dat speel ik wel klaar. En ik zal je wel helpen. Het is toch leuk voor je ouders, als je meedoet?’
Ja, dat is het zeker. Kleermaker Gorisse is erg trots op zijn zoon. Hij moet altijd een stukje spelen als er visite is en vader Gorisse zal het fijn vinden dat Jacob met het bekende orkest ‘De Zevenklapper’ mag meedoen.
‘Nog tegen niemand zeggen,’ fluistert Miesje. ‘Ik zie je morgen wel als je uit school komt, dan geef ik je wel een
| |
| |
stuk muziekpapier met de noten die je moet spelen. En dan kom ik wel bij je om het je te leren. Als je vader en moeder het tenminste goedvinden.’
‘Natuurlijk vinden die het goed. Bedankt Miesje.’ Hij is zo blij, de arme Jacob, dat hij Miesje het liefst een zoen
's Morgens blaast hij de meisjes het bed uit (blz. 30)
gegeven zou hebben. Maar de grote vioolkist, die hij nog steeds voor zijn borst draagt, belet dit en daarom neemt hij maar gewoon afscheid.
Daar blaast vader al op zijn oude trompet het signaal
| |
| |
‘verzamelen’. Vader is heel vroeger hoornblazer geweest bij de soldaten, hij kent alle signalen nog. 's Morgens blaast hij de meisjes het bed uit. Dat heet de ‘reveille’. 's Avonds blaast hij ze erin, dat heet de ‘taptoe’.
Nu blaast hij ‘verzamelen’, dat betekent dat alle Sandelhoutjes op zijn kamer moeten komen. Daar komen ze al opdagen, uit alle hoeken van het huis. Giesje is als steeds de laatste. Hijgend zakt ze op een stoel.
Vader gluurt eens naar Miesje, de bui is over, meent hij.
‘We gaan een half uurtje spelen, jongens, in die tijd heeft moeder het eten wel klaar. En na het eten nog een half uurtje, dan is het welletjes. Ik wil nog werken vanavond.’
Vader is aan een moeilijk muziekstuk bezig, dat door een groot orkest en een groot koor moet worden uitgevoerd.
Hij heeft er nu de tijd voor, denkt Miesje en de tranen springen haar bijna in de ogen. Vroeger was vader of naar de repetitie van de verenigingen, óf hij had thuis les. Toen kon hij geen grote stukken schrijven, nu wel. Hij kan het beter niet doen, de mensen willen immers toch zelf geen muziek meer maken?
‘Zo, we beginnen,’ zegt vader en hij pakt zijn dirigeerstokje. ‘Laten we eens horen hoe dat nieuwe nummertje klinkt, dat ik vanmorgen heb gemaakt. Het is een mars in de tweekwartsmaat, zien jullie wel? Met een mooi solotrekje voor de cello. Doe je best, Miesje.’
De Sandelhoutjes kunnen allemaal heel goed muziek lezen, zelfs moeilijke muziek, dit eenvoudige marsje spelen ze zo.
Mooi, denkt Miesje. Wat is vader toch knap in de muziek. En ze laat haar cello zingen als een echte virtuoos, haar instrument heeft een groot aandeel in het stuk.
‘Goed zo,’ roept vader. ‘Het klinkt best. Nu gaan we
| |
| |
het afwerken en op de fijne puntjes letten. Zijn we klaar? Eén twee...’
Moeder komt de kamer binnen. ‘We gaan zo eten,’ waarschuwt ze, ‘meisjes, helpen jullie tafeldekken?’
Na het eten wordt verder gerepeteerd, ze zijn er allemaal echt in en Miesje vergeet helemaal dat ze zulke boze plannen heeft gesmeed.
Er wordt gebeld en even later komt moeder opnieuw de kamer binnen. Ze wordt gevolgd door meneer De Raaf en meneer Koezemans.
‘De heren willen je graag even spreken over de plannen voor Margje en Marten.’
‘Gaat zitten, mannen, gaat zitten,’ zegt vader opgeruimd en hij veegt met een haal een paar stoelen leeg, die vol liggen met muziekbladen. ‘Ik ben al ijverig met mijn clubje aan het repeteren zoals je ziet. Ik heb vanmorgen een mars geschreven, die het aardig doet. Ik noem die de “Televisiemars”. Laat eens horen, jongens. Zijn we klaar? Eén, twee!’
Het orkestje speelt de mars leuk en zonder fouten, niet op een dreun, maar zoals het hoort, af en toe zacht en dan weer aanzwellend.
‘Een beroepsorkest verbetert het jullie niet,’ prijst meneer De Raaf. ‘En doen ze allemaal mee, meneer Sandelhout?’
‘Ja, natuurlijk,’ zegt vader verbaasd.
‘Miesje ook?’
‘Ja zeker. Die heeft in deze mars juist het grootste aandeel. Miesje vindt het natuurlijk even fijn als de anderen dat het orkestje weer voor een goed doel kan meewerken, niet waar, Miesje?’
Miesje knikt. ‘Ja vader!’
Meneer De Raaf haalt verlicht adem. Wonderlijk, zoals meisjes van twaalf jaar toch kunnen uitvallen. Hij is al zo
| |
| |
lang onderwijzer en iedere dag weer staat hij verbaasd. Die Miesje spuwde vanmorgen gewoon vuur en vlam en nu is ze zo gedwee als een lammetje.
Hij moet morgen maar eens met Miesje praten, ze moeten samen maar iets bedenken, hij moet de klas maar vertellen dat Miesje zich niet erg prettig voelde en dat ze daarom zo uitviel. Er is altijd een goede geest in zijn klas, die moet vóór alles bewaard blijven.
‘En wat nu de plannen betreft,’ zegt meneer Koezemans, ‘we wilden veertien dagen nemen om alles voor te bereiden.’
Moeder kijkt naar de klok. ‘Mag ik even onderbreken? Het is voor Netje en Letje bedtijd. Miesje, Giesje, Liesje en Wiesje kunnen nog een half uurtje gaan lezen en Coby wil zeker nog wel wat piano studeren? Gaan de heren dan maar met mij mee naar de huiskamer? Dan kunnen jullie onder een kopje koffie nog even gezellig verder praten.’
‘'n Andere keer graag,’ zegt meneer Koezemans, ‘maar eh... meneer De Raaf weet overal van. Ziet u,’ besluit hij glimlachend, ‘er is vanavond zo'n verbazend aardig programma op de televisie over Afrika. Daar ben ik zelf in mijn jonge jaren geweest, dus je begrijpt... En ik heb vandaag juist een toestel gekregen. Atjusies, hoor, ik hoor wel hoe het is afgelopen. Dag!’
Meneer Koezemans dribbelt weg, moeder haalt berustend de schouders op en gaat vader en meneer De Raaf voor naar de huiskamer.
Het is voor het eerst, zolang Miesje het zich kan herinneren, dat meneer Koezemans niet de ziel van een feest was, die als het ware nacht en dag werkte om dat feest te doen slagen... Nee, als niemand het dan inziet... Miesje Sandelhout wel. Ze blijft bij haar besluit. Ze gaat roet in het eten gooien, veel roet...
|
|