‘Jacob van de kleermaker. Ikke... heb samen met hem de Televisiemars bestudeerd en de Bloemenwals en nog een paar stukjes. Hij zou het zo leuk vinden.’
‘Mmmmmm...’
‘Mag het vader?’
‘Mmmmmmm...’
‘Ja hè, vader?’
‘Mmmmmm! Schiet op.’
Miesje holt de kamer uit. Vader heeft ‘mmmmmmm’ gezegd, dat betekent ‘ja’. Af, uit!
Ze pakt haar fiets. Nu ja, ‘haar’ fiets? De Sandelhoutjes hebben twee en een halve fiets voor zeven mensen. De halve fiets is zo laag dat alleen Netje en Letje er gebruik van kunnen maken. Vader heeft nog een bromfiets en moeders fiets staat op slot in de gang. De twee en een halve fiets, die in het schuurtje staan, zijn voor algemeen gebruik. Miesje pakt de ‘beste’ - overigens ook al een oud vehikel - en ze racet ermee naar het huis van Jacob.
‘Het mag...’, zegt ze hijgend, wanneer ze binnen is. ‘Vader vond het goed.’
‘Is het echt?’ vraagt Jacob, want hij is zelf nu nog niet zo van zijn muzikale prestaties overtuigd.
‘Natuurlijk,’ zegt Jacobs moeder, ‘Miesje zal toch zomaar niet wat zeggen? Wil je een glaasje limonade, Miesje?’
‘Graag mevrouw.’
‘Zullen we het nog een paar keer doornemen?’ vraagt Jacob kleintjes. ‘Dat voorste stuk gaat wel, het achterste ook, maar in het midden, daar is het moeilijk.’
‘O nee,’ wuift Miesje luchtig. ‘Laten we maar niet meer spelen, jò, je kunt het best!’
‘En anders wil je altijd spelen,’ zegt Jacob, ‘waarom laat je me nu in de steek?’
‘Ik laat je helemaal niet in de steek, maar je kunt het.’
Bewaar me, denkt Miesje. Ik heb nu zeker tweehonderd