| |
| |
| |
Hoofdstuk IV
‘Zo,’ zegt vader een half uur later, ‘dus dat was het.’
‘Ja,’ snikt Miesje, ‘dat was het. Die nare televisie heeft gemaakt dat u veel minder verdient. En toch moeten wij meedoen om nog meer mensen televisie te geven. Dat kon ik niet hebben. Daarom was ik zo koppig. Maar het geeft niet. Ze vinden het allemaal mooi, u ook. U doet er zelf ook aan mee. En u is boos op mij. Dat begrijp ik niet.’
Vader streelt Miesje door het blonde haar, en - net als in de tijd toen ze nog een klein meisje was - trekt hij haar op zijn knie.
Moeder komt binnen en ze lacht. ‘Zo zo,’ zegt ze, ‘is de vrede weer getekend? Nu allebei zeker wel een lekker kopje thee? Mag ik erbij komen zitten?’
‘Je moet erbij komen zitten,’ zegt vader plechtig. ‘Ik weet nu hoe de vork aan de steel zit...’
Miesje barst ineens weer in een onbedaarlijk snikken uit. ‘O mams, nu begint u natuurlijk ook op me te knorren,’ roept ze.
‘O nee,’ valt vader haar schielijk in de rede, ‘moeder knort niet en ik knor niet. Ik heb trouwens niet eens geknord. We zijn toch geen biggetjes? Die knorren, maar wij niet. Nu ik alles weet, begrijp ik ook alles. Je hebt het goed bedoeld, Miesje, en... natuurlijk heb je eigenlijk gelijk. Als Giesje jou de kaas van je boterham pikt, vind je dat niet leuk en dan zeg je: “Hoho, wil je er afblijven?” En dat heb je nu ook gedaan. Jij bent bang dat wij straks niet te eten zullen hebben, niet waar?’
‘Ik heb haar laatst al verteld dat het niet zo erg is,’ herinnert moeder zich.
‘Nee, het is niet zo erg. Kijk eens, Miesje, er is een tijd geweest, dat er helemaal geen machines waren. Geen naaimachines en geen maaimachines. Geen weefmachines
| |
| |
en geen machines voor de timmerman. Alles moest met de hand gebeuren, vandaar de naam “handwerkslieden”. Goed, maar toen werden er machines uitgevonden, en de mensen kwamen erachter dat je met stoom zo veel kunt doen.’
‘O ja, dat hebben we op school geleerd, vader. Van die waterketel en dat deksel dat er afsprong door de kracht van de stoom. Dat was het begin.’
‘Precies. En toen er langzamerhand machines in de fabrieken kwamen ging alles veel vlugger. Maar er waren ook veel minder mensen nodig, minder handwerkslieden. De machine deed net zoveel in een dag als twintig arbeiders in een hele week. Weet je wat er toen gebeurd is?’
‘Nee vader, wat dan? Iets ergs?’
‘Ja, iets ergs. Op vele plaatsen van de wereld liepen de mensen te hoop. Ook in ons land. In het oosten, waar veel wevers woonden. Ze schreeuwden: “Weg met de machines! De machines stelen ons brood, we zullen omkomen van de honger”!’
‘En ze hebben wel fabrieken in brand gestoken en machines vernield,’ voegt moeder eraan toe. ‘Niet waar?’
‘Inderdaad! Maar de machines bleven en... het duurde niet lang of de mensen zouden voor geen goud de machines meer hebben willen missen. De arbeiders, die te veel waren geworden voor het handwerk, kregen toch weer een plaats. Want er waren toch ook mensen nodig die de machines maakten? En onderhielden? En vervoerden? Het is een beetje moeilijk om je de zaak helemaal uit te leggen. Maar één ding moet je maar onthouden, Miesje: een nieuwigheid, die eerst voor bepaalde mensen niet prettig schijnt te zijn, brengt hun later vaak juist voordeel. En wat nu ons geval betreft...’
‘Heeft u de bakens verzet toen het getij verliep!’
‘Drommelse aap, hoe kom jij zo wijs?’
| |
| |
‘Dat heeft moeder me geleerd.’
‘We hebben de bakens verzet,’ lacht vader. ‘Nu ja, we hebben een poosje krap gezeten. Je bent al zo groot, dat je dat gerust mag weten. En nu ben jij de eerste die hoort wat we gaan doen.’
‘We?’
‘Ja, jullie ook. Ik ga in het hele land op verschillende scholen iets over muziek vertellen en pianospelen. Zie je, al maken de mensen nu zelf niet zoveel muziek meer en hebben ze daarom niet zoveel leraren meer nodig, er zijn er toch heel veel die iets van muziek willen weten. Ze horen orkesten door de radio, ze zien ze op het beeldscherm, ze horen toch muziek. En nu ga ik de kinderen - meestal grotere kinderen - op het gebied van de muziek wat wijzer maken. Anders waarderen ze alleen maar hotsje-knotsjemuziek.’
Miesje lacht. Ze weet best wat vader met ‘hotsje-knotsjemuziek’ bedoelt. Muziek die niet hoog staat, ordinaire straatmoppen en zo.
‘Ik zal doorgaans alleen gaan, Miesje, natuurlijk, want meestal kom ik onder schooltijd en dan hebben jullie ook school. Maar ik moet ook wel eens woensdagsmiddags een voordracht geven, op scholen welke dan niet vrij zijn. En ik denk erover om dan af en toe ons orkestje mee te nemen.’
‘O vader, wat fijn!’
Vader kijkt haar strak aan. ‘Ja, wat fijn. Maar kan ik Miesje Sandelhout dan met een gerust hart meenemen? Zal ze, als ze ergens boos over is, - en dat gebeurt nogal eens - weer niet de boel in de war sturen? Weer niet gaan krassen en harken, zodat je oren ervan tuteren?’
‘Natuurlijk niet, vader!’ roept Miesje verontwaardigd.
‘Goed zo.’
‘Dus we gaan echt op tournee?’
| |
| |
‘We gaan echt op tournee. Nu ja, je moet niet denken dat jullie iedere woensdagmiddag moeten spelen, hoor. Niet meer dan éénmaal per maand. Voor Coby kan ik maar éénmaal per maand vrij krijgen op woensdagmiddag. Maar we moeten hard studeren. Over tien dagen, op een woensdag, gaan jullie voor het eerst mee. Dan moeten we in een huishoudschool zijn. Gezellig?’
Miesje knuffelt haar vader. ‘Dol!’ Dan betrekt haar gezicht. ‘O, vader,’ fluistert ze, ‘maar ik durf, na wat er vandaag gebeurd is, gewoon niet meer op straat te komen. Alle mensen zullen me uitlachen.’
Moeder knikt. ‘Ja, dat heb je ervan,’ zucht ze.
Vader denkt even na. ‘Hm,’ zegt hij, ‘eigenlijk was je een beetje ziek toen je dat deed. Weet je wat, morgen blijf je maar thuis, en overmorgen ga je langs een omwegje naar school. Ik zal het met meneer De Raaf wel in orde maken enne... nu ja, de rest zul je wel zien.’
En zo kon het komen, dat de kinderen Miesje op school niet plaagden en uitlachten, omdat meneer De Raaf - door vader ingelicht - vertelde, dat Miesje op de wagen ineens ziek was geworden. En dat stond warempel ook in de krant! Alle mensen lazen dat bericht en knikten. Ja, dat hadden ze eigenlijk wel gedacht, er was wel iets heel bijzonders aan de hand. Dat arme kind wist niet meer wat ze deed.
Als Miesje om vier uur langs de winkel van bakker Bolleman loopt, roept die haar vanuit de bakkerij. De bakkerij bevindt zich onder de winkel. Bakker Bolleman is ook kok, hij draagt een hoge muts. Als Miesje die muts ziet, moet ze altijd lachen. Ze heeft die muts eens van het hoofd van de dikke bakker gemikt en in de soeppan laten duikelen. Bakker Bolleman moest toen een fijn diner klaarmaken.
Nu zal ze zulke streken niet meer uithalen - andere streken wel - maar met bakker Bolleman is ze al jaren weer de beste maatjes.
| |
| |
‘Hola, Miesje Sandelhout, wat lees ik in de krant? Ben je niet erg in orde?’
‘Eh... o ja, meneer Bolleman,’ hakkelt Miesje. ‘Ik voel me best.’
‘Ja ja,’ zegt de bakker. ‘Maar gisteren toch niet, hè? Het stond in de krant. Maak je maar niet ongerust, hoor, kinderen in de groei hebben dat wel meer. Kijk eens, ik heb wat voor je. Je ziet echt een beetje pips. Neem deze vleespastei maar mee. Ik moest er vijf maken, maar ik heb er bij vergissing zes gemaakt, ik heb er een over.’
Hij reikt door het lage raampje van de bakkerij Miesje een doos toe met een heerlijke vleespastei erin.
‘Ja maar,’ stottert Miesje, ‘ik... ik heb zoveel geld niet enne... moeder ook niet.’
‘Ik praat toch niet over geld, ga maar gauw naar huis. Wat je overlaat, lusten je zusjes wel, dat zijn ook van die echte hongerlappen. Dag Miesje Sandelhout!’
Wat beduusd loopt Miesje verder, de doos balanceert ze voorzichtig op haar platte hand. Vader heeft dus met de meneer van de krant gepraat en die heeft vermeld dat Miesje Sandelhout niet verder kon spelen omdat ze zich plotseling niet prettig voelde. Nu ja, helemaal gejokt heeft vader niet, maar toch...?
‘Hela, Miesje Sandelhout, hoor eens!’ Het is Kipmans, die boter, kaas en eieren verkoopt, die haar staande houdt. ‘Wat lees ik? Was je gisteren ineens niet lekker? Jammer hè? Je speelt anders zo goed. Maak je maar niet ongerust, hoor, kinderen in de groei mankeren wel eens meer ineens wat. Je ziet een beetje pips, meisje. Kijk eens. Vraag je moeder of ze iedere dag twee eieren voor je kookt of klutst. Of kan je dat zelf al? Alsjeblieft, neemt dit doosje eieren maar mee! Het is je gegund. Dag kind!’
Miesje legt het doosje met de tien eieren boven op de doos met de pastei. Moet je nog peultjes?
| |
| |
Nee, peultjes krijgt ze niet, maar wel vijf sinaasappelen van meneer Druif, de groenteman, een metworst en een pond biefstuk van Hakker, de slager. Het kan gewoon niet op. Allemaal zeggen de mensen dat ze er pips uitziet en dat ze zich toch niet ongerust moet maken, omdat kinderen in de groei wel meer iets hebben... Ja, de mensen hebben toch nog wel wat over voor de familie Sandelhout!
Hijgend, haast bezwijkend onder de last, doodsbenauwd dat ze iets zal laten vallen, loopt ze het Marktplein over. En daar houdt hoofdagent Zuurhouwer haar staande. ‘Hé meisje, wat heb je daar allemaal?’
‘Gekregen omdat ik eergister vals heb gespeeld en omdat ik zo zwak ben,’ grinnikt Miesje, want langzamerhand heeft ze plezier in het avontuur gekregen.
‘Vals speelde je wel, maar of je nu zo zwak bent?’ bromt Zuurhouwer. ‘Je lijkt wel een lastezel.’ Dan kijkt hij even rond, want wat hij nu doet mag niemand zien. Stel je voor, de strenge agent Zuurhouwer, die een kind, waarmee hij vaak heel wat te stellen heeft gehad, een dikke plak chocola in de zak van haar manteltje duwt. ‘Hier, die was bedoeld voor mijn kleindochter, ik koop voor haar wel weer een ander. Van chocola word je sterk. En ga nu gauw naar huis. Recht oversteken, denk erom.’
Hoofdagent Zuurhouwer wandelt statig weg, de handen op de rug. Miesje slaagt erin door de achterdeur het huis binnen te komen en ze deponeert al haar schatten op het aanrecht in de grote ouderwetse keuken.
Moeder is daar met de drieling, ze schillen samen de aardappelen.
‘Wat breng je nu allemaal?’ jammert moeder. ‘Dat heb je toch niet allemaal meegekregen? Ik heb niets besteld!’
Miesje vertelt wat haar is overkomen. Als ze klaar is met haar verhaal, rent de drieling, gevolgd door de tweeling Netje en Letje, die het verhaal ook gedeeltelijk hebben
| |
| |
aangehoord, naar boven. Ze pakken hun violen en blokfluiten, werpen het raam van vaders muziekkamer open en gaan voor het raam staan spelen.
Spelen? Piepen, krassen, janken, harken, zo allerijselijkst vals dat je zou denken dat een verzameling boze katten een concert gaf.
Ze stoppen even en kijken gespannen over het Marktplein. Waar blijft bakker Bolleman met nog een vleespastei, waar blijft Kipmans met een lekker stuk vette kaas, waar Druif met sinaasappelen en waar slager Hakker met een fijne rollade? Ze vinden immers dat je ziek bent als je vals speelt? En dan gaan ze je heerlijk verwennen?
Er komt niemand. Het Marktplein ligt stil en verlaten. In 't stadje zijn om deze tijd bijna geen mensen op straat.
‘Nog maar eens,’ beveelt Giesje en ze geeft zo'n aller-akeligste kras op haar viool, dat de zusjes een rilling over de rug loopt.
Daar gaan ze weer, maar de enige die het mooi vindt is Bruun, de grote hond van smid Nagel. Die gaat vlak onder het raam zitten, heft zijn kop op en ‘zingt’ mee. Een hond zal je geen pasteien, sinaasappelen of eieren cadeau doen, en omdat Bruun toch altijd mooier kan janken dan zij op hun instrumenten, sluiten de Sandelhoutjes maar gauw het raam. Ze hollen weer naar de keuken, Miesje zal toch wel niet alle lekkernijen nodig hebben om aan te sterken.
Dat heeft ze zeker niet. Moeder heeft de goede gaven opgeborgen, en het hele gezin smult er 's avonds van.
‘Leve de televisie!’ roept Coby overmoedig, maar Miesje denkt er niet aan evenals de anderen te gaan juichen. Nee, ze begrijpt nu wel dat ze verkeerd gedaan heeft, en ze is blij dat vader ander werk heeft om de verloren tijd te vullen, maar... zoals het vroeger was, was het goed en gezellig. Vader was een heel belangrijk man in het stadje en dat is hij nu niet meer.
| |
| |
Het kijkkastje is belangrijker en daarom kan Miesje er nog steeds niet mee dwepen!
Niet alleen vader is nu veel van huis, ook moeder. Moeder kan prachtig op de harp spelen, ze is harpiste en die zijn er niet zo veel in Nederland. De laatste jaren speelde moeder alleen nog maar wanneer er een muziekuitvoering in het stadje was, ze had echt geen tijd om veel te spelen. Het heeft moeder weinig moeite gekost een plaats te krijgen in een groot orkest, maar daarvoor moet ze veel weg om te repeteren. Vaak komt ze 's avonds niet meer thuis, dan speelt het orkest ergens ver in het land. Naar zulke grote orkesten komen de mensen nog wel luisteren, zegt moeder en ze laat wel eens trots een krant zien, waarin moeders spel speciaal geprezen wordt.
Miesje vindt dat fijn en natuurlijk is ze heel trots op zo'n moeder, net als op haar vader, die steeds meer gevraagd wordt om op de scholen voor de oudere leerlingen over muziek te praten en te spelen.
Maar... de gezelligheid is uit huis verdwenen. Voor Annie, die in een andere stad een betrekking gekregen heeft, is Ciska gekomen. Ciska heeft een zoontje, Bennie, en die is meegekomen. Bennies vader leeft niet meer. Ciska is lang en ze heeft een zware stem. ‘Als ze zingt is het net of je een misthoorn hoort,’ plaagt vader en Ciska lacht dan maar eens. Natuurlijk is Ciska de baas in huis als vader en moeder niet thuis zijn. Ciska is aardig en hartelijk, maar ze kan vader en moeder toch niet vervangen. Bennie is een lief, stil kereltje. Hij is op de kleuterschool en hij zit meestal rustig te spelen of in zijn prentenboeken te kijken.
Maar - en dat is voor de familie Sandelhout wel erg vervelend: Ciska en Bennie houden helemaal niet van muziek. O ja, als het orgel van Bram Dropje een straatdeuntje
| |
| |
speelt, neuriet Ciska mee, maar wanneer de meisjes boven musiceren, zal Ciska nooit komen luisteren. En als het heel lang duurt, zegt ze: ‘Toe kinderen, houd nu maar weer eens op, het is zo druk in huis. Je vader speelt al, je moeder speelt, en als zij niet thuis zijn spelen jullie. Ik krijg er hoofdpijn van!’
Miesje heeft dat verontwaardigd tegen moeder gezegd. Moeder zuchtte. ‘Speel dan maar wat minder,’ zei ze. ‘Ciska is een goede en vertrouwde hulp, je kunt tegenwoordig haast niemand krijgen. Ik wil haar niet missen.’
En dat doen ze dan maar. De violen blijven dagen lang ongebruikt in de kist, de blokfluiten liggen tussen het speelgoed van Letje en Netje. Coby, die later in de muziek wil doorgaan, speelt haar oefeningen meestal bij een vriendin thuis. Het grote grijze huis op de Markt, waar het altijd vrolijk toeging, is hetzelfde huis niet meer.
‘Net een museum van oudheden,’ smaalt Coby. En dan: Ciska is zo vreselijk netjes! O ja, moeder zet af en toe ook de puntjes wel eens op de i, maar ze waste en plaste toch niet de hele dag zoals Ciska doet. Miesje heeft vaak een haast niet te bedwingen lust om de emmer om te schoppen, als die halfvol sop in de lange met marmer betegelde gang staat, waar Ciska op haar knieën ijverig aan het boenen is.
O, er zijn natuurlijk nog wel lichtpuntjes! Vader neemt af en toe het orkestje wel eens mee. Dan huurt hij een auto en tuffen ze samen gezellig naar de school waar ze hun concert moeten geven. Soms kan moeder mee, en dan eten ze samen gezellig iets in een lunchroom. Maar zulke middagen duren maar zo kort. Na afloop van het concert brengt vader hen thuis, soms is moeder meteen op de trein gestapt en gaat niet eens mee terug. Vader neemt dan haastig afscheid, want 's avonds moet hij alweer ergens anders zijn, een paar honderd kilometer verder.
Dan zitten de zeven Sandelhoutjes in de grote huiskamer.
| |
| |
Ciska is altijd bezig, 's avonds strijkt ze meestal in de keuken, en soms gaat ze 's avonds uit naar een kennis. Natuurlijk, Ciska werkt hard en het is begrijpelijk dat ze af en toe vrijaf neemt. De meisjes zijn dan met de zorg voor kleine Bennie belast, die dan rustig in zijn bedje slaapt op de kamer van Netje en Letje.
De Sandelhoutjes vervelen zich. Nu de ouders zo vaak afwezig zijn, komt er zelden meer bezoek. Veel vriendinnetjes hebben de Sandelhoutjes niet, ze zijn echt op elkaar aangewezen. Ze zitten in de kamer en ze lezen, tekenen of kijken plaatjes. Om zeven uur gaan Netje en Letje naar bed, om acht uur Giesje, Wiesje en Liesje, om negen uur Miesje en om tien uur Coby. De boom wordt 's avonds dunner en dunner. De avond komt niet om. Het laatste uur, als de drieling naar bed is gegaan, helemaal niet. Coby zit aan haar huiswerk en Miesje doet verwoede pogingen haar breiwerk - een truitje van heel dunne wol - niet te verknoeien. Ze was er ijverig aan begonnen, maar het schiet niet op. De pennen zijn zo groot en de wol is zo dun. Als ze een hele avond met de tricotsteek heeft gebreid is de lap nog maar een paar centimeter langer geworden.
Ze had het breiwerkje al lang in de kast willen smijten, maar Ciska zet er haar telkens aan. ‘Doe iets nuttigs, Miesje, wat je later te pas kan komen. Een vrouwenhand en een paardetand mogen nooit stilstaan. Als je later getrouwd bent en kinderen hebt, is het veel goedkoper als je zelf naaien en breien kunt.’
Miesje Sandelhout getrouwd, om te gieren... M[aar] waarom moeten ze je, als je twaalf bent, al plagen met zaken waar je misschien over tien jaar iets mee te maken krijgt? Misschien trouwt Miesje wel helemaal niet. Ze vindt Leon van Kampen een aardige jongen, hij is echt haar vriendje, maar moet ze daarom juist met hem trouwen?
Ze zal er maar niet over piekeren, want dan laat ze steken
| |
| |
vallen en wordt het breiwerk nog slordiger dan het al is.
Eén pen recht, één pen averecht, één pen recht, één pen averecht... Om er de kribbelekrab van te krijgen.
De klok slaat negen uur. Gelukkig, ze kan naar bed gaan. Morgenavond zijn vader en moeder gelukkig allebei thuis, maar daarna zijn ze veertien dagen lang iedere avond weg. Er is sprake van dat moeder met het orkest naar Amerika gaat, ver over zee. Dan blijft ze een hele maand daar in dat verre land. En in die tijd gaat vader een paar weken naar Duitsland bij een oude vriend logeren.
O, je kunt zien dat het met het gezin weer goed gaat, vader en moeder verdienen veel geld. Er staan nu vier nieuwe fietsen in het schuurtje en er ligt een nieuwe loper op de trap. Vaders nieuwe vleugel komt er en alle Sandelhoutjes hebben een nieuwe mantel gekregen. Ciska verwent hen echt met het eten, iedere dag vlees en iedere dag iets toe. Ciska kan heerlijk koken.
Maar... dat alles weegt toch niet op tegen dat ene, dat ene verschrikkelijke: dat het vroeger zo gelukkige gezin verstrooid is.
Misschien zal Miesje er, als het lente wordt, niet zo'n erg meer in hebben. Dan zijn de avonden langer en kan ze buiten spelen.
Maar de winter duurt nog zo lang, nog wel ruim drie maanden.
Hoe komt de winter om?
|
|