Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Treur-spel, van Sophonisba Aphricana (1639)

Informatie terzijde

Titelpagina van Treur-spel, van Sophonisba Aphricana
Afbeelding van Treur-spel, van Sophonisba AphricanaToon afbeelding van titelpagina van Treur-spel, van Sophonisba Aphricana

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.47 MB)

ebook (3.16 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Treur-spel, van Sophonisba Aphricana

(1639)–Guilliam van Nieuwelandt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Derde Wtkomen.

Masinissa, Lucius Martius.
 
Masiniss.
 
‘De Vrienden sijn alleen den toevlucht in den noot,
 
De vrucht van vrientschap is 't beminnen tot der doot.
 
De vrientschap die vereent ons herten soo in 't willen,
 
Dat sy noch in den wil, noch in het doen verschillen.
 
't Is beter eenen vrient, als rijckdom, staet of Gelt:
 
Oock beter datmen laet, als noyt de deught vergelt.’
 
Mijn herte brant van lust, van lust ben ick ontsteken;
 
O Martij! om naer wensch, met Scipio te spreken.
 
't Waer voor een Vorst als ick wel teecken van ondanck,
 
Soo ick my selver niet, hem tot voldoeningh schanck.
 
Soo ick sijn deughden niet, met vrientschap quam beloonen,
 
Soo een danckbarigh hert, is schuldigh te bethoonen.
 
‘Het hert spreeckt door den mont, den mont verthoont het hert,
 
Hoe wel men min door 't hert als mont veroordeelt wert.
 
Den staet die 't hert vervoert, kan licht den mont verleyden:
 
Maer vrientschaps nutte deught, kan meer tot eer geleyden,’
 
Sijn vrientschap heeft mijn hert, in zijne ziel herbaert,
 
'k En roem niet op my self, maer op sijn deught vermaert.
 
'k En roem niet op mijn doen, maer op sijn doen verheven,
 
Waer door dat hy hem doet hy d'Antipodes leven.
 
Vlisses wijsen raedt, Achilles vroomen moedt.
 
De faem in hem alleen, met eer gedencken doet.
 
Der Griecken roem is doodt, door all' sijn vroome daden,
 
Hem acht ick meer in daedt, en wijser in het raden.
 
Sijn daden, die van hem door Ossa sijn verbreyt,
 
Maeckt my tot mijn geluck tot sijnen dienst bereyt.
 
Dat Mago niet en denckt, dat sal ick weder keeren,
 
Den noot die leert den mensch, den tijt sal hem oock leeren,
 
't Waer schand' voor mijn geslacht, dat ick ondanckbaer waer,
 
De deught vermaent den mensch, haer deught te volgen naer.
 
Luci. M.
 
‘Ons Stadt en kan niet staen als zijn huys is gevallen,
 
Noch sijn huys blijven staen, als Romen is vervallen,
 
In sijn doorluchtigh huys wort trouw en deught beloont,
 
Den mensch die vriendschap kent, hem self met eer becroont.’
 
Masiniss.
 
Men thoont min edelheyt door 't bloedt als door het leven,
 
Aen hem en 't Roomsche volck, wil ick mijn trouwe geven,
 
Aen hem en 't Roomsche volck ben ick terstont bereet,
 
Te doen by vyer en sweert, naer ons gebruyck den eedt.
[Folio C1r]
[fol. C1r]
 
Dat Iuno (die wy meest vereeren in ons' Landen)
 
Aen Iovi vry ontroof den blixem uyt sijn handen,
 
En brant mijn ingewant, indien ick niet en hou,
 
Dat ick hem sweeren sal, op mijnen eedt en trou.
 
L. Martius.
 
De Goden zijn de geen, die trouw en eedt ontfangen,
 
Ick weet dat Scipio, sal naer uw' komst verlangen.
 
Mandonius den Vorst door oproer aengeset,
 
Heeft hem in sijne saeck tot noch toe wat belet.
 
Veel dingen zijn daer meer in dit Rijck voorgecomen,
 
Dat hem verhindert heeft, van 't geen was voorgenomen:
 
Ghy weet grootmoedigh Vorst, dat eersucht ons verblint,
 
Waer door veel menschen zijn tot nieuwigheyt gesint;
 
Oock dat d'onsichtbaer Faem, de Suster van het liegen,
 
Den mensch door valsch gerucht, kan lichtelijck bedriegen.
 
Dees was't, die valschelijck sijn doot bracht voor den dagh,
 
Hoewel hy sonder noot, maer kranck te bedde lagh.
 
De Vorsten door dees maer in Oorlogh zijn geresen,
 
Een yder dacht van haer, nu selver Heer te wesen.
 
Noyt quaet en quam alleen: want ons ontrouwigh Heyr,
 
Dat in Surrona lach, misbruyckten haer geweyr,
 
En hebben onder haer, voorhoofden stracx verkoren,
 
Twee Boeven die ick acht onedel bey geboren,
 
Dees sochten krijgh in vre', het Oorlogh scheen haer rust,
 
Of 't Vrient of Vyant was, sy maeckten 't ongerust.
 
Masiniss.
 
De wijsheyt van den Vorst, sal desen twist wel stillen,
 
Den Hemel strijt voor hem, hij wilt, dat hij sal willen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken