Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het schouw-toneel der aertsche schepselen (1672)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het schouw-toneel der aertsche schepselen
Afbeelding van Het schouw-toneel der aertsche schepselenToon afbeelding van titelpagina van Het schouw-toneel der aertsche schepselen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (50.01 MB)

ebook (49.96 MB)

XML (0.86 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/aardrijkskunde-topografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het schouw-toneel der aertsche schepselen

(1672)–J. van Hextor, P. Nijlandt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Afbeeldende allerhande menschen, beesten, vogelen, visschen, &c. Met een beschrijvende haer gestalte, hoedanigheden, natuur, krachten, eygenschappen, en genegentheden; met 160 figuren


Vorige Volgende
[pagina 238]
[p. 238]

Van 't Koninckje, Merops, en Widhopff.

HEt Koninckjen heeft een dunnen langen beck, glimmende van zwartheyt, die van binnen met de tongh, en beyde kaeckebeenen roodt is, den top van het hooft, hals, en rugh zijn bruyn, en weynigh na 't geel hellende, de ooghen, die eenighe zwarte veertjens omcingelen, zwart; de vleugels, en staert zijn boven uyt den rossen bruyn; de borst onder de vleugels, aen 't eynde en beginsel van de staert zijn geel: den nagel van het achterste klautjen is het grootste van allen, als oock die van de middelste voorste, de andere zijn gelijck. Daer zijn oock ghekuyfde Koninckjens die een witte vleck hebben, welcke in dese niet gesien wordt: want de gekuyfde met haer goutgeele kuyfjens, purper, en groenverwige doorsprinckelde veeren vertoonen haer soo schoon, en heerlijck, datse 't oogh van de Beschouwers tot een verwonderingh strecken. Haer onthoudt is de Winters in gaten, en hollen, Somers in de Bosschen onder de Heesters, en Ieneverbomen. Haer spijse zijn Muggen, Vlieghen, Mieren, Hout- en andere Wormen. Daer wordt geseght, datse haer met de Muggen soo opvullen, dat haer leven somtijdts gevaer loopt. Sy leggen 6 a 7 eyeren soo groot als Bonen, en broeden tweemael 's Iaers. In de koude Winter singense heel krachtig. De natuur heeft de kleenheydt haers lijfs met loosheydt des verstants vergolden. Want met een groote stoutmoedigheyt derven sy haer begeven om met den Arent te vechten. Als sy den Mensch soo naby komen, dat het schijnt of mense met de handt sou vatten, soo weten sy seer aerdigh te ontsnappen. Kruypen 's Winters met haer veelen in een hol, om door haer ghetal de kleene warmte, die haer teere lichaemtjens bybrengen te vermeeren. Wanneerse aen 't spit gebraden worden, schoon men haer niet en keert, drayense haer van selfs om, want de zijde na 't vyer ghebraden wordt lichter, en den ander ongebraden zwaerder zijnde, sackt om laegh. Als sy buyten gewoonte sich met haer sangh vermaecken, trecken sy, om datse droogh zijn, met groote aengenaemheyt de dampige lucht inwaert, en voorbeduyden alsoo regen; van gelijcke alsse in de hollen der aerde kruypen.

Den Merops, Honingh, en Suyker-eeter is grooter als een Spreeuw, ende den Meerl eenighsints gelijck. Aristoteles segt, dat de onderste pennen bleeck, de bovenste blauw als den Ysvogel, en de achterste root zijn. Aldrovandus geeft een beschrijvingh van 't Manneken, en 't Wijfken. 't Manneken heeft een lange beck, hardt, krom gelijck een seysen, en eenighsints driehoeckigh. Sijn strael is soo rood, datse alle roodigheyt overtreft. Het Wijfje is over 't gansche lijf flauwer geverft, wiens rugh groenachtigh is; heeft een langhachtigen dunnen tongh, en kan den beck soo wijdt opspalcken, dat sy (naer 't seggen van Albertus) veel vliegen in sijn wijdtgapende vochtige mont sittende, te gelijck vangen kan. Zijn in het Eylandt Creta soo overvloedigh, datse daer over al gesien worden. In Italien siet mense oock: maer nergens aen 't vaste Landt der Griecken. Sy leven van Byen, en Honingh, eeten geern Suycker, Vijgen, en wat soet is; daerom wordense Honingh, of Suycker-eeters genoemt. Sy onthouden haer oock niet van Sprinckhanen, 't zaet van klitsen, wilder petersely, rapen, en tarw. Nestelen in holen, die somwijlen 5 a 6 ellebogen diep zijn, en krijgen 6 of 7 Iongen. Vliegen met schoolen, en dat veeltijdts ontrent de Thijmdragende Bergen; daer d'andere Vogels opwaerts na de oogen gekeert vliegen; oeffenen dese haer vlucht achterwaerts na de staert toe. Haer stem is grul gruru urubul, die luydt en ver gehoort wordt. 't Zijn vervliegende Vogels, en brengen haer Iongen van d'eene plaets, op d'ander, om niet gevangen te worden. De Iongen (schrijft Aristoteles) zijn de Ouden wederom ten dienst, met haer, soo ras sy bequaem zijn, te voeden, ende tot vergeldingh spijse toe te brengen.

Den Widhopff, of Hoppe is van groote

[pagina 239]
[p. 239]


illustratie

des lijfs ontrent als den Quackel, sijn verf is aschgrauw wit, en zwartachtigh: sijn beck is zwart, rondt, en langh, een weynig krom, en aen de zijde plat: op het hooft zijn 26 over eyndt staende vederen van ruym een vinger langh geplaetst, die van de beck over 't midden van 't hooft staen, en na de lenghte tot believen van den Vogel uytgereckt, en ingetrocken konnen worden: hierom is 't dat hy by de Dichters Kuyf-vogel genoemt wordt. Dese bewegingh geschiedt door een spier, tusschen het begin van den beck, en den top van 't hooft in een seeckere holligheydt gelegen, welck geheel van 't eynde van den top, en 't vleeschachtigh begin van 't voorhooft sijn oorspronck neemt, en wederzijdts boven de neusgaten eyndight. Heeft een kleene tongh, in 't begin breedt, aen 't eynde scherp, en driehoeckigh. Haer onthoudt seght Aristoteles te zijn in de Bergen, en Bosschen. Isidorus, in de doodtgraven, en menschen-dreck. De ondervindingh leert datse selden op de Bomen maer meest op de aerde, en in de dreck sitten. In de enghte der Bergen, en gaten van Bomen verschuylense haer de meeste tijdt van 't Iaer, daerom wordense in de Lente sonder veeren gevonden. Sy eeten Myrtsbesien, Wormen, Muggen, Vliegen en Druyven soo overvloedigh, datse droncken worden. Nestelen in de heuvelen der Poelen, en besmeeren haer nest in plaets van slijck met Menschen-dreck, somwijlen oock in holle Boomen; leggen drie eyeren, de Patrijs eyeren gelijck, maer harder, en kleender, leelijck van aensien, en zwaer van reuck; vliegen langhsaem; haer stem, en geroep is popisie, indiense flauw roepen beteeckent regen: soose schreeuwen, datter een Vos in de doorne sit en loert. De dronkenschap door 't eeten der druyven verdrijvense met Adiantum in de mont te nemen. Openen haer toegesloten nest door seecker kruyt. In de Genees-konst wort sijn hert gepresen tegen de zijd-pijn. De roock van sijn veeren verdrijft de Mot, en Wormen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken