Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het schouw-toneel der aertsche schepselen (1672)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het schouw-toneel der aertsche schepselen
Afbeelding van Het schouw-toneel der aertsche schepselenToon afbeelding van titelpagina van Het schouw-toneel der aertsche schepselen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (50.01 MB)

ebook (49.96 MB)

XML (0.86 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/aardrijkskunde-topografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het schouw-toneel der aertsche schepselen

(1672)–J. van Hextor, P. Nijlandt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Afbeeldende allerhande menschen, beesten, vogelen, visschen, &c. Met een beschrijvende haer gestalte, hoedanigheden, natuur, krachten, eygenschappen, en genegentheden; met 160 figuren


Vorige Volgende
[pagina 244]
[p. 244]

Van de groote klappende Papegayen.

DAer is in 't voorgaende van de Papegayen in 't gemeen yets geschreven; nu sullen wy van de groote klappende Papegayen in 't bysonder daer by voegen. Dese zijn in groote, en schoonheyt der verwe, en verscheydentheydt desselfs onderscheydentlijck; daer zijnder die de Haitinen Quacamayas noemen, en die van Mexico Alo, zijn geheel roodt, behalven de schouders, en staert die blauw zijn, en van groote als 't grootste slagh van onse tamme Hoenders, begaeft met een groote witte, kromme beck, zwarte voeten, en soodanigh vleesch, uyt welcke sommige de Menschelijcke tael geleert hebbende, dien spreecken, doch Boers, en onschickelijck: sy brengen hare Ionghen op als andere tamme Vogels, in de Huysen, daerse gevoedt worden. Daer zijn oock bleeckgroene, met een zwarten beck, en voeten, de schouders, en de staert hooghgroen, in groote de voorige gelijck. Dese leven ontrent de toppen van de Bergen, en hooge Pijnboomen; roepen sterck, en vliegen gepaert. Geen van alle dese heeft eetbaer vleesch, want het is zwart, en onaengenaem van smaeck. Haer is allen gemeen beyde kaeckebeenen te roeren, het welck geen andere Dieren doen.

Ximenes sprekende van Spanjola, seght dat daer ontallijcke veel groene Papegayen met purpere plecken zijn, van welcke in dit Eylandt drie geslachten gevonden worden, groote, middelmatige, en kleene. De groote worden van de Indianen Siguara genoemt, dese hebben een witten, en geen groene, of roode vleck boven den beck, waer in sy verschillen van die, van de andere Eylanden. De Siguara geven een groover, en lijviger geluydt dan de andere, en zijn seer spraecksaem, als haer de menschelijcke tael geleert is. Dusdanige zijnder geweest in 't Keysers-hof te Erbersford aen den Donauw, beneden Weenen ghelegen. Daer zijn oock soodanige gheschoncken, en gesonden aen den Grootvorst van Moscovien, Philips Marnix, Heer van S. Aldegonde hadder een, die met sijn lach schaterde als een Mensch, als hy van de Bystaenders in de Fransche Tael op dese wijs wierdt aengesproocken riez Perroquet riez, dat is, lach Papegay lach. Waer op hy dan tot antwoordt gaf ('t welck hem buyten twijffel geleert was) o le grand sot, qui me faict rire, ô groote sot, die my doet lacchen. Diergelijcke Papegay in groote, en gestalte isser gesien by Maria de Brime, Hartogin van Croy, en Areschot, die soo uytnemende schoon, en heerelijck in coleuren uytstack, datter noyt schoonder gesien is: dese beminde soo seer een Nicht van dese Hartogin, dat, waerse door de kamer ginck, hy haer navolghde, en niemandt haer klederen sagh aenroeren, die hy niet met bijten aenviel, soo jaloers scheen hy te zijn.

Lerius verhaelt van noch een veel grooter geslacht van Papegayen, die de Brasilianen Arat noemen, welcke uyttermaten groot, ende schoon van geveert zijn: want de slaghpennen van de vleugels, en die van de staert zijn anderhalf voet langh: met verscheyden heerlijcke coleuren geschildert; van dese heel groote zijn tweederley soorte, den een (gelijck geseght) noemense Arat, en den andere Canade, en worden by haer seer hoogh geacht, om datse haer vederen drie, of viermael in het Iaer plucken, om haer kleederen, mutsen, schilden, en huysraedt daer mede te vercieren, en niet tegenstaende hy geen Huys-vogel is, soo beset hy meer de hooge Bomen aen 't midden van de wegen, als in 't midden der Bosschen. Beminnen boven alle andere haer Iongen, dewelckense op de wijse van de Apen met haer een poot vatten, en aen de borst drucken, even gelijck een Moeder haer Kint; haer hooft tegen 't hooft van haer Iongh, ende dan wederom het Iongh aen haer hooft brengende, als of sy het selfde wilde kussen. Noch verhaelt den selfden Lerius van andere geslachten, die by de Brasilianen ge-

[pagina 245]
[p. 245]

sien worden, onder welcke de grootste, die met een dick lijf begaeft zijn, van haer Tupinamby, en Ajours genoemt worden, maer werden selden overgebracht, de hoofden van dese zijn met roode, geele, en violette vederen onderscheyden, en de vleugels schoon roodt, het lijf groen, de staert is geel, en langh, dese leeren de woorden soo perfect spreecken, of 't Menschen waren. Lerius doeter by, dat een Brasiliaensche Vrouw, in een Dorp, twee mijlen van het Eylandt daer hy met andere Fransen woonde, een soodanigen Papegay hadde, die soo veel verstant gebruyckte, dat hy scheen te begrijpen, en te onderscheyden al wat sy seyde, die hem opgevoedt hadde, want als wy (seght hy) om vermaeck na dat Dorp reysden, ende somtijdts voorby die Vrouws Huys gingen, placht sy ons te roepen, wilt ghy my een Kam, oft een spiegel geven, ick sal maecken dat mijn Papegay terstont voor u sal singen, en danssen? als wy haer eys voldeden, ende sy eenighe woorden teghen de Papegay sprack, begon den Papegay niet alleen op den stock daer hy opsat te danssen, maer oock te snappen, fluyten, en 't geroep der Brasilianen, als sy ten Oorlogh gaen, naer te bootsen. In 't kort, soo haest als sijn Vrouwe seyde singh, soo songh hy, danst, soo danste hy. Indien sy niet verkreegh 't geen sy geboden hadde, en een weynigh smadelijck tegen de Papegay seyde auge, dat is, zwijgh, soo zweegh hy soo onbeweeghlijck, dat hy geensints tot bewegen



illustratie

van tongh, of voeten te brenghen was. Daer is noch een geslacht die sy Marganos noemen, en gantsch niet achten, want sy zijn aldaer in soo grooten meenighte als by ons de Duyven, en worden oock gegeten. Dit zijn de Papegayen, die men gemeenlijck tot ons overbrenght.

In Potosy is een Papegay die sy Lorus noemen, van wonderlijck verstant. Hy noemt de Indianen die hem tegen komen

[pagina 246]
[p. 246]

met de naem van haer Vaderlandt, Colla, Leuca, Huayru, Quechuaenz, als of hy haer wijs van leven, en kleederen kende; heeft een Indiaensche Vrouw, die haer veynsde van Edel geslacht te zijn, gekent, en riep als hy haer sagh Huayru, Huayru, dat Volck is veel onedelder, als dat van welckers geslacht sy haer veynsde te zijn, dese Vrouw ten deele beschaemt, ten deele vergramt (want sy gaf voor datse een Bysit uyt een Koninghlijcke stam was) heeft desen Vogel met spouwen, en schelden vervloeckt. Een ander van die soort hadde een Wijntapper, dewelcke in Huys gewoon was te hooren de klachte van sijn Meester, dat de Wijn niet verkocht wiert om dat het suuren Acijn was; heeft dese woorden in acht genomen, ende voor de deur gehangen zijnde, riep geduurigh, de Wijn is suur, de Wijn is suur, dat de Kopers licht geloofden; tot dat sijne Meester hem met water begietende (want dese Vogelen haten 't water) en hem straffende sulcks af wende, en leerde roepen de beste Wijn, de beste Wijn, 't welck de Papegay daer na voor de deur dickmael overluydt uytriep.

In 't Eylandt Cuba in West-Indien, seydt Johan de Laet zijn seer veel Papegayen, dewelcke alsse jongh zijn seer goet om te eeten, en smakelijck zijn, den tijt van dien is in May, en daer vooren; sy worden van de Indianen, dewijlse veeltijts eenvoudigh, en licht om te vangen zijn, op dese wijs gevangen: sy setten een Iongen van 11 of 12 Iaren in een Boom, het hooft met kruyt, of stroo bedeckt, en een levendige Papegay op de hant houdende, den welcken de Iongen op het hooft roert, soo dat hy een klagent geluydt geeft, stracks komender meenighte van Papegayen na toe vliegen, die haer in dien Boom nedersetten, den Iongen een stocxken met een strick aen het eynde by hem hebbende, weet als dan met behendigheyt den eenen voor, en den ander na den strick om het hooft te werpen, en soo na hem te trecken, den hals af te wringen, en onder den Boom te laten vallen, soo dat sy der op die manier soo veel vangen als 't haer belieft, want soo langh den Papegay, die de Iongen op de handt heeft klagent geluydt geeft, vliegen de andere niet wegh; de Spanjaerts gebruycken deselfde practijck in 't vangen van de Ringhduyven.

 

Eynde van het derde Deel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken