Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het schouw-toneel der aertsche schepselen (1672)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het schouw-toneel der aertsche schepselen
Afbeelding van Het schouw-toneel der aertsche schepselenToon afbeelding van titelpagina van Het schouw-toneel der aertsche schepselen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (50.01 MB)

ebook (49.96 MB)

XML (0.86 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/aardrijkskunde-topografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het schouw-toneel der aertsche schepselen

(1672)–J. van Hextor, P. Nijlandt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Afbeeldende allerhande menschen, beesten, vogelen, visschen, &c. Met een beschrijvende haer gestalte, hoedanigheden, natuur, krachten, eygenschappen, en genegentheden; met 160 figuren


Vorige Volgende
[pagina 258]
[p. 258]

Van de Broer Huygo, en Hay.

DEsen Visch (van de Visschers Broer Huygo genoemt, de reden van dien, om dat 't haer soo goet gedacht heeft) is langwerpig van lijf, met een plat neergedruckt hooft, den mondt is onder langwerpigh rondt, en groot, met een dicke soom omset, van binnen met scherpe tanden gewapent, onder den smuyl is een baerdt van vier krullen nestels-wijs, hebbende de lengte van vier vingers; heeft groote kristallyne oogen, met een silverwitte kringh rontom, een weynigh inwaerts staende, is langwerpigh van lijf, byna over al van een dickte, uytgenomen achterwaerts daer het meer, en meer vermindert, en na de staert smal toeloopt; heeft seven vinnen, van welcke twee achter, of ter zijden den kop plat, en kantigh uytgestreckt, die veel eer vleessige, of vissige quabben, als vinnen mogen genoemt worden, en twee gelijke kleender ter zyden het onderlijf, of boven het begin van den staert staende, boven op den rugh een steeckende angelachtigen vin, van ontrent een handt breedt langh, ende breedt, schuyns opgaende, soodanigen vin beset oock het bovenste beginsel van den staert, en een die kleender, en van gelijcke spits, en schuyns opgaende het boven middel gedeelte desselfs, niet ver van malkander verscheyden; het eynde van dien is verciert met een smalle vleesige, of vissige vin bykans half maensche wijs. Het geheele opperhooft, en ter zijden den rugh, en zijden zijn uyt den lichtengeel, en goutverwigh wit, met bruyne plecken doorstippelt; maer op de schors van het hooft flickert eenigh groen uyt. Alle de vinnen, en staert zijn grauw, den buyck, en het onderdeel der zijden, met het onderhooft (dat plat is) zijn wit. Heeft geen schobben, maer is met een huydt bekleedt. Is seer goet van visch, beter als de Kamarupi, dien hy in groote seer gelijckt.

Om den Hay sijn gedaente, en gestalte te beschrijven, als by yeder bekent, sullen wy ons niet ophouden; en alleen de verscheydenheyt van dien aenwijsen. Sommige wegens haer glansigen huydt geven 's nachts een weerschijn, en van dien zijn twee geslachten, een plat van welcke dese ruw, en die glat van huydt zijn, andere sonder rughgraet, sommige met dien versien. Het tweede geslacht is langh, en ront. Oppianus doeter by een derde soort die gesprenckelt zijn, welcke in de modder wroeten; hebben een kraeckebeenighen rughgraet, opene kuwen, om dat haer decksels uyt kraeckebeen bestaen, dobbele vinnen, wederzijts 5. Worden vet, sonder dat 't vet afgescheyden is, het welck aen de Visch, of den buyck desselfs blijft hangen: haer eyeren zijn in gedaente als der Vogeleneyeren. De Platten hebben die onder, en boven aen 't lijf, in de Lange hangense aen de zijden. De lijfmoer, welke de geene, die eyeren voortbrengen in tween gedeelt, en onder het middenrif gevoeght hebben, is van natuur als die van de Vogels, en ontrent deselfde worden in de zwangere gelijk als witte mammen gesien. In alle is den mondt niet in het bovendeel. Want daet zijnder, diese in 't uyterste van den muyl geplaetst is, en dese konnen haer spijs niet vatten, dan op de rugh gekeert zijnde; alsoo heeft de voorsichtige natuur voor der Visschen, die sy tot voedtsel bejagen, welstant, en gemack om haer te ontvluchten, sorgh ghedragen. De kunne wordt door twee teeckenen onderscheyden. In de Mannetjens vertonen sich twee uythangsels ontrent den aers, de kleene van gelijcke; de groote Wijfjens hebbender geen. De plaets voor de kraeckebeenige Visschen is de Zee, waer van eenige in de diepte, andere in de modder sich onthouden. De tijdt van haer baren aenkomende soecken sy de stranden, en den grondt. Haer spijse is Visch, die sy (gelijck geseght is) op de rugh gekeert zijnde, vanghen. Wat haer teelingh aengaet, hier van hebben de Egyptenaers gebeuselt, dat die door de mondt geschiedt 't welck valsch is. Haer versamelingh is verscheyden. Daer zijnder gesien, die op de wijs van de Landt-honden

[pagina 259]
[p. 259]


illustratie

van achteren aen malkander hingen. De platten, die een staert hebben, versamelen niet alleen met het invoegen van den rugh tegen malkander, maer het Mannetje leydt oock sijn rugh boven op het Wijfje: indien de dickte van den staert dat niet belet. Om datse niet overvloedigh van zaet zijn, siet men niet, dat de Wijfkens haer ontfangene vrucht, en de Mannetjens haer zaet, 't welck in andere Visschen dickmael gebeurt, stroyen. Op een, en deselfde tijdt hangen soo de groote, als veel kleene eyeren in alle aen het opperdeel ontrent het middelrif, en aen 't onderdeel de uytgekipte Iongen; sy baren de Iongen niet alle gelijck, maer te met, en langhsaem by getal, ondertusschen worden die, welcke in het binnenste van den lijfmoer zijn, gekoestert, en tot haer volkomenheyt gebracht: men gelooft, datse dickmael in een Maendt baren, ende versamelen: Aristoteles schrijft, datse veeltijts tien Maenden zwanger zijn. Alsse baren sullen schietense uyt de diepte der Zee na 't Landt, en soecken de warmte, om haer Iongen te beter te voorsien, en baren een waerlijck Dier haer gelijck; soo dat haer baringh die van de Adder-slangen gelijck is, en het onderscheyt van dien wijsen de Visschen onder sich selfs aen. Belonius schrijft, datse ses, acht, ja soo men Rondeletium gelooven magh elf volmaeckte Iongen een voet langh, op verscheyden tijden voortbrengen. Hy seght daer-en-boven, dat de leevende vrucht voortkomende, de lijfmoeder niet te min met veel onvolwassen eyeren, die aen 't opperdeel ontrent het middelrif leggen, vervult is, en dat de sommige in de rechter, andere in de slincker hoorn van de lijfmoer geplaetst zijn. Na het seggen der Ouden soo hebben sy dese practijck, en gebruycken dit verstant, datse in vrees, en benauwtheyt voor haer Vyanden, haer Ionghen konnen inslocken, en daer na weder uytschieten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken