Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het schouw-toneel der aertsche schepselen (1672)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het schouw-toneel der aertsche schepselen
Afbeelding van Het schouw-toneel der aertsche schepselenToon afbeelding van titelpagina van Het schouw-toneel der aertsche schepselen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (50.01 MB)

ebook (49.96 MB)

XML (0.86 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/aardrijkskunde-topografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het schouw-toneel der aertsche schepselen

(1672)–J. van Hextor, P. Nijlandt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Afbeeldende allerhande menschen, beesten, vogelen, visschen, &c. Met een beschrijvende haer gestalte, hoedanigheden, natuur, krachten, eygenschappen, en genegentheden; met 160 figuren


Vorige Volgende
[pagina 282]
[p. 282]

Van de Brasem, en Baers.

DEn Brasem is niet alleen in gedaente, gestalte des lijfs, en hoedanigheydt, maer oock in veelvuldige benamingh onderscheydelijck. Gelijck daer zijn de roode Meerbrasems, Fleck-Tand- Munch- Zim- Goud- Steenbrasem, en de breede Brasem van Rondeletius, neffens noch een soort van dien, en de Ballerus. Den rooden Meerbrasem Erythrinus, en van de hedendaeghsche Griecken Lythrinus, van Plinius Rubellio ghenoemt, is gemeenlijck een handt breedt langh, uyt den bleecken roodtverwigh, spits van beck, kleen van mondt, die vol middelbare tanden is, het hooft wederzijdts plat, voor de oogen, die groot zijn, wijde gaten, de vin op de rugh geplaetst, is vol angels; van binnen is hy heel wit. Die van 't Meer Zurinus, zijn noch eenighsins in gedaente van dese verschillende. Den Fleckbrasem is dese soo gelijck, dat hy voor deselfde verkocht wordt. Den Tandtbrasem, die in de Adriatische Zee gevangen wordt, is groot; Salvianus heeftse gesien van thien ponden, en zwaerder; aen de stranden gaet hy de Aurata niet te boven, weeght gemeenelijck drie, of vier pondt. Heeft een kromme rugh, platte zijden, en 't hooft wat spits, daer hy steenen, Sinodontides genoemt, indraeght, een spitse snuyt, wijde mondt vol tanden, behalven de kleene, en saeghswijse; den opperkaeck is met vijf, den onder met acht heel groote, de Hondtstanden ghelijck gewapent, waer van daen hy sijn naem heeft. Het zijn verslindende Visch-eeters. Tot dit geslacht voeght Aldrovandus noch twee andere, dese seer gelijck. Den Munchbrasem seght Benedictus den Zeelt, andere den Kapito, gelijck te zijn: Rondeletius seght, dat hy grooter is als den Orphus der Ouden, die van den Barbeel wierdt ingeslockt, want hy weeght wel 20 pont, en den Pagrus gelijckt, zijnde uyt den paersen roodt, met groote oogen, zaeghswijse tanden. In den Inham van Lucia Murinis zwommen sy eertijdts tot aen de Kerck van Apollo, om de gestroyde Kalfsbrocken op te soecken, diese aten. Hy is van de leckerste Visschen, waerom den Leckerbeck Dorion dien onder de Goden der Visschen, en Aristophanes onder de Koninghlijcke gestelt heeft. Den Zimbrasem is dapper getant, over al vol breede schobben, die licht afvallen, het hooft opwaerts bloedtroodt, onder uyt den witten, en blauwen, heeft witte zijden, en een buyck uyt den witten geel. Bellonius geeft hem byna de gedaente van een Karper, zijnde bykans soo dick, als langh, hebbende 't hooft wederzijdts plat. Den Goutbrasem wordt op zijn allergrootst ontrent 10 pondt zwaer. Heeft een krommen rugh, uyt den blauwen zwartachtigh, platte silverschoone zijden, en een melckwitte buyck: de deelen boven de ooghen voornamentlijck in de Ouden, zijn blinckend goutgeel, daer hy sijn naem na heeft, de voorste tanden langh, rondtachtigh, en zaeghswijs; het binnenste van beyde kaecken is met veel beenachtige, harde, en ongelijcke knobbeltjens beset. Daer zijn veel voorname Revieren (behalven de Zee) in 't Romeynsche begrip, in welcke dese Visch onthoudt. Het is een Visch-eeter, en kan door sijn stercke kaeckebeenders de harde Mosselen de schelp vermalen, en gesamentlijck op-eeten. Baren Somers ontrent de mondt der Revieren. Den Steenbrasem is een Klipvisch die ontrent zandige stranden, en de schueringh der Wateren tegens de Klippen, op de Steengronden onthoudt. Sy zijn niet veel grooter als de roode Meerbrasem, en in gedaente den Goutbrasem gelijck; daer zijnder van 1 tot 2 pondt zwaer. Athenius om de zwarte streepen die hy aen de zijde heeft, noemt hem Melanogrammus. Den Breedebrasem van Rondeletius is met de schobben, gedaente van lijf, en leven den Karper seer gelijck, maer veel grooter, en breeder, met een kleen hooft ten aensien van het lijf, een krommen, en scherpen rugh, het lijf is plat, met groote schob-

[pagina 283]
[p. 283]


illustratie

ben bedeckt, de streep van de kuwen na de staert afgaende is krom, aen de kuwen, en 't midden van de buyck staen twee vinnen. Sy groeyen in de groote Meeren. Rondeletius heeft in het Meer van Auvernie soodanige Visschen gesien, die twee ellebogen langh, en twee voeten breedt waren. Sy worden op de Vischmarckten hier, en elders somwijlen ghesien, en te koop ghebracht. De kleene worden Scardus, en de groote om haer heel kromme rugh Gobbos, of Bultenaers genoemt, Sy onthouden haer seer geern op witte kleygronden, en dat bysonder in staende Waters, daerse van slijm, witte kley, slijck, en kruyt leven. Het Zurighsche Meer geefter veel. Laegh-Vranckrijck, de Wateren Araris, Saone, in welcke sy tot sulcken groote niet groeyen. Tot dese moet oock den Poolschen Kloszoz, welcke geheel uyt den blauwen na 't paers helt, uytgenomen de vinnen, en de staert, die wit zijn, betrocken worden; die men in Auverne in seecker Meer, heel groot, en vet zijnde, vangt, worden waerdigh geacht. Als mede noch een ander soort van kleender breede Brasems, die dun, breedt, goutverwigh, en ontrent den rugh met doncker vermenght zijn, van welcke driederley soort ten meerendeel in groote, en weynigh in gedaente, die seer na den Karper hellende is, verschillende; haer schobben hebbense op de selfde wijs als de andere Brasems. Van dit slagh is'er in Oost-Vrieslandt een soort die sy Karuts noemen, veel kleender als een Karper, de rugh krommer, en bultiger.

Den Baers wordt onder de algemeene naem van Zee- en Revierbaers betrocken, en verdeelt in groote, en kleene Baers. De Zeebaers heeft een teken dat weynigh Visschen gemeen is, te weten sijn dwarse streepen over de rugh, en 't lijf is uyt de Zee-groen-glimmende van verf. De Meer- Revier- en andere Binnewaters-baersen verschelen in blanckigheyt, smaeck, en groote, na de waters in welk sy gevangen worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken