Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het schouw-toneel der aertsche schepselen (1672)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het schouw-toneel der aertsche schepselen
Afbeelding van Het schouw-toneel der aertsche schepselenToon afbeelding van titelpagina van Het schouw-toneel der aertsche schepselen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (50.01 MB)

ebook (49.96 MB)

XML (0.86 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/aardrijkskunde-topografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het schouw-toneel der aertsche schepselen

(1672)–J. van Hextor, P. Nijlandt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Afbeeldende allerhande menschen, beesten, vogelen, visschen, &c. Met een beschrijvende haer gestalte, hoedanigheden, natuur, krachten, eygenschappen, en genegentheden; met 160 figuren


Vorige Volgende
[pagina 290]
[p. 290]

Van de Ael, en Negenoogh.

DEn Ael is van tweederley soort, den een groot, en den ander kleen, Binnen-ael, of Palingh, en Buyten-ael, van welcke dese een dicker, grooter, breeder, en donckerverwigh hooft, de andere een langer, en spitser kop hebben, en loopen in Zee. Sy zijn in 't algemeen gladt, en slibberachtigh, dat mense in de handt niet kan houden. Besloten zijnde booren door, alwaerse slecht de kop konnen door krijgen. Van haer gestalte, en hoedanigheydt (als al te wel bekent) behoeft niet, als alleen dat de Buyten-ael grauwer, en bleecker, de Binnen-ael zwarter, en donckerder van verf is, geschreven te worden. Sy hebben een ruyme mondt, en in dien kleene tanden, die scherp, en in veel ryen verdeelt zijn, geplaetst. Op de eene plaets zijnse veel grooter, als op de ander; in de Ganges wordense 30 voeten langh, soo Plinius, en Solinus getuygen. Athenaeus, en Pausanius verhalen, dat die van Strimon Copaidae genoemt, welcke Gesnerus, en Dalechamp onder de Lampreyen, dewijlse voor graten kraeckebeen hebben, betrecken, heel kleen zijn. In het doode Water van het France Narbone wordense soo dick als een arm, en in Italien van twintigh pondt zwaer gesien, en gevangen. De Zee geeft noch heel groote, noch heel kleene. In den Donauw wordtse noyt gesien, ja in dat water gesmeten, sterft terstont. Die van Boaetien offerden eertijdts de heel groote Alen gekranst, en met kruydt bestroyt haer Goden op. De Rheginze in de Revier Lethus ontrent Berenice worden anderhalf mael grooter, als die van't Meer Copais ontrent Macedonia. Een gedeelte van Brittannie wordt om de menighte die haer daer somtijdts laten vinden, het Ael, of Palinghlandt ghenoemt. In de Poel van Mompeliers Latera genoemt, zijnse drie, of vier ellebogen langh. Uyt de Revier Tarnus, en 't gedeelte dat den Garonne maeckt, wordender in sulcke meenighte vervoert, dat'er op een dagh 16000 in de korven gevonden zijn. Cardanus schrijft, dat'er in de Revier Mintius somtijts 1000 in een klont by een gerolt, gevangen worden. De voort-teelingh der Alen, en manier van dien heeft voor lange Eeuwen onseecker geweest, en hanght noch in vertwijfelingh. Rondeletius gelooft, datse door onderlinge omhelsingh soude versamelen, en yets slijmerigh afschieten, daer van in 't slijck de jonge Ael groeyt. Plinius, datse haer aen de Klippen wrijven, en van dat afvrijfsel deselve voortkomt, andere, dat hy uyt de regen, sommige uyt de modder, geene uyt de overvloedt der Visschen aengroeyt. Albertus heeft van de Visschers gehoort, datse Alen gevangen hebben, in welcke langhachtige dingen, ontrent een vadem langh, waren, en alsse dese Alen gedoot hadden, soo zijnder veel uytgekropen, die sich ghelijck de Wormen geroert hebben. Te Bernice in de Schotze Zee groeyense uyt een Worm, en schieten daer na kuyt. Uyt een doodt Paerdt in de Poel Megalonia gheworpen, groeyde weynigh dagen daer na een ontelbare menighte van Alen. Haer voedtsel zijn kruydt-wortels, en al wat in het slijck voort komt. Daer zijnder gesien, die Kickvorsschen, wormen, en eenige stucken van Visschen aten. Paxamus seght, datse Bloedtsuygers, Homerus doode Lichamen, andere datse malkander eeten. Plinius, soo haer eenige eetbare dingen voorgesmeten worden, dien slockense in. Want in de Bron van Jupiter Lebradius atense uyt de handt. In de Revier Arethuza van Chalcidie wierdense met silvere oor-ringen verciert, en deden van ghelijcke. Nymphodorus getuyght, dat de Snoecken, en groote Alen in de Revier Elorus soo tam zijn, datse het broodt uyt de handen eeten. Sy zijn van dien aert, datse 's nachts haer voedtsel soecken, en by daegh onder 't slijck stil blijven, en kruypen alsdan (soo Albertus schrijft) uyt het water op het veldt daer linsen, erweten, en boonen op gezayt zijn. Doodt zijnde, drijvense niet boven als andere Visschen. Sy geven maer een passelijck goet

[pagina 291]
[p. 291]


illustratie

voedtsel, en zijn (schoon de Ouden haer onder de voornaemste der leckernyen gestelt, en de Koningin der wellusten ghenoemt hebben) voor veele niet gesont om te eeten; haer taye slijmerigheydt ontsteeckt de longe, en maeckt een heesche stem. Daer zijn, die oordeelen datse yets doodelijcks by haer hebben, daerom wordt mogelijck haer 't hooft, de staert af, en van sommige een langhwerpige zwarte ader, of 't lendenbloedt uytgesneden. Haer vet heeft tegen blauwe geslagen leeden, seere speenen, oor- en zenuwpijn &c. oock sijn gebruyck in de Geneeskonst. Van onse hier te Landt bekende Ael sal niemant vordere beschrijvingh eysschen. De Muur- en Zeeael bijten malkander de staert af.

Den Negenoogh, of Prick is van 't geslacht der Alen, en Lampreyen, onder dese zijn ten voornaemste twee soorten, den een Murena, en de ander Lampreta ghenoemt. De eerste zijn gemeenelijck twee ellebogen langh. Strabo schrijft, dat se ontrent Karteja boven de 80 ponden zwaer worden. Salvianus heeftse noyt grooter als van 10 pondt gesien. Sy zijn langh, glat, slibberigh, in gedaente den Slangh gelijck, de huydt heel dun, en verscheyden geverft. Den Murena in 't Noorderdeel van Vrankrijck (seght Plinius) heeft op het rechterkaecks-been seven plecken van gout-geele verf, in gedaente den sevenstar gelijck. Op andere plaetsen zijnse verscheydentlijck gepleckt, en getekent. Het hooft is rondt, dun, en spits, de oogen groot, de mondt breed gapende, de tanden zijn scherp saegswijs. De Murena is seer geyl, kruypt in de hoolen van de Adders, het Mannetje van de Adderslangh geprickelt zijnde loopt aen de Zee, roept sijn beminde uyt, en soo wordense beyde versamelt. De Lampreta is van veelderley geslacht, en hebben alle seven ronde gaten als oogen aen de eene zijde (behalven de twee ooghen in het hooft geplaetst) waer vanse haer naem hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken