Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het schouw-toneel der aertsche schepselen (1672)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het schouw-toneel der aertsche schepselen
Afbeelding van Het schouw-toneel der aertsche schepselenToon afbeelding van titelpagina van Het schouw-toneel der aertsche schepselen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (50.01 MB)

ebook (49.96 MB)

XML (0.86 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/aardrijkskunde-topografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het schouw-toneel der aertsche schepselen

(1672)–J. van Hextor, P. Nijlandt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Afbeeldende allerhande menschen, beesten, vogelen, visschen, &c. Met een beschrijvende haer gestalte, hoedanigheden, natuur, krachten, eygenschappen, en genegentheden; met 160 figuren


Vorige Volgende
[pagina 292]
[p. 292]

Van de Krab, en de Squilla.

DE Krabben sullen wy niet soo seer na haer gedaente, en gestalte des lijfs, als wel na haer aerdt, verscheydenheyt van groote, kleente, en bysonder onderscheyt van dien, beschrijven. Sy hebben dit gemeen, datse in klippige, en zandige plaetsen leven; en oock somtijts onder de aerde gevonden worden. In de Winter soeckense de opene Plaetsen, Somers wijckense na de donckere diepten. Sy eeten schulp-visch, den Polypus als die door geylheyt afgeslooft is, ja onthouden sich niet van haer eygen geslacht. Het water datse in de mondt ontfangen, werpense door een kleen deeltje van dien weer uyt; dit is de oorsaeck van 't schuym datse aen den beck hebben, door de lucht, en 't water te samen ingetrocken, en uytgeworpen veroorsaeckt. Haer teelingh gaet op dese wijs toe; sy worden met haer voorste deelen t'saem gevoeght, en setten met een onderlinge voegingh haer ruwe decksels tegen malkander aen; eerst komter een kleene, daer na een groote Krabbe van achteren over: sy schieten haer kuyt in het decksel, daerom is dat in de Wijfjens breeder, en ruwer, waer door sy van de Mannetjes onderscheyden worden. Plinius seght, dat dese een enckelde, en de Wijfjens een dubbelde voet, de Mannetjens tusschen de buyck, en de staert pennen hebben. Uyt alle schorsachtige, zwemmen dese alleen niet; maer loopen over dwars. 't Is ongelooffelijck met wat sneedigheyt datse de lagen, die men haer leght, gewaer worden, en alsdan seer gezwint sich met slijk bedecken, of in de klippen kruypen. Sy vechten, met haer hoorns tegen malkander stotende, als de Rammen. In 't vangen van de Mosselen gebruyckense groote arghlistigheyt, want in haer gapende schulpen werpense steentjens, datse haer niet weer konnen toesluyten, ende halen als dan met haer haeckige tangh de visch daer uyt, en verslinden die. Sy zijn hardt van visch, en van vast voedtsel: doch zwaer om te verteeren, 't welck Galenus, en Athenaeus betuygen. Ovidius schrijft, dat, die sonder scharen onder de aerde begraven worden, Schorpioenen voortbrengen. Sy verschuylen vijf Maenden, en in 't begin van de Lente verleggense haer schors, op de wijs der Slangen; daer groeyt dan weder een sachter schors onder. Sy hebben oock haer gebruyck in de Geneeskonst. Het Wijfken van de Krabbe met bloem van zwavel gestampt, geneest de harde, en kanckerachtige gezwellen in de Vrouwelijcke deelen, na de Volle Maen met water daer op gestreken. Met azijn ingegeven, drijvense 't water in de blaes beslooten af. Haer sap met koornbloem-water overgehaelt, wordt met groot voordeel de kleene Kinders aen de kevels gestreecken, om de tandtpijn te versachten. Haer verscheydenheyt in groote, en kleente, en bysonder onderscheyt is veelderley, waer van wy ter loop yets sullen seggen. Want daer zijn Krabben die in, en buyten haer schulp, dese in soete, geene in zoute wateren leven; onder die, welcke in de Zee leven, zijn de Zeekrabben, de Cancer, of Kreeft Maja genoemt, de Pagurus, de Ruyterkrabbe, de gevlamde van Rondeletius, de verscheyden geverfde, de hartformige, en andere, in lenghte van scharen onderscheyden. De Zeekrabbe heeft de naem van 't geheele geslacht verkregen, in wiens beschrijving Gesnerus, Bellonius, en Rondeletius niet over een komen. Van dese worden de Wijfkens, alsse vol kuyt zijn, meest in de spijs gepresen. Met de Nieuwe Maen zijnse in Indiën vol soet sap, 't welck in de Oude Maen in haer niet gevonden wordt. Sy zijn (gelijck de ondervindingh leert) goedt voor de teeringh. Genesen de droppel-pis. De Krabbe Maja heeft sijn naem van sijn groote, dewelcke hier in alleen van de Pagurus, die sijn naem verkregen heeft, om dat hy in ongebaende plaetsen verkeert, verscheelt, datse achter sich meer uytbreyt, en dese voor breeder is. De Ruyterkrabbe heeft sijn naem van sijn gezwinde loop verkregen; hy is grooter als een kleene Kastanie, witachtigh geverft, met roode stip-

[pagina 293]
[p. 293]


illustratie

pelen gesprenckelt, en als de Pagurus gedraeyt, tegen de Son gehouden is hy heel klaer, behalven dat deel, daer de ingewanden in leggen. De geelgevlamde, of Cancer Flavus Undulatus, Marmoratus, of gemarmelde, de hartformige, en andere, die in lenghte van schaeren verschelen, hebben haer naem van de coleuren, ghedaente, form, en onderscheyt van dien. De Revierkrabben, by de Griecken Karcinos Potamios genoemt, zijn dicker, en harder van schors als de Pagurus, en hebben haer bysondere onderscheydingen. Van de kleene Kreeften die in schulpen woonen, die verscheydentlijck zijn, en de Krabbe Cancellus, by de Griecken Carcimion genoemt, en de Francen Eremita, om dat hy andere schuwende alleen in sijn schulp, als in een wildernis leeft; als oock alle de meenighvuldige gedaente, veranderingh, in verf, en form der Brasilsche, en Indische Krabben sullen wy verzwijgen, en den weetgierigen Leser nauwkeuriger beschrijvingh van elcks in 't bysonder begeerende tot Junston, Rondeletius, Gesnerus en andere wijsen.

De Squilla noemen de Griecken Caridas, van het woordt Care, dat een hooft beteeckent, het welck in de Squilla groot is; sy hebben een staert, maer geen tangen, mogelijck om de veelheyt haerder voeten. Bellonius getuyght, datse behalven de voeten oock tangen hebben; en sulcke (seght Aelianus,) zijnder in Indiën in de Revier Ganges, met heel groote tangen. Sy zijn in de Lente zwartachtigh van lijf, maer worden daer na wit. Sy leven in de Zee-Poel- en Klippige plaetsen. Die Indische Zee voedt heel groote, die in de diepten, gelijck de kleene haer aen de stranden onthouden. Sy asen, en eeten vleesch, en Wier. Het Mannetje wordt met twee witte stippen aen de borst, van 't Wijfje onderscheyden. Sy worden verdeelt in de breede Squilla, of de Beer, en de Carango, Squilla Gibba, de kleene, en de Squilla Manti.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken