Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Knokenflip. Een mijnwerker vertelt (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Knokenflip. Een mijnwerker vertelt
Afbeelding van Knokenflip. Een mijnwerker verteltToon afbeelding van titelpagina van Knokenflip. Een mijnwerker vertelt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.93 MB)

Scans (19.32 MB)

ebook (5.10 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Illustrator

H.J. Slangen



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman
limburg


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Knokenflip. Een mijnwerker vertelt

(1947)–G. Nolting–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 10]
[p. 10]

II.

AAN DE WEG, DIE VAN HET dorp door de bossen naar de steenkolenmijn Maria leidde, lag bijna geheel in het groen verscholen de ouderlijke woning van Flip. Vroeger had daar een boerderijtje gestaan. De mijn had echter het oude huis gesloopt en er een vrij aardig landhuisje voor in de plaats gezet.

Waar tuin en boomgaard eindigden, begon het prachtig hoogopgaande beukenbos; aan de overkant begon een gebied, dat met lage eiken begroeid was. Vlak naast de woning stond een geweldig hoge populier; bij heldere dagen zag men hem op een uur afstand.

Een zacht kabbelend beekje liep met grillige bochten door de bossen.

Flip was graag in de bossen. Hij voerde de reeën als ze 's winters door voedselgebrek gedreven tot in de tuin kwamen. De eekhoorns waren zijn vrienden. Hij kende alle vogels en beschermde hun nesten. Een ekster, in het voorjaar uit het nest gevallen, had hij groot gebracht; zij vloog vrij in de tuin rond, stal haar voer bij de kippen of bij het varken en riep ‘Jacob’ zodra ze Flip zag aankomen.

Op zekere dag slenterde Flip, in gedachten verzonken, door het bos.

Zo nu en dan brak de late Novemberzon door de wolken en wierp haar zwakke stralen door de takken van de bomen. Hij was blij gestemd, want de wereld leek hem zo fijn. Hij zou spoedig naar het gymnasium gaan en dan zou hij nog meer leren dan op de Lagere School. Hij was geslaagd voor het toelatingsexamen. Vader en moeder hadden gezegd, dat hij worden mocht, wat hij wilde. Wat zou hij worden? Onderwijzer? Maar dan sloeg hij er vast

[pagina 11]
[p. 11]

niet zo op los en hij dacht aan het fijne verhaal van Wobke over de Nederlandse meester. Hij zou dan ook vriend van de jongens willen zijn, en met hen bos en veld intrekken.... later. Als hij eens dokter werd!...., dan kon je zoveel goeds doen....

Hij zou er over denken en nu beginnen met flink te studeren en hard te werken.

Zijn vader had weinig tijd, die was bijna altijd op de mijn. Onder zijn toezicht was het nieuwe Cokesovenbedrijf gebouwd. Elf jaar had men eraan gewerkt, nu kwam het in bedrijf en vader was bedrijfsleider geworden. Flip was trots op zijn vader. Als gewoon arbeider was hij, een boerenjongen, bij een grote aannemersfirma in dienst getreden en zo op de mijn gekomen. Nu was hij zes en veertig jaar en wat hij was, had hij verkregen door een groot Godsvertrouwen en een sterke wil om vooruit te komen.

Omdat vader overdag haast nooit thuis was, rustte de opvoeding der kinderen bijna uitsluitend op de schouders van moeder. Er waren buiten Flip nog drie meisjes, die ouder waren dan hij. Na hem kwamen er nog drie broertjes, terwijl Mientje de rij van acht kinderen sloot.

Moeder had heel wat te zorgen met dit stel.

Maar door haar bijzonder zacht en altijd opgeruimde aard, met haar altijd vriendelijk gelaat, ook wanneer ze treurig gestemd was, verrichtte ze wonderen.

Als de kinderen ondeugend geweest waren en ze zag dat ze berouw hadden over hun slecht gedrag, was ze altijd vergevensgezind.

Enkele dagen na zijn slagen voor het toelatingsexamen, terwijl hij met zijn broertjes en vriendjes ergens in 't bos speelde, werd hij opeens geroepen door zijn oudste zus. Ze stond op een smal voetpad en wenkte met haastig gebaar.

Flip dacht er niet aan het spel te staken, maar het dringende in Lise's stem deed hem toch ophouden en hij haastte zich om te vernemen wat er aan de hand was.

‘Wat is er’, vroeg hij enigszins angstig. Lise's gezicht zag bleek. Aan haar ogen zag hij, dat ze gehuild had.

‘Ze hebben vader net heel erg ziek thuis gebracht. De

[pagina 12]
[p. 12]

dokter is al geweest. Een hevige longontsteking heeft hij gezegd. 't Is ernstig’.

Vlug liep Flip mee naar huis. Bij zijn Vader mocht hij niet meer komen. De dokter had alle bezoek verboden.

De dagen die nu volgden zou Flip nooit vergeten. Elke dag kwam de dokter. Soms wel drie keer. Moeder waakte dag en nacht aan het ziekbed. Tegen de avond van de vierde December 1899 riep, moeder alle kinderen aan vaders bed.

Drie dagen later stonden allen om de open groeve.

Flip was de zevende December dertien jaar geworden.

Een half jaar later ging moeder met haar gezin verhuizen. In het mooie landhuisje moest natuurlijk de nieuwe bedrijfsleider wonen. De mijndirectie had haar een woning in de arbeiderskolonie toegewezen op voorwaarde, dat Flip en zijn broers, zodra ze veertien jaar oud werden, op de mijn kwamen werken. In deze kolonie lagen de huisjes op korte afstand naast elkaar; in ieder huis woonden vier families. Vele nationaliteiten waren er vertegenwoordigd. Polen, Oostenrijkers van Duitse, Tsjechische, Slowaakse en Sloweense afkomst, Italianen, Nederlanders enz.

‘Dat is niet zo erg’ zei moeder, ‘hier kan men verdraagzaamheid leren.’

En ze verhuisden.

Flip zou voorlopig moeders enige steun zijn. Lise trouwde. Ze had haar nog een behoorlijke uitzet mee kunnen geven.

Als de huur betaald was, had ze nog ongeveer zestien Mark per maand van haar weduwen-pensioen over. Lina en Anna waren weliswaar in betrekking, maar behalve Flip waren er dan nog vier jongere kinderen, waarvoor gezorgd moest worden.

Toen moeder zo zat te rekenen en Flip zag, dat op haar altijd vriendelijk gelaat de zorg stond te lezen, kwam hij naast haar staan en legde zijn arm op haar schouder.

‘Moedertje, ik heb zelf ook nog twee en twintig Mark gespaard, je weet toch, tien Mark heb ik voor de Kerstopvoering van de dominee gekregen en het overige heb

[pagina 13]
[p. 13]

ik hier en daar met pakjes dragen en boodschappen doen na schooltijd verdiend. Ik kan dus mijn zwart belijdenispak en ook de schoenen zelf betalen. En dan, ik kom nou toch op de mijn; daar zal ik hard werken. Je zult eens zien wat ik een geld naar huis breng. Niet getreurd, je zegt toch zelf altijd, dat ik vrolijk moet blijven.’

Op Palmzondag ging Flip in zijn zelfgespaarde belijdenispak naar de kerk.

Toen hij voor het altaar knielde, legde de dominee hem de hand zegenend op het hoofd en gaf hem op zijn verdere levenspad de bijbelspreuk mee: ‘Komt herwaarts tot mij, allen die vermoeid en belast zijt, ik zal u verkwikken.’

De volgende dag verliet hij de school.

Op de mijn stond hij immers al geruime tijd ingeschreven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken