Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Knokenflip. Een mijnwerker vertelt (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Knokenflip. Een mijnwerker vertelt
Afbeelding van Knokenflip. Een mijnwerker verteltToon afbeelding van titelpagina van Knokenflip. Een mijnwerker vertelt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.93 MB)

Scans (19.32 MB)

ebook (5.10 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Illustrator

H.J. Slangen



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman
limburg


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Knokenflip. Een mijnwerker vertelt

(1947)–G. Nolting–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 40]
[p. 40]

VI.

DES MAANDAGS VOOR PASEN 1905. Flip had het toelatingsexamen voor de voorbereidingscursus van de mijnschool afgelegd en kwam een beetje neerslachtig thuis.

‘Hoe is het gegaan?’ vroeg moeder.

‘Tweehonderd en vier candidaten hebben aan het examen deel genomen, sommigen hadden al een geweldige snor. Slechts dertig worden er toegelaten; ik geloof, dat mijn kans heel klein is’, antwoordde hij en trok daarbij aan de kleine haartjes, die onder zijn neus schuchter te voorschijn kwamen.

‘De wijsheid zit niet in de snor, jongen, heb je het proefwerk goed gemaakt?’

‘Ik heb natuurlijk mijn best gedaan.’

‘Dan maar afwachten’, was moeders vriendelijk antwoord.

‘Wie toegelaten wordt komt dadelijk op een koolpost en krijgt als hulphouwer het volle houwersloon. Dat is een overeenkomst tussen de school en de mijndirectie. De meesteropzichter heeft 't mij verteld’, zei hij nog.

De dag voor Pasen klopte de brievenbesteller aan het keukenraam. Hij had een briefkaart voor Flip.

‘Geslaagd, de eerste les begint op Dinsdagmiddag na Pasen om 5 uur’, las Flip.

Alle neerslachtigheid was plotseling van hem geweken en erg in zijn schik was hij met deze dubbele promotie. Zijn drie broers, zijn zusje en moeder feliciteerden hem van harte.

‘Ik ben blij en daarbij ook nog trots op je’ zei moeder, ‘maar als je mijnopzichter wilt worden, zul je je hele leven ondergronds moeten werken. Wil je het niet zo doen als de portier Koster? Die heeft alleen de voorberei-

[pagina 41]
[p. 41]

dingscursus gevolgd, die twee jaar duurt en is toen bovengronds gebleven en portier geworden.’

‘Daar moet ik eens over denken’, lachte Flip en liep opgewekt naar buiten om een poosje alleen te zijn in de bossen.

Moeder bedoelde het wel goed. Die belachelijke Koster, die hem beloofde vier extra diensten aan te tekenen, als hij een goed woordje bij zijn zuster Lina voor hem deed. Hij had natuurlijk het tegenovergestelde gedaan en Lina voor hem gewaarschuwd.

Op de avond van de eerste Paasdag, toen op alle erven der omliggende boerenhoeven de vlammen van de Paasvuren hoog oplaaiden en broer Frits met de drie kleinen het eigen Paasvuur stookte, stond hij met moeder in het licht van het vuur en sprak met haar over zijn toekomst.

‘Zeg mij eens heel eerlijk, Flip, hoe vind je de mijn?’ Die goede bezorgde moeder toch, die haar bedenking tegen de mijn, vooral tegen ondergronds, niet geheel van zich af kon zetten.

‘Ik zie er een toekomst voor mij in, moeder’, antwoordde Flip. ‘Werken moet je overal en zorgen zijn er ook overal. Overmorgen is het vier jaar geleden, dat ik op de mijn ben begonnen. Ik ben nu twee jaar ondergronds. Met Gods hulp zijn wij, nu Frits ook mee is gaan verdienen, door alle moeilijkheden heen. En wanneer ik nu het volle houwersloon ga verdienen, dan zijn wij in deze straat van de arbeiderskolonie het gezin, dat het meeste geld in het laatje krijgt. Ik ben niet bang voor zwaar werk, moeder, en ik blijf dus in de mijn en ik zal goed studeren en mijn best doen een goed mijnopzichter te worden’.

En moeder.... ze nam hem daar in het schijnsel van de oplaaiende vlammen in haar armen, en zei zachtjes: ‘ik hou van al mijn kinderen, dat moet je weten, en van allemaal even veel; maar jij bent steeds mijn grootste steun geweest. Als ik weet, dat jij tevreden bent, is dat mijn grootste geluk hier. Dus, Flip, dan maar verder met Gods hulp: de beste wijsheid is een vast besluit.’

Langzamerhand begonnen de vlammen kleiner te worden. Al het bijeengegaard brandmateriaal was verstookt,

[pagina 42]
[p. 42]

Flip harkte nog bij, en toen de laatste resten lagen na te gloeien, trokken ze hun nederige woning binnen en voelden zich de koning te rijk.

Drie dagen later zat Flip met nog negen en twintig scholieren op de schoolbanken. De oudste was twee en dertig, Flip was nog geen negentien en de jongste.

‘U is nog zeer Jong, maar u hebt een heel goed proefwerk ingeleverd’, zei de directeur vriendelijk.

Flip keek vreemd op. Voor de eerste keer in zijn leven had men hem met het woordje ‘U’ aangesproken.

De volgende morgen meldde Flip zich op de koolpost. De voorman Stanislaus, 'n gedrongen maar sterk iemand, met nog enkele kompels stonden al klaar hem te ontvangen en hem met de ‘koelstamp’ tot koolridder te slaan. Vooruit, jongens! De hulphouwer Joenek stak de op elk mensenachterwerk goed passende panschop trots omhoog. Stanislaus had de zware hamer in de hand, om, zodra. Flip was neergelegd en het vlak van de panschop op het achterwerk van Flip was gelegd, een ferme slag hierop te geven. Flip kende het al! en hij wist hoe het moest. Triomfantelijk trok hij de litersfles vol oude klare, die hij mee naar beneden had gesmokkeld, uit de zak van z'n werkjas. De hierop volgende koelstamp leek bijna een streling. Ieder nam vlug een flinke teug uit de fles; dan borg Stanislaus haar op, want de rest moest bewaard worden voor het schaftkwartiertje. Ongeveer tien minuten zat men gezellig op de gereedschapskisten na te praten, werden 'n paar andere koelstampgeschiedenissen opgehaald, onder andere van iemand die dacht dat ie vermoord zou worden en van 'n ander die geen jenever had meegebracht en een week lang de tinteling van de slag nog in z'n achterwerk had zitten, en toen gaf Stanislaus het teken dat men moest beginnen. Men ontblootte vlug zijn bovenlichaam, want het was warm op de post en in de galerijen. De grote koffieblikken, Flip had er een van vief liter, bleven op de kisten staan.

De kool moest worden losgehakt. Daarom had ieder vier hakken uit het magazijn meegebracht. De stompe hakken werden aan het einde van de dienst daar weer ingeleverd.

[pagina 43]
[p. 43]

Ook voor voldoende hakkenstelen was gezorgd. De bijlen en zagen waren scherp en hingen aan de houten pijlerstutten.

De koolpost was een pijler van twintig meter lengte: een gang in de koollaag dienende voor rechtstreekse winning van de kolen. De koollaag was 1.70 meter dik en de helling ervan bedroeg 25o. De twee galerijen, waartussen de pijler was gelegen, waren vanuit de remhelling door de vaste kool gedreven en van houten betimmeringen voorzien. Ze waren tussen dakhout en spoor gemeten slechts 1.30 meter hoog. De hulphouwer moest maar leren bukken. De ontkoolde ruimte bleef open staan totdat het dak vanzelf, soms met hevig gekraak, instortte.

Over het spoor in de remhelling liep een bok op wielen; dit toestel, waarop de wagen werd geplaatst, was nodig op plaatsen met flinke helling, daar hier aan een kabel bevestigde wagens niet meer waren te transporteren: Het tegengewicht liep op een ander smaller spoor in het midden van de remhelling onder de bok door. Boven zat de remmer achter de remschijf, beneden bevond zich de seingever, die de beladen wagen van de bok trok, hem door een lege verving en het sein gaf.

Er waren zes galerijen in de remhelling. Om de remmer verstaanbaar te maken welke galerij aan de beurt was een wagen te ontvangen, had iedere hulphouwer zijn eigen primitief seinapparaat aan de remhelling opgehangen. Flip, op de onderste galerij, sloeg op een stalen as: tink...., Joenek op een schop: tèk...., de hulphouwers van de volgende galerijen op een langer of korter stuk ijzer of op 'n stuk buis, waardoor de klank van de verschillende seinen varieerde. De remmer trok de bok met de lege wagen voor de galerij, die het eerste sein had gegeven. De hulphouwer wisselde vlug de lege tegen een volle, gaf het sein ‘neer’ en reed weg om zo vlug mogelijk met een beladen wagen terug te komen en het sein te geven.

Tussen Flip en Joenek begon weldra een sportieve wedstrijd, wie van hen de meeste wagens kon laden en wegbrengen. Joenek reed als 'n duivel en Flip doopte hem ‘zwarte Loeks’ zoals het hardlopende paard in de steengang

[pagina 44]
[p. 44]

heette. Joenek accepteerde de naam, maar.... Flip moest er ook een krijgen. Flip had 'n paardennaam gebruikt en, ja, Joenek gaf 't toe, die was op hem ook wel van toepassing, vooral dat ‘zwarte’. Flip was sterk en had een goed beenderenstel; en zo noemde Joenek hem voortaan ‘Knoken-Flip’, ook de naam van een paard, dat vroeger flink en zwaar was geweest en stevige botten had, doch nu door het werk onder in de mijn zo mager was geworden dat z'n knoken overal uitstaken en zich achter de voorpoten grote huidplooien hadden gevormd, zelfs zo groot, dat de paarden jongen er z'n koffieblik en boterham in kon zetten. Knokenflip.... Stanislaus lachte, de anderen lachten. Verduiveld, 'n goeie naam! Doch de wedstrijd, wie de meeste wagens laadde en wegbracht, tussen Joenek en Flip, ging door. Was Joenek Flip voor, dan riep hij hem toe in zijn Poolse moedertaal: ‘slabi kwaternik!’ waarop Flip prompt terugriep: ‘slappe kostganger!’ Beide gezegdes betekenen hetzelfde. Ze waren echter beste vrienden en konden met alle kompels goed opschieten.

Op zekere dag had de opzichter een bijzondere mededeling te doen. De post had te veel verdiend.... en allen moesten een extra nachtdienst maken om daardoor het gemiddelde loon omlaag te drukken.



illustratie

[pagina 45]
[p. 45]

‘Vannacht wordt er niet gewerkt’, was het commando van Stanislaus.

‘Slaapt maar eens goed uit’, werd eraan toegevoegd, ‘zodat we morgenvroeg een extra schepje erop kunnen leggen!’

Ze waren 's morgens goed en wel aan het werk, toen de hoofdopzichter afkwam in gezelschap van een vreemde heer, die hij met ‘dokter’ aansprak. Als er zulk ‘vreemd’ bezoek kwam, had men een gewoonte; het was ditmaal de beurt voor Flip. Hij groette met 'n ‘Glückauf!’ nam z'n hoofddeksel eerbiedig af, en wreef hiermee over de hoge en nog nieuwe laarzen van de heer; men droeg tertijde allerlei petten en hoeden en nog maar weinig de leren mijnpetten, deze waren nog niet voorgeschreven. De ‘dokter’ begreep, mogelijk al ingelicht door de hoofdopzichter. Glimlachend liet hij een geldstuk in het opengehouden hoofddeksel vallen. Dat was voor de hele post! Doch Flip kon 's middags niet van de partij zijn het zogenaamd te wisselen, omdat hij naar de cursus moest. Zwarte Loeks vertelde hem de volgende morgen, dat ze elk drie potten bier en 'n ferme borrel hadden gedronken en een goede Hollandse sigaar gerookt.

Na de dienst, voor men naar huis stapte, dronk vrijwel iedere mijnwerker in de herberg tegenover de mijn z'n borrel; het was als het ware een vaste gewoonte geworden.

- Na de schicht 'n drupke.

Zaterdags moest de hele ploeg van de morgendienst weer naar beneden voor een extra dienst. 's Zondagsmorgens was de herberg gesloten. Flip, als jongste van de post, had ervoor te zorgen, dat er ergens in de buurt van de schacht aan de rand van 'n korenveld of zo in de koele grond een liter goede jenever verstopt lag. In de vroege ochtend liepen de zes kompels, het lege koffieblik en de pungel vuile kleren over de schouder en het moederklosje (afvalklos van mijnhout, diende voor kachelhout thuis) onder de arm, eendrachtig en gezellig pratend door het bos. De jeneverfles ging van mond tot mond tot ze leeg was. Dan ging ieder naar huis om zich te verkleden en naar de kerk te gaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken