Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Knokenflip. Een mijnwerker vertelt (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Knokenflip. Een mijnwerker vertelt
Afbeelding van Knokenflip. Een mijnwerker verteltToon afbeelding van titelpagina van Knokenflip. Een mijnwerker vertelt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.93 MB)

Scans (19.32 MB)

ebook (5.10 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Illustrator

H.J. Slangen



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman
limburg


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Knokenflip. Een mijnwerker vertelt

(1947)–G. Nolting–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 46]
[p. 46]

VII.

ER ONTSTOND ONDER HEN een kameraadschap; ‘we moesten feitelijk steeds bij elkaar kunnen blijven, ook al verandert de post’, zei zwarte Loeks.

Maar op zekere dag werd Flip naar een andere post gestuurd. De voorman heette Andrees en was uit Stiermarken geboortig, een der Zuidelijke provincies van Oostenrijk. De kompels mochten hem niet; ze noemden hem ‘zielenverkoper’. Hij had namelijk herhaaldelijk mijnarbeiders geworven, en daarbij, werd verteld, veel geronseld. De teleurgestelden, in het bijzonder de Slovenen, wier taal hij vloeiend sprak, haatten hem. Andrees was klein van gestalte, ongeveer veertig jaar oud en had 'n dik bierbuikje. Hij wist veel te vertellen, want de meeste landen van Europa had hij bereisd. Overvriendelijk begroette hij Flip.

De post was een doortocht, een in hellende lijn in de koollaag gedreven gang, die later als remhelling of luchtweg diende; de laag was hier 1.50 meter dik. Op een onderlinge afstand van een meter stonden in kaarsrechte lijn de houten betimmeringen. Op twee aan het boveneinde van inkepingen voorziene stijlen was een eveneens aan de einden ingekeepte kap zo gelegd, dat ze precies in elkaar pasten. In de doortocht lagen twee sporen tot vlak voor het front, de aflopende beladen wagen trok door middel van een staalkabel de lege op. Aan een speciaal hiervoor geplaatste stijl hing het ‘rut’, een lichte remschijf met houten klossen. Beneden stond de luchtmolen, een kleine ventilator, die bediend werd als een trapnaaimachine. De kleine Sinek, een zestienjarige Pool, trapte de gehele dienst door. Door in elkaar gestoken zinken kokers werd de beneden aangezogen verse lucht naar het front van de post gevoerd. - De kool moest los worden geschoten, omdat ze zeer hard was.

[pagina 47]
[p. 47]

Eerst onderzocht Andrees het hele front met de kleingeschroefde vlam van de benzinelamp op mijngas. Zoals gebruikelijk, namen Andrees en Flip een kwartiertje op hun gereedschapskist plaats en nuttigden hun boterham. Daarna besproeide Flip het werkfront met een flinke waterstraal en boorde hij op aanwijzing van Andrees, met de slangenboor enkele schietgaten in de kool. De ijzeren slangenboor had aan het boveneinde een oog, waardoor een houten pin was gestoken. Hiermede werd de boor gedraaid.

Andrees nam de koolboormachine, een zuil, die door middel van een schroef tussen dak en vloer werd gespannen. Zij was voorzien van een horizontaal liggende as met schroefdraad, die door een huis werd vooruit gedraaid en zo de boor de kool indraaide. Dat ging natuurlijk gemakkelijker en vlugger.

‘Er klopt iets niet,’ merkte Andrees opeens op. ‘Voel jij ook de lucht verminderen, Flip?’

‘Inderdaad’.

‘Ik geloof,’ vervolgde Andrees, dat Sinek ingeslapen is. Er komt geen lucht door de kokers; ga eens naar hem toe, en geef hem 'n flinke trap dat ie wakker wordt.’ En Andrees duwde er nog een vloek bij.

Flip vloog naar beneden. Werkelijk: Sinek zat achter de luchtmolen te slapen. Flip gaf hem een ferme draai om de oren, Sinek schrok en trapte weer zo hard hij kon.

‘Maar nu hebben we de narigheden ervan’, zei Andrees toen Flip weer bij hem was. ‘Straks komt de schietmeester en wij worden het mijngas niet meer de baas voor die tijd. Wanneer hij mijngas vindt, schiet hij onze schoten niet af. Dat betekent loonverlies, en nog een hele hoop meer. We zullen proberen door met ons hemd te zwaaien het gas te verdrijven.’

Ze zwaaiden zo hard ze konden, maar na tien minuten had dit middel niets gebaat.

‘Sproei nog eens flink,’ gelastte hij Flip.

Maar ook dit hielp niet. Andrees lichtte met de kleingeschroefde benzinelamp de omgeving nog eens nauwkeurig af.

‘Nou, explosief is het mengsel niet,’ oordeelde hij. ‘De

[pagina 48]
[p. 48]

aureool staat slechts een centimeter boven de glasrand in de gaaskap van de lamp. Kijk, Flip. En explosief is het mengsel gas met lucht alleen dan wanneer de blauwe vlam in de kap van de lamp springt en daar verder brandt. Daarbij hangt het mengsel slechts vijf en twintig centimeter dik tegen het dak. En de lengte ervan is maar 'n dikke vijf meter. Wij zullen het maar aansteken.’

‘Aansteken! Is dat dan niet gevaarlijk?’

‘Wij gaan op de vloer liggen en de vlam blijft boven ons. Het gas is immers lichter dan de lucht, dat weet je ook. Of ben je soms bang?’

‘Nog nooit geweest’, antwoordde Flip, maar hij was 't toch.

‘Dan goed opgelet. Het is wel verboden, maar vroeger deden we het vaker; hoofdzakelijk toen we nog geen electrische ontsteking hadden en nog met open olielampen werkten. Voor de ontsteking gebruikten wij toen met kruit gevulde strohalmen die wij aan de lading bevestigden en uit het boorgat tot op de vloer lieten hangen. Op de vloer strooiden wij kruit en ontstaken dit met een lucifer. Ik heb in m'n jonge jaren thuis vaak genoeg strohalmen klaar gemaakt; het was een aardig werkje, als je zo lekker achter de kachel zat 's winters! Het kruit mochten wij van de mijn mee naar huis nemen. Om het half uur bestreken wij toen met een vlam, gewoonlijk de open lamp, het front, waardoor het mijngas verbrandde.’

Hij haalde een kaarsenhouder en een stuk kaars uit zijn kist en bevestigde deze op een laadstok van ongeveer twee meter. Vlak bij de vloer stak hij de kaars aan.

‘Liggen!’ commandeerde Andrees. ‘Je mag nog even aan je meisje denken,’ lachte hij.

Plotseling schitterde alles in een mooi blauw licht. Razend vlug kronkelden blauwe vlammen onder sissend geluid langs het dak; toen bleef alleen nog het stille licht van de benzinelampen.

‘Dat waren nu sissemannetjes,’ zei Andrees trots.

‘Het was een mooi gezicht’, vond Flip. ‘We zullen nu nog even nasproeien’.

Een eigenaardige reuk van verbrand gas prikkelde Flip

[pagina 49]
[p. 49]

in z'n neus. Later nam hij steeds, als hij toevallig met zijn benzinelamp in een mengsel van mijngas en lucht kwam, dezelfde geur waar uit de gaaskap, waarin het gas verbrandde.

Spoedig hierna kwam de schietmeester. Vlug werden de verschillende ladingen gezet en aan de blanke schietleiding gekoppeld; men verwijderde zich op een veilige afstand en de ladingen werden door middel van een electrisch schiettoestel ontstoken.

Dat Andrees buien had, zelfs luie buien, constateerde Flip vaker. Terwijl hij de koolwanden met de hak glad maakte, liet hij Flip de wagens vol scheppen, afremmen en beneden af- en aankoppelen; Sinek halen om te helpen kon hij niet, die moest trappen, blijven trappen.

Eens, bij het in elkaar passend maken van de drie delen van de betimmering, lichtte Andrees met de lamp bij terwijl Flip met zaag en bijl werkte. Op het met teerolie geïmpregneerde hout schampte de bijl dikwijls uit en dan kwam de bijlsnede terecht tegen de spoorrails. Daardoor werd ze erg bot, zodat ze voor het zo nauwkeurige werk niet meer te gebruiken was. Andrees gaf hem zijn bijl, en zei: ‘het is vandaag Zaterdag, en ik geloof dat je geen school hebt. Is dat zo?’ Flip knikte. ‘Nou dan,’ vervolgde Andrees,’ dan gaan we je bijl en ook je zaag slijpen vanmiddag, dat zal ik je eens goed en vakkundig leren. Lang niet iedereen heeft het onder de muts. Het zal voor jou zeker van pas komen, als je doorzet. Maar.... als we klaar zijn, dan geef jij 'n paar rondjes bier en 'n oude klare. Want: voor wat hoort wat!’

Flip stemde toe.

Na het middageten ging hij in z'n zondags pak naar de mijn, waar hij Andrees in de timmerwerkplaats aantrof. Andrees had zijn Tiroler berghoed op en een jachthorentje bengelde aan z'n horlogeketting. Hij had voor een paar werkschorten gezorgd, en die deden ze aan. Ook 'n paar bijlen en 'n paar zagen lagen er, die van hem en Flip. ‘Kijk eerst goed uit, hoe ik het doe,’ zei Andrees, ‘en hij begon de eerste bijl op de door stoomkracht aangedreven amarilsteen te slijpen. De tweede moest Flip

[pagina 50]
[p. 50]

slijpen: 't ging nog maar matig. Met de derde ging het beter, en de vierde kreeg Flip feilloos scherp. Daarop nam Andrees een der zagen, spande ze en zette ze in een bankschroef, en Flip had opnieuw toe te zien. Vervolgens kwam Flip aan de beurt, en de derde zaag sleep Flip zelfstandig met de vijl.

Toen ze het werk hadden gedaan nodigde Flip hem uit naar de herberg tegenover de mijn te gaan maar Andrees had andere plannen.

‘We gaan naar het restaurant ‘Het Woudkasteel’; het is daar deftiger en ook beter. We hebben vandaag tijd genoeg.’

Weldra zaten beiden in een aparte kamer van ‘Het Woudkasteel’ tegenover elkaar. Flip bestelde voor ieder een maatje oude klare, een halve liter bier en enkele sigaren.

Andrees begon te vertellen, Flip stelde af en toe 'n vraag.

‘Waarom noemen ze je eigenlijk ‘Zielenverkoper’?’ vroeg hij opeens.

‘Dat doen ondankbare mensen’, antwoordde Andrees. ‘Eerst laten ze zich werk bezorgen door mij op de mijn, en dan kletsen ze. Ik kan er best tegen. Maar.... heb je de nieuwe arbeiderswoningen aan de andere kant van de kolonie al bekeken?’

‘Nee, ik heb er, eerlijk gezegd, nog geen tijd voor gehad; ik ben iedere middag op de cursus, behalve dan 's Zaterdags.’

‘Het zijn prachtige woningen: vijf vertrekken, stal, kelder, zolder en 'n vrij grote tuin. Ze zijn bestemd voor nieuwe arbeiders, die ik de volgende week ga halen.’

‘Ga je weer mensen halen?’

‘Ja. Natuurlijk. Ditmaal uit Oostenrijk. De mijndirectie heeft het mij gevraagd, en ik zou dom zijn als ik het niet deed. Je hebt dan een mooi leventje en een goede verdienste, wat wil je nog meer?’

‘En komen al die mensen dan in die woningen?’

‘Dat is zoals je het noemt, ja. Want de vrijgezellen worden door de gehuwden in de kost genomen. Da's 'n uit-

[pagina 51]
[p. 51]

gemaakte zaak. Maar je moet die woningen eens zien. De mijn heeft ze gemeubileerd en de kostprijs van de meubels wordt de mensen geleidelijk van het loon ingehouden. Ze hebben weliswaar allemaal dezelfde meubels: een woonkeuken met fornuis, keukenkast, tafel en twee stoelen. Twee slaapkamers met ijzeren bedden en goede matrassen. Dan verder nog 'n betere, grotere tafel met 'n aantal stoelen. In de slaapkamer hangt Sinte Barbara, de mijnwerkerspatrones, aan een der muren. Dat is het. Toen ik twee jaar geleden Polen heb gehaald, brachten ze hun eigen heilige mee. Och, ze brengen allemaal nog wat van henzelf mee.’

Ze werden drukker. Het maatje jenever en de potten bier misten hun uitwerking niet.

‘Zeg’, ging Andrees verder, terwijl hij een nieuwe sigaar opstak, ‘Woensdag ga ik, over drie weken kom ik terug. Als je dan aan het station bent, zul je ogen opzetten wanneer ik met het transport aankom.’

‘Hoeveel mensen moet je gaan halen?’

‘De directie vraagt zestig man, vijf en dertig woningen staan klaar, dus moeten er vijf en twintig vrijgezellen bij zijn.’

‘Zijn het dan allemaal mijnwerkers?’

‘Wel nee. Dat worden ze hier wel.’

‘Ik hoor wel eens, dat deze mensen meer beloofd wordt dan gegeven. Je belooft de mensen toch niet te veel?’

‘Nou, dat zal ik je zeggen: met opzet doe ik het niet, maar als je zo met hen drinkt, weet men niet altijd wat men heeft gezegd.’

‘Ze bleven nog een hele tijd praten, en het werd al later en later. Boven het buffet stak de eigenaar de lamp reeds aan; Flip zag het door de openstaande deur.

Ze besloten naar huis te gaan. Flip betaalde de vertering: vier maatjes, zes liter bier, tien sigaren.... 'n dagloon bijna, dacht Flip, maar de wijsheid die ik op heb gedaan, moet het maar waard zijn.

Eenmaal buiten zijnde, voelde Flip, dat hij teveel had gedronken. Ook Andrees, die anders toch wel wat kon

[pagina 52]
[p. 52]

verdragen, was niet erg vast op z'n benen. Ze strompelden huiswaarts.

‘Dat gebeurt mij nooit meer’, nam Flip zich voor, toen hij de trap opkroop naar zijn slaapkamertje.

Toen het transport aankwam, stond Flip op het perron, maar hij had zich zo opgesteld, dat Andrees hem niet kon zien. Beladen met koffers, dozen, beddegoed en pakken verlieten de landverhuizers de trein. Mannen, vrouwen en kinderen van alle leeftijden, meer dan honderd zeventig mensen telde Flip. Naast Andrees liep een sterk gebouwde man in 'n boswachtersuniform en een ander in 'n kellnerspak.

‘'n Sterk en gezond slag mensen’, dacht Flip, en hij volgde het transport op enige afstand. Hij zag de vreugde op de gezichten, toen ze hun nieuwe woningen betraden. De kinderen juichten en sprongen rond.

Maar hij zag ook ernstige gezichten, toen de nieuwelingen praatten met landgenoten, die reeds enige tijd op de mijn werkten.

Had Andrees weer geronseld? Niemand wist het.

Enkele maanden later was hij plotseling verdwenen. Ook zijn vrouw en kinderen wisten niet, waar hij gebleven was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken