Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Knokenflip. Een mijnwerker vertelt (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Knokenflip. Een mijnwerker vertelt
Afbeelding van Knokenflip. Een mijnwerker verteltToon afbeelding van titelpagina van Knokenflip. Een mijnwerker vertelt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.93 MB)

Scans (19.32 MB)

ebook (5.10 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Illustrator

H.J. Slangen



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman
limburg


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Knokenflip. Een mijnwerker vertelt

(1947)–G. Nolting–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 192]
[p. 192]

XXIII

VOOR DE TWEEDE MAAL WAS Flip nu meesteropzichter. Hoofdopzichter Jakob en meesteropzichter Chagrijns hadden hem het goede nieuws medegedeeld. Zijn directe superieur was nu hoofdopzichter Jakob. Maar ook met andere meerderen, namelijk de academisch gevormde ingenieurs, moest Flip rekening houden. De twee oudsten hiervan, Uiltjens en Weerhaen bemoeiden zich niet meer dan strikt noodzakelijk was met de meesteropzichter. Meer contact kreeg Flip met de jonge ingenieur van Deventer, die een tijdlang met hem samen afdelingsopzichter was geweest; nu bewerkte van Deventer de mijnplannen, en vaak werd Flip door hem over zijn district op prettige wijze ondervraagd. De eveneens jonge ingenieur Bergman werd overgeplaatst naar de Nieuwe Mijn en ingenieur Wijdveld kwam pas kijken.

Een nieuw district met tot dusver nog niet ontgonnen koollagen werd aan Flip toevertrouwd.

Nieuwe winning- en opvullingsmethodes werden geprobeerd en toegepast. De galerijen werden met ijzeren betimmeringen gesteund, die het voordeel hadden wanneer de galerij verviel, terug gewonnen konden worden. De ontkoolde pijlers liet men instorten door systematisch alle dak-ondersteuningen te roven. De ondergrondse verlichting werd uitgebreid; electrische handlampen werden meer algemeen ingevoerd.

 

Tevreden en blij gestemd zag Flip, hoe vlug de tot aan de rand gevulde schudgoot de kolen transporteerde. Hij keek voor zich op de vloer en vond een pruimtabaksdoos. Bij het geratel van de delfhamers en het geschud der goten zong voor hem een der houwers: ‘In Zierikzee heb ik mijn hart verloren....’

[pagina 193]
[p. 193]

‘En hier in de pijler die pruimtabaksdoos’, vervolgde Flip.

Terwijl de houwer een flinke pruim achter z'n kiezen schoof, ging Flip gebukt de tien graden hellende pijler af. De lamp bengelde op zijn borst; de opzichters hadden nog steeds de benzinelamp ter contrôle. Opeens hield hij stil. Uit de gaaskap stegen verbrandingsgassen van mijngas in zijn neus. Ogenblikkelijk draaide hij de pit omlaag.... 2% mijngas, constateerde hij aan de aureool op de kleine vlam. Flip onderzocht verder: honderd meter verder constateerde hij reeds 2½%. De arbeiders werkten bij het licht van electrische handlampen en bemerkten daardoor het gevaar niet. Van beneden kwam opzichter Blankerib de pijler op. Zijn benzinelamp was uit.

‘De lamp niet aansteken!’ waarschuwde Flip. ‘Er is 2½% mijngas.’

‘Ik krijg ze ook niet aan, meesteropzichter. Ze schijnt droog te zijn.’

‘Kom dan maar mee, wij zullen onderzoeken waar het mijngas vandaan komt.’

Aan de voet van de pijler, vlak bij de opbraak, bleek het gehalte mijngas 3% te zijn.

Allen moesten de pijler verlaten en beneden aan de opbraak in de van de schacht komende verse luchtstroom blijven. Bovenaan de pijler in de steengang, waar verschillende luchtstromen bij elkaar kwamen, moest de schudgootmeester opletten, dat niemand de pijler betrad. In de opbraak mocht zich ook niemand begeven. Aan de voet van de zestig meter hoge opbraak, in de steengang die naar een nieuw ontsloten koollaag leidde, wees de benzinelamp 3½% mijngas aan, in de grondgalerij van deze laag 4%, ongeveer honderd meter verder 5%.... Door de ontploffing binnen de gaaskap ging de lamp uit. Het was nu pikdonker, en de twee beambten, Flip en Blankerib, stonden hier omgeven door een ontplofbaar mengsel van lucht en mijngas.

Voorzichtig kropen ze verder met de handen tastend langs de spoorrails, die hun de weg wezen. In de verte, op ongeveer zeventig meter afstand zagen ze de schadu-

[pagina 194]
[p. 194]

wen van twee houwers, die hun electrische lampen aan de betimmering hadden opgehangen: voortkruipend hadden ze de lichtschijn gauw opgemerkt, want het is een verbazend iets hoe ver men het zwakste licht in zulk een donkerte kan zien.

Drie meter van het front hoorde Flip een blazend geluid.

‘Zou er een lek in de persluchtleiding zijn?’

‘Neen, die was in orde.’

Na enig zoeken en tasten ontdekten ze een scheur in het dak, waaruit het blazend geluid kwam.

‘Een blazer....’ wees Flip.

‘Het had gevaarlijk kunnen worden’, meende Blankerib.

‘Worden?, dat is het’, antwoordde Flip.

Hij ging naar de dichtbijzijnde telefoon en waarschuwde de bedrijfsleiding. Een half uur later arriveerden ingenieur Uiltjens en chef Jakob.

De onvoldoende verse lucht toevoerende kleine ventilator werd direct stopgezet. Zo spoedig mogelijk moest hier een nieuwe grote ventilator in bedrijf worden gesteld, die het gevaarlijke gas in de verse luchtstroom moest zuigen. Het was op een Zaterdag, en de hele Zondag werd er hard gewerkt. Toen de ventilator bedrijfsklaar was, stelde opzichter Blankerib zich op daar waar het gevaarlijke mengsel en de verse luchtstroom zich verenigden, gewapend met een electrische en met een benzinelamp ter contrôle. Flip liet de ventilator draaien. Werd het mengsel op het gevaarlijke punt ontplofbaar, hetgeen Blankerib met de benzinelamp moest vaststellen, dan gaf deze door zwaaien met de electrische lamp het sein ‘halt’; Flip zette dan de ventilator een ogenblik stop. Was het gas door de verse luchtstroom zo veel verdund dat het niet meer ontplofbaar was, dan draaiden ze weer verder.

Laat in de avond was alle gevaar geweken.

 

* * *

 

Hoofdopzichter Jakob was rechtvaardig en verstandig, doch niet gemakkelijk en zelfs hard als 't nodig was. Liegen vond hij verschrikkelijk. Wanneer iemand eerlijk een gemaakte fout meldde, sprak hij er niet meer over. Hij praatte toch al weinig. De geringste arbeider behandelde

[pagina 195]
[p. 195]

hij even tegemoetkomend als de hoogste superieur. Hij was buitengewoon pienter en beschikte over een grote vakkennis; hij had zich, evenals Flip, van paardenjongen omhoog gewerkt. Al zijn geestelijke en lichamelijke kracht gaf hij aan het ondergronds bedrijf.

‘Wat denkt u van de tijdaccoorden, die wij nu zullen invoeren?’, vroeg hij aan Flip.

‘Als ze afgesloten worden door iemand met goede vaken mensenkennis, ben ik 't ermee eens’, gaf Flip ten antwoord.

‘Waarom mensenkennis?’

‘Men moet toch weten of men iemand voor zich heeft, die men onnodig kwaad kan maken.’

‘H'm, goed gezegd. Met een kwade is het slecht zaken doen. Maar mijn doel is ook, de vakkennis van de opzichter door de tijdaccoorden te vergroten.’

‘Hoe stelt u zich dat dan voor?’

‘Doordat hij iedere handeling van de arbeider bij een bepaald werk in de puntjes moet kennen, zal hij het werk beter waarderen en ook de arbeider rechtvaardiger beoordelen. Tevens zal hij opmerken, of de arbeider onnodige handelingen verricht, dus met andere woorden, of hij zijn tijd zonder het te weten verspilt.’

‘Dat ben ik volkomen met u eens. Een luie mijnwerker heb ik nog maar zeer zelden gezien.’

‘Ja, Flip, hij die lui is komt wel eens kijken, maar blijft nooit mijnwerker. Maar mensen, die het fijn vinden dat men te weinig werk van hun vraagt, zullen we toch altijd houden. U begrijpt me toch wel? Te veel werk van iemand te vragen is dom. De juiste weg vinden we door de tijdaccoorden. We zullen niet alles dadelijk goed doen, en de kinderziekten moeten we natuurlijk overwinnen.’

Flip verzette veel werk.

Hoofdopzichter Jakob was zeer tevreden over de meesteropzichter, zo voldaan zelfs, dat hij hem op zekere avond vroeg: ‘wel, Flip, ik heb u iets te vragen. Gaat u mee naar onze Nieuwe Mijn, die in exploitatie komt? Daar wacht veel werk, veel en goed werk. Mijn broer Ebele wordt hier

[pagina 196]
[p. 196]

op de Oude Mijn chef van het ondergronds bedrijf, en ik op de Nieuwe Mijn.’

‘Gaarne doe ik dat’, was het antwoord van Flip.

En zo verhuisde Flip met zijn gezin, waartoe nu ook de veertien maanden oude zoon Erik behoorde, naar het eenvoudige Limburgse dorp vlak bij de Nieuwe Mijn.

 

‘Zoekt u de weg ondergronds maar zelf, ik moet dat ook doen. Van alles wat u opmerkt, of wat u van plan is te gaan doen, geeft u mij bericht. Een goede verstandhouding tussen u en hoofdopzichter Pieters stel ik ten zeerste op prijs. Ook met ingenieur Bergman, die de mijnplannen bewerkt, moet u veel overleg plegen. Zorgt u maar, dat u alle bedrijven goed leert kennen. - En nu aan de slag!’

Dat was de voorlopige opdracht, die chef Jakob aan Flip gaf. Flip zocht de weg, inspecteerde, bekeek alles, oordeelde.... hij nam het bedrijf in zich op.

Toen hij langs het koolfront van een schudgootpijler kroop, hoorde hij opeens iemand roepen:

‘Pan! Pan! goede Pan!’....

En Flip, die omkeek, zag een electrische lamp op zich toekomen. Spoedig stond de houwer, aan wie de lamp toebehoorde, bij Flip, en greep diens beide handen, legde dan zijn arm om Flips schouder en lichtte hem in het gezicht.

‘Pan, pan, goede pan! Ook hier, in Hollandja?’

De houwer was zo zwart, dat z'n gelaatstrekken niet goed te onderscheiden waren. Toch herkende Flip enige bekende trekken; misschien een Pool, die met hem of onder hem op de Maria, Ida, Bertha of elders had gewerkt. Zijn roep pan (mijnheer) kwam hem zo diep en zo plotseling blij uit het hart.

‘Weet nog? 29 Augustus 1917 ben ik gelopen.... met de zon op de rug.... zon op de rug.... twaalf dagen. Toen, politie mij pakken.... ik vragen: Hollandja? - Ja, Hollandja, antwoord. - Nu ik hier werken, pan.’

‘Petr Iwanowicz, beste Rus. Dat heb je goed gedaan. Kerel, wat ben ik blij voor jou. En waar woon je nu?’

‘In Maastricht. Heb getrouwd meisje van Maastricht. Een fijne kind ik heb ook. Goed in Hollandja hier.’

[pagina 197]
[p. 197]

‘Zoveel geluk, ik kan het haast niet geloven Petr. Je vrouw en je kind moet ik eens zien.’

‘Goed, pan. - Waar woont pan?’

‘Hier vlak bij de mijn.’....

Diezelfde avond kwamen twee fietsers op Flips woning af: Petr, die Peter geworden was, met zijn vrouw en kind, dat in een mandje op de bagagedrager zat.

‘Hier, goede pan, mijne meisje uit Maastricht, vrouw, en mijne kind.’

 

Enkele dagen later bezielde grote vreugde en geestdrift de gehele mijnstreek. Het Koninklijk Gezin bracht een bezoek aan de ondergrondse werken van de Nieuwe mijn. Iedereen wilde de hoge gasten zien. Het werk riep Flip echter 's morgens vroeg de mijn in, maar hij hoopte na zijn ondergrondse tocht de kans te krijgen de hoge bezoekers te zien.

Toen de Koninklijke gasten weer boven kwamen, stond Flip voor de schacht. De Koningin, Prinses Juliana en Prins Hendrik, in mijnkleding, een mijnlamp in de hand, verlieten de schachtkooi. Gevolgd door een aantal begeleiders, waaronder de hoofdbedrijfsingenieur en chef Jakob, gingen ze vriendelijk groetend langs de wachtenden.

‘Moeder, we worden gefilmd!’ riep Juliaantje.

Voor hun vertrek zag Flip de hoge gasten nog een keer in de loonhal voor de opzichterskamer. De koningin met een prachtig bouquet, de Prinses ontving van de bedrijfsleiding een zilveren mijnlamp.

Dat een Koninklijk Gezin mijnkleding zou aantrekken, de mijnwerkers in de 548 meter diepe mijn zou opzoeken en daar vriendelijk en belangstellend met hen zou praten, dat had hij niet kunnen denken.

Daarop kon het gehele volk trots zijn.

‘Hier ook nog wat van de Koningin’, zei Emma lachend met een brief zwaaiend toen Flip thuis kwam.

‘Wat zeg je?’

‘Ja, hier lees: In naam der Koningin.’

Een dwangbevel van de Inspecteur der Belastingen uit zijn vorige woonplaats. Tengevolge van de plotselinge ver-

[pagina 198]
[p. 198]

huizing had Flip vergeten de laatste termijn te betalen.

‘Ik geloof dat men beter kan schrijven: In naam der wet.... maar de mechanisch handelende bureaucraat houdt geen rekening met de gevoelens van eenvoudige mensen.’

 

* * *

 

In prettige samenwerking met zijn chef en ingenieur Bergman groeide het bedrijf met een verrassend vlug tempo. Dag en nacht waren ze dikwijls in touw. Geweldig veel werk werd er dan ook verzet, wat vooral te danken was aan de opgewekte en voldane gezichten die ze om zich heen zagen.

Ook thuis ging alles voorspoedig tot.... Februari 1923 kleine Erik ziek werd. Halve en hele nachten waakten Emma en Flip aan het ziekbed.... Op de vijftiende dag, nadat Flip hem enkele uren van te voren voor een spoedoperatie naar het ziekenhuis had gebracht, overleed het kind.

Het grote leed werd verzacht door het innig medeleven van allen.

‘Leed schijnt noodzakelijk te zijn om mensen tot elkaar te brengen’, dacht Flip toen zijn vroegere superieur Chagrijns Emma en hem de hand drukte.

‘Nu hebben wij hier een graf en waar ouders dat hebben, is hun echte Vaderland’, zei Emma.

‘Wat ik bijzonder kranig van u vond was, dat u ook in de achter u liggende zware weken iedere morgen aan alle beambten een vriendelijk woord mee gaf, voordat ze afdaalden’ merkte chef Jakob enkele dagen later op.

‘Ik moet arbeidsvreugde kweken, ook als ikzelf leed heb.’

‘Ja’, zei de chef, ‘wie met vreugde werkt, voelt niet dat hij hard werkt’ dan ging hij stil naar zijn kamer.

Een week daarna overleed ook Flips moeder en enkele maanden later de oude trouwe kompel Jan.

[pagina 199]
[p. 199]

Hard werken doet het leed vergeten en brengt succes. Op de Nieuwe Mijn werd hard gewerkt door iedereen, de kolenproductie steeg dan ook met de dag. De arbeiders en de beambten waren tevreden, ook chef Jacob, op wiens voorstel Flip met ingang van 1 Januari 1929 tot hoofdopzichter werd bevorderd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken