Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Knokenflip. Een mijnwerker vertelt (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Knokenflip. Een mijnwerker vertelt
Afbeelding van Knokenflip. Een mijnwerker verteltToon afbeelding van titelpagina van Knokenflip. Een mijnwerker vertelt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.93 MB)

Scans (19.32 MB)

ebook (5.10 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Illustrator

H.J. Slangen



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman
limburg


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Knokenflip. Een mijnwerker vertelt

(1947)–G. Nolting–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 200]
[p. 200]

XXIV

EEN BEAMBTE MOET WETEN, dat hij buiten het bedrijf ook als beambte staat aangeschreven; maar hij moet ook weten, dat hij buiten het bedrijf niet meer betekent dan ieder ander mens. Daar kan hij door vriendelijkheid en medeleven bewijzen, dat een meningsverschil bij het werk nooit kwaad bedoeld is. Een vriendelijk woord, een praatje en zelfs een goede grap zijn wegen, die leiden tot toegenegenheid en waardering. Zelfs als hij dan eens iemand bij de neus neemt, zal het in goede aarde vallen, mits uit de geschiedenis blijkt, dat samenhorigheidsgevoel de drijfveer is.’

En zo stapte Flip, enkele dagen na zijn bevordering tot hoofdopzichter, op het station in de trein naar Heerlen en ontmoette daar een houwer, die genoeglijk zijn sigaret zat te roken. Flip herkende het type ‘mijnwerker’.

‘Goede morgen, kompel’, was zijn groet.

‘Goede morgen, makker.’

‘Ook op reis?’

‘Ja, ik moet naar de hoofdmijnarts voor een onderzoek.’

‘Dat treft: ik ook. Dan kunnen we wel samen gaan. Ben je getrouwd?’

‘Tot over m'n oren, man. Vijf kinderen, maar allen gelukkig goed gezond, en de vrouw ook.’

‘Nou, dat is bij mij thuis ook zo, mijn vrouw en m'n twee jongens maken het uitstekend.’

Er werd nog verder gezellig gepraat, ook over de mijn; want waar twee mijnwerkers elkaar treffen en spreken, daar komt de mijn ook bij. Toen de trein te Heerlen aankwam, stapten ze uit, en beiden begaven zich naar het ziekenhuis. Ze spraken af, dat hij, die het eerst klaar was op het station op de ander zou wachten.

Toen Flip twee uur later klaar was, ging hij naar het

[pagina 201]
[p. 201]

station; de kompel was er nog niet, Flip wachtte op het pleintje. Daar kwam de kompel aan. Niet ver van het station was een fruitwinkel, en Flip ging ernaar toe en kocht een grote tros bananen. Toen hij ermee terugkwam, zag hij de kompel wachten; hij toonde hem de tros.

‘Ziezo, ik zou zeggen, we drinken er eentje. Maar omdat ik niet veel om bier en sterke drank geef, heb ik dit maar gekocht. Kom, we maken hem samen soldaat.’

Ze moesten nog een tijdje op de trein wachten. En toen ze dan tegenover elkaar in de coupé zaten, vroeg de kompel: ‘zeg, op welke post werk je eigenlijk? Je komt me zo bekend voor, ik geloof, dat ik je al vaker heb gezien.’

Flip trok een zuur gezicht. - ‘Nou’, antwoordde hij, ‘de doortocht in laag X op de 548 meter is niet zo'n beste post, er valt niet zo veel te verdienen; ze hebben verleden maand maar vijf gulden veertig gehaald.’

‘Dan moet je daar niet blijven. Je moet bij mij op de steenpost komen. Ik werk er met flinke kameraden, en we verdienen goed: zeven twintig hebben we de laatste maand gehaald. Toevallig is gisteren een van de post naar de militaire dienst gegaan. Kerel, kom bij ons; ik heb plezier aan je. Wij kunnen elkaar thuis beter leren kennen, kom eens af; en de vrouwen kunnen ook eens een praatje maken als onze kinderen over de grond kruipen.’

‘Ja, goed en wel’, antwoordde Flip, ‘maar dan moet ik 't eerst aan de nieuwe hoofdopzichter vragen, en wie weet of die mij wel verplaatst.’

‘Nou, weet je wat? Ik ga vanmiddag nog vragen voor ik naar beneden ga; ik heb middagdienst. Kom maar aan mijn klerenhaak in het bad. Ik heb nummer 576. - Afgesproken?’

Voor het begin van de middagdienst zat hoofdopzichter Flip op zijn kantoor; er werd geklopt. - ‘Binnen!’- en zijn kompel-reisgenoot kwam binnen.

Deze zette natuurlijk grote ogen op, en was een en al. verbazing. - ‘Wel, sapperloot!’....

En opeens begonnen beiden hartelijk te lachen. Enkele mijnwerkers, die de nog openstaande deur passeerden,

[pagina 202]
[p. 202]

kwamen op het gelach af. Allen vonden het een goeie grap. De twee reisgenoten schudden elkaar stevig de hand, en vonden dat ze deze geschiedenis nooit zouden vergeten.

 

Wanneer een mijn in korte tijd een enorme uitbreiding ondergaat, zoals dat op de Nieuwe Mijn het geval was, is het begrijpelijk, dat niet alle beambten in de omgang met anderen de juiste toon weten te vinden; of beter gezegd: aanvoelen, hoe ze moeten optreden tegen een bepaald persoon. Eveneens was de vakkennis van alle beambten niet gelijk. Om de beambten en arbeiders, die ervoor in aanmerking kwamen, de juiste toon en tact te leren, hen dus als het ware op te voeden voor hun taak, verscheen op zekere dag hoofdopzichter Brugman op het toneel. Veel moeite heeft hij zich getroost, maar menigeen heeft hij door zijn lange redevoering verveeld. Een opzichter, vermoeid door een harde dienst, viel als slachtoffer van zulk een lange zitting in slaap en zonk onder de tafel.

‘Uw collega heeft de kleine Daan onder de tafel geluld’, verkondigde meesteropzichter Zaag-Jong aan Flip.

De volgende dag gaf Flip een afdelingsopzichter de opdracht ‘Sjeng, de halve gek’ bij Brugman te brengen met de klacht, dat deze zeer brutaal was geweest. Sjeng liep met het idee rond, dat de filmactrice Greta Garbo verliefd op hem was; hij wilde ook met haar trouwen, maar pas dan wanneer de lelijke schoonmoeder niet meer leefde.

Toen Brugman, die de half gekke Sjeng niet kende, tegenover hem zittende een half uurtje had gepreekt, kwam Flip de kamer binnen.

‘Sjeng, hoe staan de zaken met Greta Garbo?’

‘Goed, goed, maar de schoonmoeder is er nog.’

Toen heeft Brugman zijn pogingen maar gestaakt om Sjeng in betere banen te brengen.

Korte tijd later zocht Flip opzichter Kris op. - ‘Zeg, Kris, morgen komt de dikke Brugman jou in je afdeling opzoeken. Je wordt eens prachtig opgevoed en geïnstrueerd en dat heb jij absoluut nodig. Brugman komt natuurlijk de pijler af, want vier honderd vijftig meter opklimmen

[pagina 203]
[p. 203]

naast de in beweging zijnde schudgoot in de slechts zestig centimeter hoge laag met zestien graden helling, is hem vast en zeker te moeilijk. Zorg jij dus maar, dat de opening aan de uitgang van de pijler zo eng is, dat alleen iemand met een slank mijnwerkersfiguur en losse spieren er doorheen kan. Meesteropzichter Zaag-Jong komt met hem mee. Verder: mond houden!’

De volgende dag kwam Brugman met Zaag-Jong de lage schudgootpijler af, nu eens in de schudgoot liggend, dan weer een eindje kruipend. Veel zweet was hem reeds van het voorhoofd gepareld. Herhaaldelijk raakte zijn rug de betimmeringen en de leidingen, en hij was wat blij dat hij eindelijk door het gat aan de uitgang de grondgalerij kon zien. Maar Kris had zijn werk goed gedaan. ‘Toeval-

illustratie

lig’ waren 'n half uur geleden twee opeenvolgende betimmeringen omgeschoven. Met veel moeite had men een klein gat open gehouden, zodat de afkomende kolen er practisch alleen doorheen konden komen; een slank en losgespierd persoon kon er ook nog net door. Terwijl Kris en Zaag-Jong als palingen de grondgalerij inglipten, bleef Brugman in het gat steken: hij kon er met geen mogelijk-
[pagina 204]
[p. 204]

heid door. Hij moest de gehele pijler weer opkruipen, en kwam drie uur later dan de anderen doodmoe en glimmend van zweet en kolenstof, terwijl z'n hemd uit de gescheurde broek hing, in het badlokaal aan.

 

Behalve arbeiders en toezichthoudend personeel heeft een mijn ook behoefte aan academisch gevormde beambten. Het was, loffelijke uitzonderingen daargelaten, in het begin meestal zo, dat zij in de uitvoering van het werk zelf niet veel aantrekkelijks vonden. Leiding geven met behulp van door de practijk gevormde beambten was hun ideaal. De hoofdbedrijfsingenieur echter had ingezien, dat de ingenieurs de gang van zaken in de ondergrondse werken door ondervinding moesten leren kennen; daarom was zijn wens, dat ze enkele jaren alle bestaande rangen doorliepen.

Toen een van hen bij zijn indienstneming hoorde, dat hij als meesterhouwer moest beginnen, riep hij geheel van streek uit: ‘maar, mijnheer ‘ik kom van Delft!’

‘Gaat u dan maar een ogenblik zitten, want dan zult u wel moe zijn’, antwoordde de personeelschef rustig.

‘Nee, mijnheer, hier blijf ik niet; dan ga ik liever naar goud-, tin- of oliewinning.’

Hij bleef dan ook niet.

 

* * *

 

Ruim zeven en twintig jaar was Flip nu in het ondergronds bedrijf werkzaam. Alle werk had hij gedaan. Nog nooit echter was hem een ongeval van betekenis overkomen. - Op een Novembermorgen kwam ook hij aan de beurt.

Wanneer de kooi de uitstapplaats gaat bereiken, vermindert de vaart.

‘Eigenaardig dat de kooi dezelfde snelheid blijft houden, ze moet toch aan de verdieping zijn’, dacht Flip, staande in de bovenste etage van de schachtkooi waarmee hij naar beneden snorde. Meteen zag hij, dat de kooi de verdieping voorbijschoot. Onmiddellijk daarop hoorde hij het kraken van brekende balken, waarop de kooi stootte en met een hevige schok tot stilstand kwam. Tegelijk voelde

[pagina 205]
[p. 205]

hij een hevige pijn door zijn lichaam gaan, vooral in zijn rechterbeen.

Het ongeluk was gebeurd door een defect aan de electrische ophaalmachine. Gelukkig, dat niet meer mensen in de kooi waren geweest, en dat Flip op de bovenste etage had gestaan; de onderste was in elkaar geduwd. De naar boven gekomen kooi hing onder de wielen van de schachttoren.

De mijnarts constateerde, behalve enkele ontvellingen, een scheur in het kuitbeen en een in het scheenbeen direct onder de knie. Men hielp en verbond hem, en daarop werd Flip in een auto thuis gebracht.

Nauwelijks was Flip huis, of daar ging de bel. Niemand minder dan de hoofdbedrijfsingenieur kwam belangstellend informeren hoe het ermee stond. Na de ‘haantjesaffaire’, nu weer zeven jaar geleden, had Flip hem wel enkele keren gesproken, maar hij had nooit kunnen denken hem ooit in zijn woning te ontmoeten. Het medegevoel van deze hooggeplaatste superieur deed hem alle afstand vergeten, en weldra waren zij in druk gesprek over de omgang met mensen. Ze spraken over het kleine meisje ‘zieltje’, dat steeds aanvoelde of een bepaald mens 't goed of kwaad meende met haar en die haar dierbaar waren.

‘Hoe meer een mens deze gave heeft, hoe ongelukkiger hij zich dikwijls voelt. Dat moet een goed bedrijfsleider weten.’

‘Precies zo medevoelende als inspecteur Humaan’, dacht Flip, toen de hoofdbedrijfsingenieur vertrokken was.

Enkele dagen later was ook de linker knie flink ontstoken; een operatie moest worden uitgevoerd.

‘Een been heb ik in behandeling bij de mijnarts, het andere bij de huisarts’, belde Flip chef Jakob op.

Die kwam Flip ook opzoeken. - ‘Wanneer uw benen niet meer goed in orde komen, wordt u mijn bureauchef’, troostte hij.

Maar toen heeft Flip hartelijk moeten lachen; hij, de practische mijnwerker, die tot nu toe de pen slechts voerde voor kleine notities en rapporten, zou administratieve mensen moeten leiden!.... nee, dat was vast onmogelijk.

[pagina 206]
[p. 206]

‘En tóch meen ik het’, hield de chef vol. ‘U heeft een vaste wil gepaard aan het grote voordeel een eigenschap te hebben met de mensen om te kunnen gaan: u kunt alles leren.’

Maar gelukkig was het niet nodig; het ging goed vooruit met z'n benen. Op het laatst van December deelde de arts hem mede, dat hij begin Janauri zijn dienst kon hervatten, al was het dan nog niet direct op volle toeren. Nee, dat ziek of ongeval vieren en niets doen, dat beviel Flip in het geheel niet! - Op 1 Januari werd chef Jakob tot bedrijfsingenieur benoemd. Gemoedelijk in Flips woonkamer zittend deelde de bedrijfsingenieur hem het goede nieuws mede. Deze mededeling deed Flip goed.

‘Ingenieur Bergman wordt chef in mijn plaats’, vertelde Jakob verder. ‘De directie wil, dat voortaan academisch gevormde beambten deze plaats innemen.’

‘Ik feliciteer u en ook ingenieur Bergman van harte. Ik vermoed, dat ik van tijd tot tijd wel eens meningsverschil met u zal hebben. Ik wil mijn nieuwe chef even trouw en goed dienen als ik de oude chef heb gediend.’

Nadenkend trok bedrijfsingenieur Jakob aan zijn sigaar. Dan drukte hij Flip vast en warm de hand, en antwoordde: ‘ik begrijp u volkomen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken