Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wereld is een schip (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wereld is een schip
Afbeelding van De wereld is een schipToon afbeelding van titelpagina van De wereld is een schip

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.06 MB)

Scans (23.14 MB)

XML (0.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wereld is een schip

(1966)–Jan Noordegraaf–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

11

Derde werktuigkundige Wiebe Appelsga had uiterst dun hoogblond haar, waarvan hij vreesde dat het op de duur helemaal zou uitvallen. De huisdokter zei, dat het van het vele haarwassen aan boord kwam; tropenreizen en vuil werk waren de pest voor iemands haar, en vuil werk was er altijd wel aan boord, bijvoorbeeld als er een zuiger getrokken moest worden. Dan stond een machinist in een zwarte, druipende grot van olie. Zonder pet op werd iemands haar smerig, en met pet zweette je je haren uit. En maar weer wassen!

Uit de achterzak van zijn spierwitte overal pakte Wiebe een kam en

[pagina 76]
[p. 76]

rangschikte voorzichtig zijn haren. Het was bar; drie en twintig was hij en dan al van dat dunne haar, ondanks allerlei middeltjes, zoals haarwater, klitwortelspul, indian tonics, silvikrin, en ga zo maar door. Het laatste middel - dr. Harings pekelwater - was hem aangesmeerd door een kapper die notabene zelf helemaal kaal was; glashard was dat. Die man had er zelf baat bij, had hij verteld. Wiebe begreep nu waarom: hij had het financieel bedoeld.

Het zou wel in de familie zitten; dergelijke dingen waren erfelijk. Het kon ontstaan zijn doordat de familie van geslacht op geslacht gevaren had, voornamelijk in de coaster-business. Maar Wiebe hield niet van coasters; hij wilde wat anders. Die kleine dingen krautten te veel op de Noordzee rond, of ze gingen even door het Kieler Kanaal om hout te halen in de Oostzee. In de wintertijd was dat een hard en onzeker bestaan; als de lading nat werd aan de ene kant, viel de boot schuin. Dan kon je lading gaan kappen om drijvende te blijven. Grote vaart was ongetwijfeld beter, hoewel je daar weer meer in de tropen kwam. Maar gelukkig hadden ze de Noordzee nu gehad. Westland zei dat Beachy Head in het zog verdwenen was. Nu staken ze over naar Hyssant. Als Biscay voorbij was, was het praktisch gepiept. Wegvaren uit storm en kou was één goed ding; met de lente of de zomer terugkomen een tweede.

Wiebe zei dikwijls dat hij wel veel van ijs hield, maar dan met slagroom. Niks geen coasters meer in de winter naar Stockholm brengen; het uitgebreide monkielézerus voor de coasters.

Wiebe kamde zijn haar; tegelijkertijd zag hij een schaduw in de kap van de machinekamer vallen. Er kwam iemand naar beneden. Wie kon dat zijn? Het was nog geen tijd om af te lossen.

Hee; het was de nieuwe markonist. Dát was buitengewoon sympathiek. Hij had het nog niet meegemaakt dat zo iemand beneden kwam om de boel eens te bekijken, zeker niet zo vers op de reis.

Wiebe liep naar de trap toe om de plotselinge gast welkom te heten. ‘Kom je eens kijken?’ riep hij; maar het lawaai hier beneden was te overheersend voor ongeoefende oren.

‘Wat?’

‘Kom je eens kijken?’

Ik knikte, en Wiebe schreeuwde welkom, me voorzichtig voorgaande door deze hekseketel. Alles stond tjokvol met apparaten; op de stookplaat, die via een ijzeren deur bereikbaar was, loeiden twee grote vuren, terwijl de ketels er boven sissend naar stoom streefden. Er stonden halfnaakte, pezige mannen bij.

‘Ouwe stoomkar,’ schreeuwde Wiebe. ‘Armen en benenwagen. Loopt als een naaimachientje.’

[pagina 77]
[p. 77]

Hij liet me van alles zien en nam er de tijd voor: de dynamo en de kondensator, de sanitairpomp en de olietank met peilglas, manometers en thermometers, manoeuvreerstand en telegraaf, kronkelende buizen in alle richtingen en tenslotte de tunnel, waarin de schroefas - waarom dat alles begonnen was - als een lange, glimmende slang lag te kronkelen in een bad van olie.

Het was ontzettend interessant en het speet me Wiebe te moeten teleurstellen, maar ik kwam voor iets heel anders; voor de sleutel.

Eerst betrok Wiebes gezicht enigszins, maar toen zei hij: ‘Laat je niet in de veiling nemen door die stuurlui. De kompassleutel bestáát niet, man!’

Tenslotte kwam hij er achter wat ik dan wel bedoelde. Die had ie niet; die was boven bij Vlaring of bij de meester. Waarom had ik die nodig? Ik kon toch gerust in de midscheeps gaan?

Mijn idee, zei ik; maar die zàt óp slót.

Wiebe wilde me direkt een zware koevoet meegeven; 'n mogelijkheid die ik nog niet overwogen had. Ik bedankte hem voor alles, en ging de trappen weer op. Het laatste dat ik van hem zag was een gebalde vuist, die hij driftig heen en weer schudde.

Ik begreep wat hij bedoelde, maar wilde dat niet. Vlarings hut was in donker gehuld; wellicht lag hij te slapen. Zou ik er in gaan zoeken of hem uitporren? Naar voren kijkend en even besluiteloos achter aan het center castle staande, zag ik de douche naast het gangetje in het brughuis. Daar lag vanzelfsprekend de gehele oplossing van het tijdelijke urgente probleem.

De deur open maken was een kleine moeite, maar wéér was er geen water. Wel stonden er een paar mandflessen naast de pot; de een was zwaar, de ander blijkbaar half gevuld.

Aan die half volle had ik niet genoeg; de andere moest er ook nog gedeeltelijk aan geloven. Het klokte flink en het rook vreemd, maar dat was niet zo verwonderlijk, gezien de omstandigheden waartoe deze cel voorbestemd was.

Ik deed de deur weer op slot, legde de sleutel netjes terug op de bint in de douche-cel en verdween, dankbaar dat niemand me gezien had.

Iemand anders moest die flessen maar opnieuw gaan vullen; ik had er genoeg van.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken