te hoes getrokken was om vervuiling tegen te gaan, als hij weer eens zwartheet van beneden kwam. Naast de houten deur met het kleine rozetje er in was de hoge kooi tegen de wand getimmerd. Aan het voeteinde hing de gazen vliegedeur, klaar voor gebruik in de tropen, opengeklapt.
Ik stelde me veel voor van het gesprek met de meester. Ik voelde er sterk behoefte aan; er waren een paar dingen die ik beslist niet kon rijmen met mijn opvattingen over het zeemanschap. Ik besefte er goed aan te doen zo snel mogelijk aansluiting te vinden bij de rest van de bemanning. Er was geen enkel alternatief; schip verlaten was onmogelijk.
De meester zei, dat het voor een nieuweling wel erg slecht weer geweest was. De vuurdoop was zwaar geweest; maar het zou gaandeweg beter worden. We beleefden nu een adempauze, vóór we de kust op gingen naar West-Afrika.
West-Afrika, vroeg ik; was dat dan onze bestemming? Dat had die meneer over de telefoon niet verteld; die meneer die me geronseld had.
Geronseld? vroeg de meester. Dat klonk nou net of ik me genomen voelde. Maar wie weet wat de reis nog allemaal voor me in petto had; misschien zou ik er ééns blij mee zijn deze reis meegemaakt te hebben.
Ik keek naar de meester, en hij keek terug. Ik ervoer op dat moment een eigenaardige sensatie. Wat hij zei klonk volkomen neutraal en normaal, maar toch kwam het me huiveringwekkend, bijna onheilspellend voor. Ik kon toen niet weten dat het profetisch zou blijken te zijn; hij zei het ver voordat het onherroepelijke gebeurde.
De reis zou zo'n vier maandjes duren; haventje in, haventje uit; rede op, rede af.
‘Is het daar mooi, meester?’
Hij keek me een moment lang stilzwijgend aan, alsof hij het in de verte hoorde donderen, maar toen streek een glimlach van begrip over zijn gezicht heen. Bijna verontschuldigend zei hij zelden van boord te gaan in een vreemde haven. In Rotterdam kwam hij aan boord, en in Rotterdam ging hij er weer af voor het eerst; of het moest zijn dat hij soms even de benen ging strekken ergens op een kade; verder kwam hij nooit meer.
‘Blijft u dan vier maanden lang aan boord?’ vroeg ik ongelovig.
De meester antwoordde, dat ik die kust nog niet kende. Er waren maar enkele havens, en daar was het heet en onrustig. Voor de rest lag de Unicum negen van de tien dagen op een rede voor anker, haar lading overgevend aan van de kust komende roeiboten; die