Met uiterste zelfbeheersing wist ik het haakje geruisloos los te nemen, zette me schrap en duwde met alle kracht die in me was de deur open.
Aan de andere zijde klonk een bons en gevloek; van Dorp lag languit in het gangetje, tastend naar zijn linker oog.
‘Wat stelt dat voor, broeier?’
‘Dat stelt voor dat ik hier voortaan op ga. Sta maar op, professor Poep!’
Ik stond klaar, vuisten gebald, tot alles in staat, maar tot mijn verbazing bleef hij liggen en staarde me zwijgend aan, alsof hij een non in een duivel had zien veranderen en dat niet verwerken kon.
Ik begreep omiddellijk gewonnen te hebben, maar voelde geen triomf; op dat moment lag van Dorp als een open boek vóór me, en wat ik zag herkende ik tot mijn grote verbazing als een deel van mezelf, waarmee ik meelijden had.
Eén ding leek me absoluut zeker: de methode van de meester had gefaald; hij was inderdaad te oud voor dit schip en voor ons allemaal. Hij had het bij het verkeerde eind gehad. Dat dacht ik tenminste.
Er was nog een ding zeker; de hofmeester had natuurlijk alles gehoord en maakte er geen geheim van.
‘De marrek hep fan Dorrep 'n stuiter op s'n oog gegefe.’
Het was ver bezijden de waarheid, maar van Dorps oog scheen het verhaal te bevestigen. Westland lachte er om; hij zou precies hetzelfde gedaan hebben, als iemand hem over de reling gestuurd had.
‘Groot gelijk, die marrek,’ zei Wiebe.
‘Net wat 'm toekomt,’ vond Vlaring.
Alleen de meester schudde het hoofd; dit was de oplossing niet. Daar bleef iets van hangen en dat zou balen ellende geven later op de reis.
Kapitein de Vos vroeg van Dorp of hij soms gestruikeld was. Dat was inderdaad zo, zei van Dorp. Dan zou hij voortaan moeten uitkijken waar hij liep; 'n mens kon zich wel eens vergissen.
Mij vroeg niemand iets; wel kwamen er van allerlei onvermoede kanten knipoogjes binnen. Hoewel dat een positieve kant van de zaak was - ik was nu kennelijk geaccepteerd - begreep ik dat beslist niet goed. Moest men ruzie zoeken om gelijk te krijgen? Beter dan ooit begreep ik iets van de Grote Wereld; wat hier aan de hand was, gebeurde in de politiek in het groot: kinderachtigheden die het leven gingen beheersen; oorlogen.
Iedereen aan boord dacht er het zijne van, maar de Unicum - ons aller trouwe draagster - zei of dacht totaal niets; dat eenzaam