Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het bosken en Het theatre (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het bosken en Het theatre
Afbeelding van Het bosken en Het theatreToon afbeelding van titelpagina van Het bosken en Het theatre

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.14 MB)

XML (1.97 MB)

tekstbestand






Editeur

W.A.P. Smit



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het bosken en Het theatre

(1979)–Jan van der Noot–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Den eervveerdighen heere, heer Rogier Martens. Riddere ende meyer van de lofweerdige stadt van Londen. Ga naar margenoot* Ga naar voetnoot*

1Het sijn nv 18. maenden Eerweerdighe Heere, dat ick 2 verlatende mijns Vaders Lant in Enghelant gecomen ben om 3 te schouwen de besmettelycke ende verdoemelycke grouwelen Ga naar voetnoot3 Ga naar voetnoot3-4 4 des Ro. Antichrists die in Brabant ende ouer al de Neder-5landen nv wederom met groot gewelt opgherecht waren: 6 ende oock om t'ontvlieden de onredelycke, onmenschelycke, 7 noyt ghehoorde ende on-wtsprekelycke moorderijen ende 8 tyrannyen die sijn lidtmaten, dienaers ende beulen aenrechten 9 ende ghebruycken ouer de ghene die heur tot sijne schade- Ga naar voetnoot910lycke superstitien, insettinghen ende ordonnantien niet en Ga naar voetnoot10 11 willen begheven. Tsynts welcken tijt ick my in dese Stadt van Ga naar voetnoot11 Ga naar voetnoot11-12 12 Londen ghehouden hebbe. Daer my de Heere deur sijn ghe-13nade inden quaetsten, sorghelycxsten ende ongerusten tijt, Ga naar voetnoot13 14 met meer goede Christenen ghespaert heeft, te wyle dat hy de Ga naar voetnoot14 15 plagen//ende d'onghelucken bereyt, die hy ouer de boose Ga naar margenoot* 16 haest wilt brenghen, om sijn wtvercoren volck te verlossen Ga naar voetnoot16 17 ende te wreken ghelijck wij eer langhe met onsen ooghen 18 (hope ic) sien sullen: want God en wil noch en can de syne 19 niet altijts noch gheheelyck verlaten.

[pagina 191]
[p. 191]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

20Binnen welcken tijt ick dickwils met groot verwonderen by 21 my seluen ouerdacht hebbe, met wat middelen de duyuel sijn 22 dienaers soo seere tot synen dienste verwillighen can, dat sij Ga naar voetnoot22 23 sonder t'ontsiene eenighen last, erbeyt, peryckel, noot oft Ga naar voetnoot23 24 pyne, nacht ende dach so nerstich ende cloeck sijn om hem Ga naar voetnoot24 25 in als te behaghen ende synen boosen wille te volbrengen ende Ga naar voetnoot25 26 tegen God, syn heylighe waerheyt ende ghemeynte te raet- Ga naar voetnoot26-2727slaghen ende te stryden.

28Ende beuindende dat hyse aldus beroert ende verblint met Ga naar voetnoot28 29 lust tot rijcdom, tot werelts eere oft met begherlycheyt des 30 vleeschs, deur welcke drye hy tot alder tijt alle herten der 31 menschen (die deur den heylighen Gheest niet herboren en 32 syn) van God ghetrocken, ende tot boosheyt ghedronghen 33 heeft ende noch doet, ghelyck wij daghelycx sien. Ende niet 34 alleenlyck en drijft hy deur dese, den Spaenschen beul met 35 Ga naar margenoot* syn meesters d'Inquisiteurs ende met al het on-//gheschict en Ga naar voetnoot35 36 onrechtuerdich ghespuys dat hy wt Spanien, Italien, Duytslant 37 ende Wals lant versamelt ende in Nederlant gebracht heeft, maer Ga naar voetnoot37 38 verblint daer mede oock veel inghesetene Heeren Officieren Ga naar voetnoot38 39 ende Ouerheden van Nederlant: also dat sy (verghetende de 40 liefde diemen van Gods, van rechts, van redene ende naturen Ga naar voetnoot40 41 weghen tot syns vaders lant, ende tot synen naesten behoort 42 te dragen) teghen t'Sconincx ende synder Landen welvaert, 43 ende teghen het gemeyn beste, dese boose in alle heur ghewelt Ga naar voetnoot43 44 behulpich, bystandich ende voorderlyck syn om de selue (te Ga naar voetnoot44 45 weten, haers Vaders landen) in onderdanicheyt, eyghenschap, Ga naar voetnoot45 46 eewighe ellende ende slauernije te helpen brenghen, sonder 47 dat sij connen merken oft bevroyen dat heur dese slauernije Ga naar voetnoot47 Ga naar voetnoot47-49 48 met der tijd soo wel ouer heur, ouer heur Nichten ende Neuen, Ga naar voetnoot48 49 Sonen ende Dochteren, als ouer andere strecken soude: onder 50 dewelcke daer oock veel syn die de waerheyt wel gehoort ende 51 gheweten hebben, die sy nv met woorden ende wercken ver-52saken: Iae met ghewelt helpen beuechten ende veriaghen: 53 hebbende lieuer de boose, dan God te behaghen, ende achtende Ga naar voetnoot53 54 meer dese ertsche ydele ende verghanckelicke dan de eewighe 55 ende he-//melsche saken, van dewelcke sommighe heuren loon Ga naar margenoot* 56 ontfangen hebben, ende hoe dander varen sullen, salmen sien.

57Vermaledyde ghiericheyt! onuerdragelyke houerdye! onuer- Ga naar voetnoot5758sadelycke begherlycheyt des vleeschs! waer toe en dwincdy Ga naar voetnoot58 59 der menschen herten niet? Van wat quaden en sydy geen Ga naar voetnoot59 60 orsake? Hierom hebbe ic (vliedende ledicheyt die een moeder 61 ende wortele alder quaden is) onder ander wercken dit boecx-62ken ghemaect, waerinne ick int corte betoone, hoe ydel, snoode Ga naar voetnoot62 63 ende bedrieghelyck de ertsche ende wereltlycke saken syn, 64 ende in wat verdriet, onruste ende ellende de ertsche menschen 65 diese volgen, dienen ende begheiren vallen. Op dat ten minsten 66 de wtuercorene (die in dese quade ende sorchghelycke tijden 67 doer dese oock verleyt mochten worden so verre het moghe- Ga naar voetnoot6768lyck ware) niet alleenlyck stantvastich blijuen, ende Christum 69 sonder om te sien na volghen: maer dat sy de ydelheden ende

[pagina 192]
[p. 192]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

70 bedrieghelycheden der vergankelycker dinghen verstaende, de Ga naar voetnoot70-71 71 selue so luttel ende min dan niet achten, inden Heere rijck Ga naar voetnoot71 72 worden souden, ende vastelyck in hem gheloouen, ende alle 73 heur betrouwen op hem settende, van herten gherust ende in 74 Ga naar margenoot* heuren geest // versekert, verheucht ende ghetroost synde, Ga naar voetnoot74 75 oprechte Christenen Coninghen ende Priesters door Gods Ga naar voetnoot75 76 ghenade mochten wesen. Ende ghelyck de maniere is datmen Ga naar voetnoot76 77 de boecken eenigen Heere toeschrijft, en dat sulcke maniere Ga naar voetnoot77 78 van doene goet, redelyck ende behoorlyck is, so heb ick om 79 dese sake tot heuren behoorlycken eynde te brenghen V.E. Ga naar voetnoot79 80 desen boeck wel toe willen schrijuen, om dies wille dat ick Ga naar voetnoot80 81 hoore ende wel versekert ben dat ghy een goet Christen Heere 82 syt, die bouen alle saken de eere Gods, de grootmakinghe 83 syns heylighen naems, ende den voorspoet synder kercken 84 soect, ende begheert: ghelijck ghy dat ooc wel betoont hebt 85 met de groote ende sorchuuldighe nersticheyt die ghy ghedaen Ga naar voetnoot85 86 hebt om de veriaechde Christenen te beuryden voor alle quaet- Ga naar voetnoot8687willighe ende oproerige menschen, op dat sy sonder eenighe 88 beroerte, des Heeren woort vryelyck moghen hooren, ende Ga naar voetnoot88 89 daer na leuen. Waer doer ghy oock by alle goede Christenen Ga naar voetnoot89 90 eenen eewigen lof, goeden naem ende faem ghecreghen hebt. 91 Ende hebt my daer deur oock bedwonghen V.E. desen mynen Ga naar voetnoot91 92 boeck (in een teeken van dancbaerheyt, ende ter eewigher Ga naar voetnoot92 93 ghedenckenissen uwer goeder deucht) toe te doen schrijuen.

94Dus bidde ick v desen te ontfanghen met soo goeder herten, Ga naar margenoot* 95 als ick V.E. dyen gheue. Waer mede ick den alderhoochsten 96 bidde, dat hy mynen Eerweer. Heere in goeder ghesontheyt 97 wil gheuen een gheluckich lanck ende salich leuen, ende 98 namaels syn eewich rijcke, doer synen ghebenedyden sone 99 Christum Iesum onsen Heere. Amen.

 

Wt Londen. Den 18. van September. 1568.

V.E. Goetwillighe Dienaer

Ian Vander Noot.

[pagina 194]
[p. 194]


illustratie

Epigramme.

 
Syndé eenen dach aen de venstére alleene
 
Sach ick voer my soo wonderlijcke saken
 
Dat ic daer af onstelt was en verslagen, Ga naar voetnoot3
 
Ter rechter hant sach ick een hinde reene Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Schoone ghenoech om Iouem te doen blaken: Ga naar voetnoot5
 
Twee honden snel quamen dees hinde iaghen,
 
D'een wit, d'een swert, die met nijdighe treken Ga naar voetnoot7
 
De gente beesté in de dyen so beten Ga naar voetnoot8
 
Dat syse saen brachten met een droef vluchten Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Onder een roetsé, en hier quam de doot breken Ga naar voetnoot10
 
De schoonheyt groot in dese hinde geseten:
 
Dies heur misual my hertswerich doet suchten. Ga naar voetnoot12
[pagina 195]
[p. 195]

Petrarca.

 
Standomi un giorno solo à la fenestra;
 
Onde cose uedea tante, & si noue,
 
Ch'era sol di mirar quasi gia stanco;
 
Vna fera m'apparue da man destra
5[regelnummer]
Con fronte humana da far arder Gioue
 
Cacciata da duo ueltri, un nero, un bianco;
 
Che l'uno, & l'altro fianco
 
De la fera gentil mordean si forte;
 
Che 'n poco tempo la menaro al passo,
10[regelnummer]
Oue chiusa in un sasso
 
Vinse molta bellezza acerba morte,
 
Et me fe sospirar sua dura sorte.

Vertaling van Marot.

 
Vn iour estant seulet à la fenestre
 
Vy tant de cas nouueaux deuant mes yeux
 
Que d'en tant veoir fache me conuient estre
 
Si m'apparut vne bische à main dextre
5[regelnummer]
Belle pour plaire au souuerain des Dieux,
 
Chassee estoit de deux chiens enuieux.
 
Vn blanc vng noir, qui par mortel effort
 
La gente beste aux flans mordoint si fort,
 
Qu'au dernier pas en brief temps l'ont menée
10[regelnummer]
Cheoir soubz vng Roc, et la la cruaulté
 
De mort vainquit vne grande beauté,
 
Dont souspirer me feit sa destinée.
[pagina 196]
[p. 196]



illustratie

Epigramme. Ga naar margenoot*

 
Voorts sach ick noch een schip in volle zë Ga naar voetnoot1
 
Van out iuoir ghemaect en eben houte: Ga naar voetnoot2
 
Met t'seyl van gout, en met touwen van sye:
 
De zee was calm, d'weer was stil ende in vrë, Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De locht was claer sonder wolcke oft floute: Ga naar voetnoot5
 
T'schip was beuracht met ware schoon en blye, Ga naar voetnoot6
 
Maer eenen storm comende wt den oosten,
 
Beruerde so de zeé ende de lochte, Ga naar voetnoot8
 
Dat sy dit schip teghen een roetse dreuen. Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
O hertsweer groot! droefheyt sonder vertroosten! Ga naar voetnoot10
 
Te sien so saen vergaen (also my dochte) Ga naar voetnoot11
 
Den grooten schat bouen al hooch verheuen. Ga naar voetnoot12
[pagina 197]
[p. 197]

Petrarca.

 
Indi per alto mar uidi una naue
 
Con le sarte di seta, & d'or la uela
 
Tutta d'auorio, & d'hebeno contesta:
 
E 'l mar tranquillo, & l'aura era soaue;
5[regelnummer]
E 'l ciel, qual è, se nulla nube il uela;
 
Ella carca di ricca merce honesta.
 
Poi repente tempesta
 
Oriental turbò si l'aere, de l'onde,
 
Che la naue percosse ad uno scoglio.
10[regelnummer]
O che graue cordoglio:
 
Breue hora oppresse, & poco spatio asconde
 
L'alte ricchezze à null' altre seconde.

Vertaling van Marot.

 
Puis en mer haulte vng nauire aduisoie,
 
Qui tout d'Hebene et blanc yuoire estoit,
 
A uoyles d'or, et accordes de soye:
 
Doulx fut le vent, la mer paisible et coye,
5[regelnummer]
Le ciel par tout cler se manifestoit,
 
La belle nef pour sa charge portoit
 
Riches tresors: mais tempeste subite
 
En troublant l'air, ceste mer tant irrite,
 
Que la nef hurte vng roc caché soubz l'onde
10[regelnummer]
O grand fortune, ô creuecoeur trop grief!
 
De veoir perrir en vn moment si brief
 
La grand' richesse à nulle aultre seconde.
[pagina 198]
[p. 198]


illustratie

Epigramme. Ga naar margenoot*

 
Hier nae sach ick heylighe taxkens spruyten Ga naar voetnoot1
 
In een nieu bosch vut den groenen lauriere, Ga naar voetnoot2
 
Tscheen eenen boom van T'paradys te wesen:
 
Onder sijn schay hoordé ick singhen en fluyten Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De voghelkens, met so soeten ghetiere, Ga naar voetnoot5
 
Dat ick gheheel verfrayt werde deur desen: Ga naar voetnoot6
 
En vestendé op desen boom myn ghesichte, Ga naar voetnoot7
 
Begost seer saen de locht soo te verkeeren Ga naar voetnoot8
 
In duysterheyt, en den blixem verbrande
10[regelnummer]
Dees plante reyn ghegroyt hooghé ende richte, Ga naar voetnoot10
 
Dwelcke mijn hert quelen doet met verseeren, Ga naar voetnoot11
 
Want sulcken boom en vindtmen in den lande. Ga naar voetnoot12
[pagina 199]
[p. 199]

Petrarca.

 
In un boschetto nouo i rami santi
 
Fiorian d'un Lauro giouenetto, & schietto;
 
Ch'un de gli arbor parea di paradiso,
 
Et di sua ombra uscian si dolci canti
5[regelnummer]
Di uari uccelli, & tanto altro diletto;
 
Che dal mondo m'hauean tutto diuiso:
 
Et mirandol' io fiso
 
Cangiossi 'l ciel intorno; & tinto in uista
 
Folgorando 'l percosse; & da radice
10[regelnummer]
Quella pianta felice
 
Subito suelse: onde mia uita è trista:
 
Che simil ombra mai non si racquista.

Vertaling van Marot.

 
Apres ie vy sortir diuins rameaux
 
D'vn Laurier ieune en vng nouueau boscage,
 
Et me sembla veoir vng des arbrisseaulx
 
De paradis, tant y auoit d'oseaux
5[regelnummer]
Diuersement chantans à son ombrage,
 
Ces grands delitz rauirent mon courage,
 
Et ayant l'oyel fiché sur ce Laurier,
 
Le ciel entour commence à varier
 
Et à noircier, dont la fouldre grand'erre
10[regelnummer]
Vint arracher celluy plant bien heureux,
 
Qui me faict estre à iamais langoreux
 
Car plus telle ombre on ne recouure en terre.
[pagina 200]
[p. 200]



illustratie

Epigramme. Ga naar margenoot*

 
Int selfde bosch spronck een clare Fonteyne Ga naar voetnoot1
 
Vyt eenen steen, d'water (de vreucht der vijuers)
 
Verspreyde hem makende soet gheruchte. Ga naar voetnoot3
 
By dees' plaetse so schoon, so versch en reyne, Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En quamen noch herders, noch ossen dryuers:
 
Maer Nimphen gent songhen daer met ghenuchte. Ga naar voetnoot6
 
Hier setté ick op mynen sin en behaghen,
 
En als ick my hier meest in gonck verblyen, Ga naar voetnoot8
 
So sach ick laes! op gaen den gront der eerden, Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Die de Fonteyné en plaetse wech quam draghen: Ga naar voetnoot10
 
Dies ick verdriet en pyne noch moet lijen,
 
Ende tghepeys doet my droefheyt aenueerden. Ga naar voetnoot12
[pagina 201]
[p. 201]

Petrarca.

 
Chiara fontana in quel medesmo bosco
 
Sorgea d'un sasso; & acque fresche & dolci
 
Spargea soauemente mormorando.
 
Al bel seggio riposto, ombroso, & fosco
5[regelnummer]
Ne pastori appressauan, ne bifolci;
 
Ma Nimphe, & Muse a quel tenor cantando.
 
Iui m'assisi; & quando
 
Piu dolcezza prendea di tal concento,
 
Et di tal uista; aprir uidi uno speco,
10[regelnummer]
Et portarse ne seco
 
La fonte, e'l loco: ond' anchor doglia sento;
 
Et sol de la memoria mi sgomento.

Vertaling van Marot.

 
Au mesme bois sourdoit d' vn vif rocher,
 
Fontaine d'eau, murmurant soefuement
 
De ce lieu frays, tant excellent et cher,
 
N'osoyent pasteurs ne bouuiers approcher,
5[regelnummer]
Mais mainte Muse et Nymphes seulement
 
Qui de leurs voix accordoient doulcement
 
Au son de l'eau, la i'assis mon desir:
 
Et lors que plus i'y prenoys de plaisir
 
Ie vy helas! de terre ouurir vng gouffre
10[regelnummer]
Qui la Fontaine et le lieu deuora,
 
Dont le mien coeur grand regret encor a,
 
Et y pensant, du seul penser ie souffre.
[pagina 202]
[p. 202]



illustratie

Epigramme. Ga naar margenoot*

 
Siendé in dit bosch eenen Phenix seer schoone, Ga naar voetnoot1
 
Met vleughelen van purpur, en van gouwe Ga naar voetnoot2
 
Hebbende t' hooft, meyndé ick eerstwerf te sine Ga naar voetnoot3
 
Eenich lichaem ghedaelt uyt s'hemels throone: Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Tot dat hy quam daer den laurier met rouwe Ga naar voetnoot5
 
Verslaghen was, en die Fonteyn ten fine. Ga naar voetnoot6
 
Wat segh ick meer? alle dinck loopt ten ende.
 
Als den Phenix quam daer de tacken laghen,
 
Den struyck verscheurt, ende het versch water drooge: Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hem seluen daer met synen becke schende, Ga naar voetnoot10
 
Deur cryghelheyt, en verdween met mishaghen. Ga naar voetnoot11
 
D'welcke my deert, dies ick nv pijne dooghe. Ga naar voetnoot12
[pagina 203]
[p. 203]

Petrarca.

 
Vna strania Phenice ambe due l'ale
 
Di porpora uestita, e 'l capo d'oro,
 
Vedendo per la selua altiera, & sola,
 
Veder forma celeste, & immortale
5[regelnummer]
Prima pensai; fin ch'a lo suelto alloro
 
Giunse, & al fonte, che la terra inuola.
 
Ogni cosa al fin uola:
 
Che mirando le frondi à terra sparse,
 
E'l troncon rotto, & quel uiuo humor secco;
10[regelnummer]
Volse in se stessa il becco
 
Quasi sdegnando; e'n un punto disparse:
 
Onde 'l cor di pietate & d'amor m'arse.

Vertaling van Marot.

 
Au bois ie vi vn seul Phenix portant
 
Esles de pourpre, et le chef tout dore:
 
Estrange estoit, dont pensay en l'instant
 
Veoir quelque corps celeste, iusque à tant
5[regelnummer]
Qu'il vint à l'arbre en pieces demoure
 
Et au ruisseau, que terre a deuouré
 
Que diray ie plus? Toute chose en fin passe.
 
Quand ce Phenix vit les ramaux par place,
 
Le tronc rompu, l'eau seiche d'aultre part
10[regelnummer]
Comme en desdain, de son bec s'est feru,
 
Et des humains sur l'heure disparu
 
Dont de pitie, et d'amour mon cueur ard.
[pagina 204]
[p. 204]



illustratie

Epigramme. Ga naar margenoot*

 
Int lest sach ick int gras tusschen de bloemen Ga naar voetnoot1
 
Peysende gaen een alsoo schoonen vrouwe, Ga naar voetnoot2
 
Dat ick om heur denckende beue en brande: Ga naar voetnoot3
 
Soeté in heur self, maer dorfte heur beroemen Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Tseghen de liefdé, heuren cuers scheen van gouwe Ga naar voetnoot4-5 Ga naar voetnoot5
 
En sneeu ghewrocht, ghemenckt menigherhande, Ga naar voetnoot6
 
Maer d'opperlijf was heel bedect rontsomme Ga naar voetnoot7
 
Met een wolcke neuelachtich onblye. Ga naar voetnoot8
 
En sy ghequetst inden voet van een slanghe,
10[regelnummer]
Queelde ghelijck een afgheplucte blomme: Ga naar voetnoot10
 
Dies sy verheucht spranck int ruymé en int wye. Ga naar voetnoot11
 
Ay! hier en blijft toch niet dan droefheyt banghe. Ga naar voetnoot12
[pagina 205]
[p. 205]

Petrarca.

 
Al fin uid' io per entro i fiori, & l'herba
 
Pensosa ir si leggiadra, & bella donna;
 
Che mai no'l penso, ch'i non arda, & treme;
 
Humile in se, ma'ncontr' amor superba:
5[regelnummer]
Et haueua indosso si candida gonna,
 
Si texta; ch'oro, & neue parea insieme:
 
Ma le parti supreme
 
Erano auolte d'una nebbia oscura;
 
Punta poi nel tallon d'un picciol angue;
10[regelnummer]
Come fior colto langue;
 
Lieta si dipartio, non che secura.
 
Ai null' altro, che pianto, al mondo dura.

Vertaling van Marot.

 
En fin ie vy vne Dame si belle,
 
Qu'en y songeant tousiours ie brusle et tremble
 
Entre herbe et fleurs pensiue marchoit elle,
 
Humble de soy, mais contre amour rebelle,
5[regelnummer]
Et blanche cotte auoit comme il me semble,
 
Faicte en tel art, que neige, et or ensemble
 
Sembloient meslez: mais en sus la ceinture
 
Couuerte estoit d'vne grand nue obscure,
 
Et au tallon vng serpenteau la blesse:
10[regelnummer]
Dont languissoit comme vne fleur cueillie,
 
Puis asseuree en liesse est saillie:
 
Las rien ne dure au monde que tristesse.
[pagina 206]
[p. 206]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

 
Ga naar margenoot*Segt vry mijn liet, dees ses groote ghesichten Ga naar voetnoot1
 
Mijnen Heer soo iammerlyck onstichten, Ga naar voetnoot2
 
Dat tsteruen hem voer d'leuen sou ghenoeghen. Ga naar voetnoot3

Petrarca.

 
Canzon tu puoi ben dire,
 
Queste sei uisioni al signor mio
 
Han fatto un dolce di morir desio.

Vertaling van Marot.

 
O chanson mienne, en tes conclusions
 
Dy hardiment ces six grands visions
 
A mon Seigneur donnent vng doulx plaisir
 
De brieuement soubz la terre gesir.
[pagina 207]
[p. 207]

Ga naar margenoot*Sonet.

 
T'was inden tijt als Gods ghift' t'onsen loone Ga naar voetnoot1
 
Ten soetsten compt in ons ooghen ghestreken,
 
Doendé in ons soo een soet vergheten leken, Ga naar voetnoot3
 
(Deur saechten slaep) des daechs arbeyt gewoone: Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Als eenen gheest hem my vertoonde schoone Ga naar voetnoot5
 
Ontrent den vloet die d'ou Roomen comt breken, Ga naar voetnoot6
 
Noemende my by mijnen naem, quam spreken Ga naar voetnoot7
 
Segghende my, siet nae des hemels throone: Ga naar voetnoot8
 
Siet riep hy my, siet en wilt wel bemercken Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Al datter is onder des hemels ronde,
 
Siet hoet al niet en sijn dan ydel wercken. Ga naar voetnoot11
 
En als ghyt merct, en verstaet deur d'anschouwen: Ga naar voetnoot12
 
Ghemerct dat God alleené is ons ghesonde, Ga naar voetnoot13
 
En stelt niet el dan op hem v betrouwen. Ga naar voetnoot14

Du Bellay.

 
C'estoit alors que le present des Dieux
 
Plus doulcement s'ecoule aux yeux de l'homme,
 
Faisant noyer dedans l'oubly du somme,
 
Tout le soucy du iour laborieux,
5[regelnummer]
Quand vn Demon apparut à mes yeux
 
Dessus le bord du grand fleuue de Rome
 
Qui m'appellant du nom dont ie me nomme,
 
Me commanda regarder vers les cieux,
 
Puis m'escria, voy (dit il) et contemple
10[regelnummer]
Tout ce qui est compris soubz ce grand Temple,
 
Voy comme tout n'est rien que vanité,
 
Lors cognoissant la mondaine inconstance,
 
Puis que Dieu seul au temps fait resistance,
 
N'espère rien qu'en la diuinité.
[pagina 208]
[p. 208]


illustratie

[pagina 209]
[p. 209]

Ga naar margenoot*Sonet.

 
Op tsop van eenen berch sach ic staen een Fabrike Ga naar voetnoot1
 
Hondert vademen hooch, die niet om verplaisanten Ga naar voetnoot2
 
Op schoon pilaren stont van fyne Diamanten:
 
En tfatsoen van dit werck was gemaect na Dorike. Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Den muer en was oock niet van marmer autentike Ga naar voetnoot5
 
Mer was van claer cristal, blinckende vande planten Ga naar voetnoot6
 
Tot op het hooghste sop seer lustich t'allen canten, Ga naar voetnoot7
 
Staendé op hondert trappen van fyn gout wt Afrike.
 
De schutsels waren gout, ende den solder hooghe Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Was met platen van gout becleet seer scoon in d'ooge
 
Ende den vloer die was van Iaspé en Esmerauden. Ga naar voetnoot11
 
O werelts ydelheyt! een onuerhoet eertbeuen Ga naar voetnoot12
 
Dede dit lustich werck tot inden gront toe sneuen, Ga naar voetnoot13
 
Dies d'eerdé ende den gront des gouts claerheyt vergrauden. Ga naar voetnoot14

Du Bellay.

 
Sur la croppe d'vn mont ie vis vne Fabrique,
 
De cent brasses de hault, cent colonnes d'vn rond
 
Toutes de Diamant ornoyent le braue front
 
Et la facon de l'oeuure estoit à la dorique.
5[regelnummer]
La muraille n'estoit de Marbre ny de brique
 
Mais d'vn luysant Cristal, qui du sommet au fond
 
Elancoit mille rais de son ventre profond
 
Sur cent degrez dorez du plus fin or d'Afrique.
 
D'or estoit le lambriz, et le sommet encor
10[regelnummer]
Reluisoit, escaillé de grandes larmes d'or
 
Le paué fut de Iaspe et d'Esmeraude fine.
 
O vanité du monde! vn soudain tremblement
 
Faisant crouler du mont la plus basse racine
 
Renuersa ce beau lieu depuis le fondement.
[pagina 210]
[p. 210]


illustratie

[pagina 211]
[p. 211]

Ga naar margenoot*Sonet

 
Voorts sach ick noch een poyncte reyn gheslepen Ga naar voetnoot1
 
Van Diamant, wel ruym tien voeten wijt:
 
Wiens hoochde in de wolcken die tijt Ga naar voetnoot3
 
Den ghesichte scheen te wesen vernepen. Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Op dees' naelde stont een cruycke gheschepen Ga naar voetnoot5
 
Van het metael dat t'herte meest verblijt, Ga naar voetnoot6
 
En in dit vat werdt sorchuuldich beurijt Ga naar voetnoot7
 
D'asschené eens Prins, oft Keysers onbegrepen. Ga naar voetnoot8
 
Voer t'pedestael waren onder gheleghen, Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Vier Leeuwen fel van d'beste gout ghesleghen. Ga naar voetnoot10
 
Een graf weerdich sulcker assen van weerden. Ga naar voetnoot11
 
Laes! hier en duert toch niet dan lijden, straf, Ga naar voetnoot12
 
Want ick sach laes! neer comen op der eerden
 
Een groot onweer, verderuende dit graf.

Du Bellay.

 
Puis m'apparut vne Poincte aguisee
 
D'vn Diamant de dix pieds en carré,
 
A sa hauteur iustement mesuré,
 
Tant qu'vn archer pourroit prendre visee.
5[regelnummer]
Sur ceste poincte vne vrne fut posee:
 
De ce metal sur tous plus honoré,
 
Et reposoit en ce vase doré
 
D'vn grand Caesar la cendre composee.
 
Aux quatre coings estoient couchez encor
10[regelnummer]
Pour Pedestal quatre grans Lyons d'or,
 
Digne tumbeau d'vne si digne cendre,
 
Las! rien ne dure au monde que torment.
 
Ie vy du ciel la tempeste descendre,
 
Et foudroyer ce braue monument.
[pagina 212]
[p. 212]


illustratie

[pagina 213]
[p. 213]

Ga naar margenoot*Sonet.

 
Een Arcke sach ick noch op colomnen verheuen, Ga naar voetnoot1
 
Wiens basen ick oock sach van fijn gout altemael: Ga naar voetnoot2
 
Capiteelen albast, de Frisen van Cristael, Ga naar voetnoot3
 
Ter gedachten booghwijs, gewelft ende bescreuen: Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En op weer syden stont een victory' gedreuen Ga naar voetnoot5
 
Met vleugelen versien, en heur cleet was Nimphael: Ga naar voetnoot6
 
En noch sat bouen op den waghen triumphael, Ga naar voetnoot7
 
Den outsten lof en prys der Rooms Keysers gebleuen. Ga naar voetnoot8
 
Ten sceen geen wercmans werck te wesen van dit lant, Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Maer t'sceen gewrocht te syn van de geleerde hant, Ga naar voetnoot10
 
Die scerp makende smeet den vaderlyken dondere. Ga naar voetnoot11
 
Laes! ic en wil niet scoons meer sien onder den troone Ga naar voetnoot12
 
Na dat ic heb gesien een werck soo rijck en schoone
 
Met sulcken snellen val keeren het oppersté ondere. Ga naar voetnoot14

Du Bellay.

 
Ie vy haut esleué sur colomnes d'Iuoire,
 
Dont les bases estoient du plus riche metal,
 
A chapiteaux d'Albastre, et Frizes de Cristal,
 
Le double front d'vn arc dressé pour la mémoire.
5[regelnummer]
A chaque face estoit portraicte vne victoire,
 
Portant aisles au dos, auec habit Nymphal,
 
Et haut assise y fut sur vn char triumphal,
 
Des Empereurs Romains la plus antique gloire:
 
L'ouurage ne monstroit vn artifice humain,
10[regelnummer]
Mais sembloit estre fait de celle propre main,
 
Qui forge en aguisant la paternelle foudre,
 
Las ie ne veux plus voir rien de beau soubz les cieux
 
Puis qu'vn oeuure si beau i'ay veu deuant mes yeux
 
D'vne soudaine cheute estre reduict en poudre.
[pagina 214]
[p. 214]


illustratie

[pagina 215]
[p. 215]

Ga naar margenoot*Sonet.

 
Hier nae sach ick den Dodiennen boom Ga naar voetnoot1
 
Sijn schaduwé op seuen schoon berghen spreyen, Ga naar voetnoot2
 
En met syn loof gecroont Princen verscheyen, Ga naar voetnoot3
 
Op den cant van der Ausonien stroom. Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Menighe poinct', Tropheé, en ouden droom, Ga naar voetnoot5
 
Menighen roof om den lof te verbreyen, Ga naar voetnoot6
 
Die de vrome verwachten en verbeyen, Ga naar voetnoot7
 
Die comen sijn van Heer' Anchises oom. Ga naar voetnoot5-8 Ga naar voetnoot7-8
 
Ick was beruert te sien soo vremde saken, Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Als eenen hoop groué en barbare boeren Ga naar voetnoot10
 
D'eere des booms quam scheynden en beroeren: Ga naar voetnoot11
 
De wortele hoordé ick suchten en craken,
 
En sach daer nae den struyck die sy verstiten, Ga naar voetnoot13
 
Weer groyende in twee boomen op schiten. Ga naar voetnoot14

Du Bellay.

 
Et puis ie vy l'Arbre Dodonien,
 
Sur sept costaux espandre son vmbrage,
 
Et les vainqueurs ornés de son fueillage,
 
Dessus le bord du fleuue Ausonien:
5[regelnummer]
Là fut dressé maint Trophée ancien,
 
Mainte despouille, et maint beau tesmoignage
 
De la grandeur de ce braue lignage,
 
Qui descendit du sang Dardanien.
 
I'estois rauy de voir chose si rare,
10[regelnummer]
Quand de Paisans vne troppe barbare,
 
Vint oultrager l'honneur de ces rameaux:
 
I'ouy le tronc gemir sous la cognee,
 
Et vy despuis la souche desdaignee,
 
Se reuerdir en deux arbres iumeaux.
[pagina 216]
[p. 216]


illustratie

[pagina 217]
[p. 217]

Ga naar margenoot*Sonet.

 
Den voghel die de Sonne can aenscouwen, Ga naar voetnoot1
 
Sach ick noch bloy de lochté vast besoeken, Ga naar voetnoot2
 
En int vlieghen hem alleinskens vercloeken, Ga naar voetnoot3
 
Willende noch syns moeders leeré onthouwen:
5[regelnummer]
Ick sach hem voort groyende sonder flouwen, Ga naar voetnoot5
 
Hem verheffen bouen der berghen hoeken, Ga naar voetnoot6
 
En vlieghende, sijn vleughelen ontcoeken, Ga naar voetnoot7
 
Tot daer Iuppin synen tempel wou bouwen: Ga naar voetnoot8
 
Daer verdween hy, corts heb ick hem vernomen, Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Tuymelende, blakende neerwarts comen,
 
En half verbrant, doot vallen op de pleyne: Ga naar voetnoot11
 
Ick sach sijn lijf in asschen gans verkeert, Ga naar voetnoot12
 
En den voghel die de duysterheyt eert Ga naar voetnoot13
 
Sach ick groyen van syn asschen onreyne. Ga naar voetnoot14

Du Bellay.

 
Ie vy l'oyseau qui le Soleil contemple,
 
D'vn foible vol au ciel s'auanturer,
 
Et peu à peu ses aisles asseurer,
 
Suiuant encor le maternel exemple.
5[regelnummer]
Ie le vy croistre et d'vn voler plus ample
 
Des plus hauts monts la hauteur mesurer,
 
Percer la nue, et ses aisles tirer
 
Iusques au lieu, ou des Dieux est le Temple.
 
Là se perdit: puis soudain ie l'ay veu
10[regelnummer]
Rouant par l'air en tourbillon de feu,
 
Tout enflammé sur la plaine descendre.
 
Ie vy son corps en poudre tout reduit,
 
Et vy l'oyseau, qui la lumière fuit,
 
Comme vn vermet renaistre de sa cendre.
[pagina 218]
[p. 218]


illustratie

[pagina 219]
[p. 219]

Ga naar margenoot*Sonet.

 
Noch heel onstelt synde van dees ghesichten, Ga naar voetnoot1
 
Sach ick voer my een lichaem grof en swaer, Ga naar voetnoot2
 
Seer lanck gebaert, met lanck ende verlockt haer, Ga naar voetnoot3
 
Tuoorhooft gheployt met Saturnus gherichten: Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Lenende op een cruyke (tot verlichten) Ga naar voetnoot5
 
Waer wt hy schonck een water groot en daer,
 
Dwelck bayen gaet den oeuer hier en daer, Ga naar voetnoot7
 
Daer den Troiaen tseghen Turnum most vichten. Ga naar voetnoot8
 
Een woluinne soochde t'eynden sijn voeten Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Twee kinderkens, d'een hant droech tot versoeten Ga naar voetnoot10
 
Den boom des peys, d'ander den palmboom hooge,
 
Ende sijn hooft was ghecroont met Laurier, Ga naar voetnoot12
 
Den Palm die viel en oock den Oliuier,
 
Ende den tack van Laurieren werdt drooghe. Ga naar voetnoot14

Du Bellay.

 
Tout effroyé de ce monstre nocturne,
 
Ie vy vn corps hydeusement nerueux,
 
A longue barbe, à long flottans cheueux,
 
A front ridé et face de Saturne,
5[regelnummer]
Qui s'accoudant sur le ventre d'vne vrne,
 
Versoit vne eau, dont le cours fluctueux
 
Alloit baignant tout ce bord sinueux,
 
Ou le Troyen combattit contre Turne,
 
Dessoubz ses pieds vne Louue allaictoit
10[regelnummer]
Deux enfancons: sa main dextre portoit,
 
L'arbre de paix, l'autre la Palme forte,
 
Son chef estoit couronné de Laurier,
 
A donc luy cheut la Palme et l'Oliuier,
 
Et du Laurier la branche deuint morte.
[pagina 220]
[p. 220]


illustratie

[pagina 221]
[p. 221]

Ga naar margenoot*Sonet.

 
Een Nimphe seer beschreyt sach ick op een riuiere, Ga naar voetnoot1
 
Dewelcké heur handen wronck met deerlyken misbare,
 
En cretsté heur seluen, en trock heur seer met den hare Ga naar voetnoot3
 
Mengdé haer clachte oock met des waters getiere: Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Laes! waer is d'aensicht nv van soo goede maniere, Ga naar voetnoot5
 
Waer is dees hoocheit nv en lof (sprack sy int clare) Ga naar voetnoot6
 
Daer in besloten was eeré en gheluck eenpare, Ga naar voetnoot7
 
Als alle menschen my en God aenbaden schiere? Ga naar voetnoot8
 
Wast niet genoch dat my tweedracht en muyterye, Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Voer de werelt ghemeyn gauen tot roeuerye? Ga naar voetnoot10
 
Sonder dat dees' hydre wel weerdich hondert strauen, Ga naar voetnoot11
 
Seuenhoofdich en wreet, fier en niet om verstrenghen, Ga naar voetnoot12
 
My hier op desen vloet noch voorts heeft moeten brenghen Ga naar voetnoot13
 
Soo veel Caligulen, Nerons, en duuels slauen? Ga naar voetnoot14

Du Bellay.

 
Sur la riue d'vn fleuue vne Nymphe esploree
 
Croisant ses bras au ciel auec mille sanglots
 
Accordoit ceste plainte au murmure des flots.
 
Oultrageant son beau teinct, et sa tresse doree,
5[regelnummer]
Las, ou est maintenant ceste face honoree,
 
Ou est ceste grandeur, et cest antique los,
 
Ou tout l'heur et honneur du monde fut enclos?
 
Quand des hommes i'estois et des Dieux adoree
 
N'estoit ce pas asses que le discord mutin,
10[regelnummer]
M'eut fait de tout le monde vn publicque butin,
 
Si cest Hydre nouueau, digne de cent Hercules,
 
Foisonnant en sept chefs de vices monstrueux,
 
Ne m'engendroit encor à ces bords tortueux,
 
Tant de cruels Nerons, et tant de Caligules.
[pagina 222]
[p. 222]


illustratie

[pagina 223]
[p. 223]

Ga naar margenoot*Sonet.

 
Op eenen berch sach ick een vier onsteken, Ga naar voetnoot1
 
Weinsterende dry vlammich nae de lochte, Ga naar voetnoot2
 
Dwelck met den reuck van cedren rijck en sochte Ga naar voetnoot3
 
De herde locht en quaden reuck quam breken: Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Eenen voghel sneeuwith is hier ghebleken, Ga naar voetnoot5
 
Die na Gods stadt vloghe also my dochte. Ga naar voetnoot6
 
En singende een soet gheluyt daer wrochte, Ga naar voetnoot7
 
En is soo vast met den roock opghestreken. Ga naar voetnoot8
 
Van dit schoon vier gauen de lichte stralen
10[regelnummer]
Duysent vlammen lustich in alle palen, Ga naar voetnoot10
 
Als d'leken van eenen reghen van gouwe Ga naar voetnoot11
 
Tvier blusschen quam: o hitte nv maer couwe! Ga naar voetnoot12
 
Dat te voren goeden reuck heeft ghegheuen,
 
Is nv elaes maer vuylen stanck ghebleuen!

Du Bellay.

 
Dessus vn mont vne Flamme allumee,
 
A triple poincte ondoyoit vers les cieux,
 
Qui de l'encens d'vn cedre precieux
 
Parfumoit l'air d'vne odeur embasmee,
5[regelnummer]
D'vn blanc oyseau l'aile bien emplumee
 
Sembloit voler iusqu'au seiour des Dieux,
 
Et degoisant vn chant melodieux,
 
Montoit au ciel auecques la fumee:
 
De ce beau feu les rayons escartes,
10[regelnummer]
Lancoient par tout mille et mille clartes,
 
Quand le degout d'vne pluie doree
 
Le vint esteindre, O triste changement!
 
Ce qui sentoit si bon premierement,
 
Fut corrompu d'vne odeur sulphuree.
[pagina 224]
[p. 224]


illustratie

[pagina 225]
[p. 225]

Ga naar margenoot*Sonet.

 
Vut een roetse sach ick springen een claer Fonteyne Ga naar voetnoot1
 
Blinckende als christael tseghen der sonnen rayen Ga naar voetnoot2
 
En op den gront sceender een blont sauel te drayen Ga naar voetnoot3
 
Gelyck den genen dwelck Pactol dryft op de playne. Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
T'sceen dat naturé en cunst hier deden al heur pyne Ga naar voetnoot5
 
Om met wellusticheyt allé ooghen daer te payen, Ga naar voetnoot6
 
En die deur een gheluyt met slape te verfrayen, Ga naar voetnoot7
 
Dwelck Acoelóis dochters stemme wel sceen te syne: Ga naar voetnoot8
 
Schoonder dan out yuoir waren lenen en bancken, Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En hondert Nimphen gent saten hier fray rontomme. Ga naar voetnoot10
 
Als van d'omliggende bergen een groote somme Ga naar voetnoot11
 
Faunen met groot getier op dees plaets' quamen iancken
 
Die met heur onreyne voeten d'water beruerden, Ga naar voetnoot13
 
Braken tsitten, dies de Nimphen vliedende treurden. Ga naar voetnoot14

Du Bellay.

 
Ie vy sourdre d'vn roc vne viue Fontaine.
 
Claire comme Cristal aux raions du Soleil,
 
Et iaunissant au fond d'vn sablon tout pareil
 
A celuy que Pactol roule parmy la plaine.
5[regelnummer]
La sembloit que nature et l'art eussent pris paine,
 
D'assembler en vn lieu tous les plaisirs de l'oeil,
 
Et là s'oyoit vn bruit incitant au sommeil
 
De cent accords plus doux que ceux d'vne Sirene
 
Les sieges et relais luysoient d'Iuoire blanc,
10[regelnummer]
Et cent Nymphes autour se tenoient flanc à flanc,
 
Quand des monts plus prochains de faunes vne suyte,
 
En effroyables criz sur le lieu s'assembla,
 
Qui de ses villains pieds la belle onde troubla.
 
Mist les sieges par terre, et les Nymphes en fuyte.
[pagina 226]
[p. 226]


illustratie

[pagina 227]
[p. 227]

Ga naar margenoot*Sonet.

 
Op dé vre als hem claerst Morpheus compt vertoonen, Ga naar voetnoot1
 
En hem warachtelycxt onsen ooghen vermelt, Ga naar voetnoot2
 
Van d'onghestadicheyt te siene heel onstelt, Ga naar voetnoot1-3 Ga naar voetnoot3
 
Quam Típhéus suster daer fris en niet om verscoonen, Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Dragendé een schoon helmet in de stedé eender croonen: Ga naar voetnoot5
 
In grooter maiesteyt scheen sy met Godt verselt, Ga naar voetnoot6
 
En heeft daer op den cant geplant met groot gewelt, Ga naar voetnoot7
 
Een Trophee voer al die op der eerden woonen. Ga naar voetnoot8
 
Hondert Coninghen siet suchtende om heur laghen, Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Met hun ermen wel vast gebonden op den rugghe: Ga naar voetnoot10
 
Ick verwonderde my van dat mijn ooghen saghen, Ga naar voetnoot11
 
Den hemel sach ick heur oock noch bestryden stugghe: Ga naar voetnoot12
 
Voorts sach icse gheheel vernielen en ombringhen,
 
Ende het groot gheluyt deé my wacker ontspringen. Ga naar voetnoot14

Du Bellay.

 
Finablement sur le poinct que Morphee
 
Plus veritable apparoit à noz yeux,
 
Fasché de voir l'inconstance des cieux,
 
Ie voy venir la seur du grand Typhee,
5[regelnummer]
Qui brauement d'vn morion coiffee
 
En maiesté sembloyt egale aux Dieux,
 
Et sur le bord d'vn fleuue audacieux,
 
De tout le monde erigeoit vn Trophee.
 
Cent Rois vaincuz gemissoient à ses piedz,
10[regelnummer]
Les bras aux doz honteusement liez,
 
Lors effrayé de voir telle merueille,
 
Le ciel encore ie luy voy guerroyer:
 
Puis tout à coup ie la voy foudroyer
 
Et du grand bruyt en sursault ie m'esueille.
[pagina 228]
[p. 228]



illustratie

Sonet. Ga naar margenoot* Ga naar voetnoot*

 
Wt der zee quam een beest' wel ghelijck den Luyparde,
 
Met pooten als den Beyr, den mont den Leeu gelijcke,
 
Seuen hoofden had sy, tien hoorné, en croonen rijcke:
 
Namen des lasters oock aen heur hooft openbaerde. Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Den draeck gaf heur syn macht, synen stoel en sijn crachte. Ga naar voetnoot5
 
Heur een hooft was gewont, maer is weerom genesen.
 
D'eertryck verwondert hem, en heeft den Draec gepresen. Ga naar voetnoot7
 
Wie is seyden sij oock des diers gelyck in machte? Ga naar voetnoot8
 
Noch een beeste sach ick op comen wt de eerde,
10[regelnummer]
Twee hornen hadsé alst lam en sprack gelijck den drake Ga naar voetnoot10
 
Doendé alle wonder werc voer hem en macht der beest Ga naar voetnoot11
 
Die sij aenbidden doet en verleydt met geueerde
 
Des viers, het werelts volck en doet een beelde maken
 
Der beest' en gheeft hem om te spreken den gheest. Ga naar voetnoot12-14
[pagina 229]
[p. 229]



illustratie

Sonet. Ga naar margenoot* Ga naar voetnoot*

 
Op een rootuerwich dier hebbende seuen hoyen, Ga naar voetnoot1
 
Ende tien hoornen oock vol lasterlycke namen, Ga naar voetnoot2
 
Sach ick sitten een wijf, stout sonder heur te scamen, Ga naar voetnoot3
 
Met peerlen, purpur, gout, verciert om heur verfroyen: Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Sy hadde in heur hant eenen beker van gouwe, Ga naar voetnoot5
 
Vol grouwels endé onreyns van heurder hoererye:
 
En op heur voerhooft stont den naem secreet onblye Ga naar voetnoot7
 
Der grooter Babilon. Ic sach droncken dees vrouwe
 
Vander heylighen bloet, Iesus goede ghetuyghen, Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Eenen Engel seer sterck hoordé ic met luyder stemmen
 
Roepen, gheuallen is Babylon (was syn hemmen) Ga naar voetnoot11
 
Wt den hemel hoordé ick een ander stemme buyghen Ga naar voetnoot12
 
Segghende, gaet wt heur op dat ghy heurder plagen Ga naar voetnoot13
 
Niet deelachtich en wort, mijn volck myn goet behagen.
[pagina 230]
[p. 230]



illustratie

Sonet. Ga naar margenoot* Ga naar voetnoot*

 
Ick sach op een wit peert sitten den man ghetrouwe, Ga naar voetnoot1
 
Hebbendé ooghen als vier, en op sijn hooft veel croonen,
 
Synen naem was d'woort gods, syn cleet bebloet was scoone Ga naar voetnoot3
 
Een scherpsnydende sweert quam wt synen mont bouwe, Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Des hemels scharen oock volchden op witte peerden,
 
Met witte sy' gecleedt, hy tradt des torens persse. Ga naar voetnoot6
 
Den enghel wt der son' riep met een stem seer versse Ga naar voetnoot7
 
Den vogelen compt eet t' vlees der Princen der eerden, Ga naar voetnoot8
 
De Coninghen sach ick met de beeste versaemt, Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Om teghen hem (die op het wit peert sat) te stryden,
 
Ende de beeste werdt met den valschen Propheten, Ga naar voetnoot11
 
Ghegrepen endé inden vierighen poel ghepraemt: Ga naar voetnoot12
 
En d'ander sijn gedoot deur syns monts sweerts scherp snijden
 
En de vogelen syn versayt van heur vleesch t' eten. Ga naar voetnoot14
[pagina 231]
[p. 231]



illustratie

Sonet. Ga naar margenoot* Ga naar voetnoot*

 
Eenen hemel al nieu sach ick ende nieu eerde, Ga naar voetnoot1
 
(Seyde Sint Ian) en siet de zee en was niet meer: Ga naar voetnoot2
 
En de heylighe stadt bereijdt van God de Heer', Ga naar voetnoot3
 
Daelde neder verciert als een bruyt hooch van weerde. Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Een stemme sprac, siet daer gods woonste en der menscen, Ga naar voetnoot5
 
Heurlie God sal hy sijn en met heur wilt hy woonen, Ga naar voetnoot6
 
Afdroogen heur geschrey en heuren druc verscoonen: Ga naar voetnoot7
 
Heur licht was claerder veel danmen sou mogen wenscen Ga naar voetnoot8
 
Sy was viercant dees stat, en hadde viermaels drye
10[regelnummer]
Poorten van peerlen fyn, dats dry aen elke sye. Ga naar voetnoot10
 
De stadt was van fyn gout, den gront van eel gesteente: Ga naar voetnoot11
 
En eenen waterstroom claerder dan claer christael, Ga naar voetnoot12
 
Lieper deur, vut gods stoel en tot troost der gemeente Ga naar voetnoot13
 
Wies t' hout des leuens daer vruchtbaer, t' siaers twelf mael. Ga naar voetnoot14

margenoot*
[*A.6.ro]
voetnoot*
Rogier Martens: Roger Martin (†1573) was van 1567-1568 Lord Mayor van Londen. Op 14 Maart 1568 was hij tot ‘riddere’ verheven. Meyer: Lord Mayor
voetnoot3
schouwen: ontwijken
voetnoot3-4
de besmettelycke ende verdoemelycke grouwelen des Ro. Antichrists: de verontreinigende en verfoeilijke gruwelen van de Roomse Antichrist (nl. de beelden in de kerken)
voetnoot9
heur: zich
voetnoot10
superstitien: bijgelovigheden
voetnoot11
tsynts: sedert
voetnoot11-12
my ghehouden hebbe: verbleven heb
voetnoot13
ongerusten: meest onrustige
voetnoot14
te wyle dat: terwijl
margenoot*
[*A.6.vo]
voetnoot16
haest: spoedig; wilt: wil, zal
[tekstkritische noot]43. dese - T Dese
68. ende Christum - T endeChristum
voetnoot22
verwillighen: overhalen
voetnoot23
t'ontsiene: te vrezen; erbeyt: inspanning
voetnoot24
nerstich ende cloeck: ijverig en handig
voetnoot25
als: alles
voetnoot26-27
raetslaghen: plannen smeden
voetnoot28
ende beuindende: (hier op te vatten als:) en ik heb bevonden; beroert: prikkelt
margenoot*
[*A.7.ro]
voetnoot35
ongheschict: lomp
voetnoot37
Wals lant: Walenland
voetnoot38
Officieren: ambtenaren
voetnoot40
redene: fatsoen, billijkheid
voetnoot43
het gemeyn beste: het algemeen belang
voetnoot44
bystandich: behulpzaam; voorderlyck: behulpzaam
voetnoot45
eyghenschap: lijfeigenschap
voetnoot47
merken: inzien; bevroyen: bevroeden, begrijpen
voetnoot47-49
heur - strecken: zich uitstrekken
voetnoot48
ouer heur: over henzelf; heur Nichten ende Neven: hun kleindochters en kleinzonen
voetnoot53
hebbende lieuer: er de voorkeur aan gevende
margenoot*
[*A.7.vo]
voetnoot57
ghiericheyt: hebzucht
voetnoot58
dwincdy: dwingt gij
voetnoot59
sydy: zijt gij
voetnoot62
betoone: bewijs; snoode: waardeloos
voetnoot67
mochten worden: zouden kunnen worden
[tekstkritische noot]71. Heere - T Heeere 74-75. synde, oprechte - T synde oprechte 85. nersticheyt - T nersticbeyt
Eerweer.: Eerweerdighen doer: om den wille van.
voetnoot70-71
de selue: deze
voetnoot71
so luttel ... niet: even weinig als en minder dan niets
margenoot*
[*A.8.ro]
voetnoot74
ghetroost: bemoedigd
voetnoot75
Coninghen ende Priesters: vgl. 1 Petrus 2:9 en Openb. 1:6
voetnoot76
maniere: gewoonte
voetnoot77
toeschrijft: opdraagt
voetnoot79
V.E.: U Edele
voetnoot80
om dies wille dat: aangezien
voetnoot85
nersticheyt: ijver
voetnoot86
beuryden: beschermen
voetnoot88
beroerte: verontrusting
voetnoot89
daer na: daarnaar
voetnoot91
bedwonghen: er toe gebracht
voetnoot92
in een teeken: tot een teken
margenoot*
[*A.8.vo]

voetnoot3
daer af: daarvan; onstelt: ontsteld
voetnoot4
reene: schoon, zuiver
voetnoot5
om Iouem te doen blaken: om Jupiter van liefde te doen branden (de hinde is hier immers symbool voor een jonkvrouw)
voetnoot7
met nijdighe treken: op kwaadaardige wijze
voetnoot8
de gente beeste: het edele dier
voetnoot9
saen: weldra
voetnoot10
roetsé: rots
voetnoot12
heur misual: het haar overkomen onheil; hertswerich: vol droefheid.
[tekstkritische noot]Vn iour estant. 1. Vn - T Vv

[tekstkritische noot]Voorts sach ick. 9. dreuen. - T dreuen,
Foliëring. De platen staan telkens naast het gedicht op de rechterpagina, dus op A. 2.ro, A. 3.ro, enz.

margenoot*
[A.2.vo]
voetnoot1
zë: zee
voetnoot2
eben houte: ebbenhout
voetnoot4
in vrë: rustig
voetnoot5
floute: wazigheid
voetnoot6
blye: prachtig
voetnoot8
beruerde: bracht in beweging
voetnoot9
roetse: rots
voetnoot10
hertsweer: droefheid
voetnoot11
saen: snel, spoedig; also my dochte: zoals het mij toescheen
voetnoot12
al: alles.

margenoot*
[A.3.vo]
voetnoot1
heylighe taxkens: de laurier is nl. de aan Apollo gewijde boom
voetnoot2
vut: uut, uit
voetnoot4
schay: schaduw
voetnoot5
ghetiere: geluid
voetnoot6
verfrayt: verheugd
voetnoot7
vestendé myn ghesichte: terwijl ik mijn blik vestigde
voetnoot8
begost: begon; saen: snel; verkeeren: veranderen
voetnoot10
reyn: mooi; ghegroyt hooghé ende richte: hoog en recht opgewassen
voetnoot11
dwelcke: hetgeen; quelen: lijden; verseeren: pijn
voetnoot12
en vindtmen: vindt men niet.
[tekstkritische noot]Apres ie vy sortir. 2. Laurier - T Laurir

[tekstkritische noot]Int selfde bosch. 2. Vyt - T Vuyt 3. gheruchte. - T gheruchte,

margenoot*
[A.4.vo]
voetnoot1
Fonteyne: bron
voetnoot3
hem: zich
voetnoot4
versch: fris; reyne: ongerept
voetnoot6
gent: lieflijk, bevallig; met ghenuchte: in blijde stemming
voetnoot8
gonck: ging
voetnoot9
laes: helaas; op gaen: open gaan; den gront der eerden: de aardbodem
voetnoot10
wech quam draghen: deed verdwijnen
voetnoot12
tghepeys: het overdenken; doet my droefheyt aenueerden: stemt my tot droefheid.

[tekstkritische noot]Siendé in dit bosch. 4. uyt - T vuyt

margenoot*
[A.5.vo]
voetnoot1
Phenix: wondervogel, paradijsvogel
voetnoot2
gouwe: goud
voetnoot3
eerstwerf te sine: eerst te zien
voetnoot4
s'hemels throone: de hemel
voetnoot5
daer: op de plaats waar; met rouwe: jammerlijk
voetnoot6
verslaghen: vernield; ten fine (sc. was): aan haar eind gekomen was
voetnoot9
struyck: stam; versch: fris
voetnoot10
hem seluen.... schende: toen bracht hij zichzelf met zijn bek een dodelijke wonde toe
voetnoot11
deur cryghelheyt: uit woede; verdween: stierf langzaam weg; met mishaghen: in verdriet
voetnoot12
d'welcke: hetgeen; dooghe: lijd.
[tekstkritische noot]Au bois ie vi. 9. l' eau - T leau // d' aultre - T daultre 11. disparu - T desparu

[tekstkritische noot]Int lest sach ick. 7. rontsomme - T rontsomme.

margenoot*
[A.6.vo]
voetnoot1
int lest: ten slotte
voetnoot2
peysende: peinzende
voetnoot3
om heur: aan haar
voetnoot4
soeté in heur self: zacht van aard
voetnoot4-5
dorfte heur beroemen tseghen de liefdé: op het punt van de liefde rebels
voetnoot5
cuers: keurs, lang kleed; gouwe: goud
voetnoot6
ghemenckt menigherhande: op velerlei wijze afwisselend
voetnoot7
d'opperlijf: het bovenlichaam; rontsomme: rondom
voetnoot8
onblye: droefgeestig
voetnoot10
queelde: kwijnde weg
voetnoot11
dies sy... wye: daarom sprong zij blij (deze aarde te kunnen verlaten) het ruime en wijde (van de eeuwigheid) in
voetnoot12
niet: niets.
[tekstkritische noot]En fin ie vy. 8. grand nue - T grandnue 9. la - T l' a

[tekstkritische noot]Segt vry mijn liet. 1. ghesichten - T ghesichten,
margenoot*
[A.7.vo]
voetnoot1
vry: vrijuit; ghesichten: visioenen
voetnoot2
mijnen Heer: (nl. van het lied, dus) de dichter; onstichten: aangrepen
voetnoot3
voer: boven; ghenoeghen: behagen.

[tekstkritische noot]C' estoit alors. 1. C' estoit - T Cestoit

margenoot*
[A.8.ro]
voetnoot1
inden tijt: op het ogenblik; Gods ghift: de slaap; t'onsen loone: ons ten zegen
voetnoot3
leken: vloeien, neerdalen
voetnoot4
saechten: zachte; des daechs arbeyt gewoone: (appositie bij ‘ons’ uit reg. 3) die overdag aan moeite en smart gewend zijn
voetnoot5
als: toen; hem: zich
voetnoot6
ontrent: in de nabijheid van; den vloet: nl. de Tiber; d'ou Roomen: het oude Rome; breken: doorsnijden
voetnoot7
(Lees: en noemende)
voetnoot8
nae des hemels throone: naar het uitspansel
voetnoot9
wel bemercken: nauwkeurig beschouwen
voetnoot11
hoet al niet en sijn: hoe het alles niets zijn
voetnoot12
merct: beschouwt
voetnoot13
ghemerct dat: aangezien; ghesonde: behoud, heil
voetnoot14
el: anders.

margenoot*
[A.8.vo]
voetnoot1
tsop: de top; Fabrike: bouwwerk
voetnoot2
niet om verplaisanten: onmogelijk mooier te maken
voetnoot4
tfatsoen: het model; na Dorike: in Dorische stijl
voetnoot5
autentike: vermaard, prachtig
voetnoot6
mer: maar; planten: grondvesten
voetnoot7
sop: top; lustich: schoon
voetnoot9
schutsels: schotten, muren; solder: zoldering
voetnoot11
Iaspe en Esmerauden: jaspis en smaragden
voetnoot12
onuerhoet: onverwacht
voetnoot13
lustich werck: heerlijk bouwwerk; sneuen: vallen
voetnoot14
vergrauden: verdoften, van glans beroofden.

margenoot*
B.j.vo
voetnoot1
poyncte: gedenknaald; reyn: zuiver, mooi
voetnoot3
die tijt: op dat ogenblik, toen
voetnoot4
vernepen: onttrokken
voetnoot5
stont gheschepen: stond; cruycke: (hier voor) lijkvaas, urn
voetnoot6
nl. van goud
voetnoot7
beurijt: beschermd, bewaard
voetnoot8
d'asschené: de as; Prins: vorst; onbegrepen: onberispelijk, edel
voetnoot9
voer t'pedestael: als voetstuk
voetnoot10
ghesleghen: gesmeed
voetnoot11
sulcker assen van weerden: zulk een edele as
voetnoot12
laes: helaas; niet: niets; lijden, straf: (moeten wij hier wellicht lezen ‘lijden straf’: bitter lijden?).

[tekstkritische noot]Ie vy haut esleué. 5. portraicte - T protraicte

margenoot*
[B.2.vo]
voetnoot1
Arcke: triomfboog; noch: voorts, verder; colomnen: zuilen
voetnoot2
wiens basen: wier voetstukken; altemael: geheel en al
voetnoot3
capiteelen albast: de kapitelen (bovenste delen der zuilen) van albast; Frisen: friezen
voetnoot4
ter gedachten.... bescreuen: ter gedachtenis in de vorm van een boog gewelfd en beschilderd
voetnoot5
een victory': een beeld van Victoria, de godin der overwinning; gedreuen: in drijfwerk
voetnoot6
versien: voorzien; Nimphael: los en bevallig als dat van een jong meisje
voetnoot7
noch: verder; sat: (hier voor) stond; den waghen triumphael: de zegewagen
voetnoot8
den outsten.... gebleuen: hij, die de oudste (= de eerste) en tevens de roem is van de gestorven keizers van Rome (nl. Augustus)
voetnoot9
ten sceen: 't en scheen (en is ontkenning, samen met geen): het scheen
voetnoot10
van de geleerde hant: door de kundige hand (nl. van Vulcanus, die voor zijn vader Jupiter de bilksem smeedde)
voetnoot11
scerp makende smeet: scherpend smeedt
voetnoot12
laes: helaas; niet: niets; onder den troone: onder de hemel
voetnoot14
keeren het opperste ondere: onderste boven gaan.

[tekstkritische noot]Et puis ie vy. 11. oultrager l'honneur - T onltrager l'honner

margenoot*
[B.3.vo]
voetnoot1
den Dodiennen boom: de eik, zo genoemd naar de heilige orakeleik van Zeus in Dodona
voetnoot2
seuen schoon berghen: bedoeld worden de zeven heuvels van Rome
voetnoot3
Princen verscheyen: verscheidene vorsten
voetnoot4
der Ausonien stroom: de rivier der Ausones (oorspronkelijke bewoners van Midden- en Beneden-Italië), nl. de Tiber
voetnoot5
poinct': gedenknaald; Tropheé: zegeteken; droom: wonderbaarlijk werk
voetnoot6
roof: als oorlogsbuit meegevoerd voorwerp; om den lof te verbreyen: (slaat op alle vier de voorafgegane substantieven)
voetnoot7
verbeyen: verbeiden
voetnoot5-8
Deze regels hangen nog steeds af van ‘sach ick’ in reg. 1
voetnoot7-8
de vrome die comen syn.... oom: de dapperen, die afstammen van de eerwaardige oude Anchises (vader van Aeneas, de mythische stamvader der Romeinen)
voetnoot9
beruert: geschokt, ontroerd
voetnoot10
als: toen; barbare: onbeschaafde
voetnoot11
d'eere des booms: de roem, de pracht van de boom; scheynden en beroeren: schenden en aantasten
voetnoot13
struyck: stam; verstiten: stuk sloegen
voetnoot14
groyende: groeiende; op schiten: opschieten (met de twee bomen worden het West- en het Oost-Romeinse Rijk bedoeld).

margenoot*
[B.4.vo]
voetnoot1
den voghel: nl. de adelaar
voetnoot2
noch bloy: nog blode, bevreesd; vast besoeken: snel opzoeken
voetnoot3
hem alleinskens vercloeken: allengs moed vatten
voetnoot5
voort: vervolgens; groyende: groeiende (in kracht); sonder flouwen: zonder te verslappen
voetnoot6
hem: zich; der berghen hoeken: de bergtoppen
voetnoot7
ontcoeken: ontplooien
voetnoot8
daer Iuppin.... bouwen: de plaats waar Jupiter zijn verblijfplaats heeft gevestigd, nl. de hemel
voetnoot9
corts: kort daarop; vernomen: gezien
voetnoot11
de pleyne: het vlakke veld
voetnoot12
verkeert: veranderd
voetnoot13
den voghel die.... eert: nl. de uil
voetnoot14
groyen: groeien.

[tekstkritische noot]Tout effroyé:. 13. l' Oliuier - T L' oliuier

margenoot*
[B.5.vo]
voetnoot1
onstelt: ontsteld; ghesichten: visioenen
voetnoot2
voer: vóór
voetnoot3
verlockt: gekruld
voetnoot4
Saturnus gherichten: vonnissen van Saturnus (= Kronos, hier opgevat als God van de tijd), nl. rimpels
voetnoot5
lenende: leunende; tot verlichten: om het zich gemakkelijker te maken
voetnoot7
bayen: baden, (hier) bevloeien; hier en daer: overal
voetnoot8
daer....vichten: waar de Trojaan (Aeneas) moest vechten tegen Turnus (koning der Rutuliërs, die door Aeneas gedood werd), nl. aan de oevers van de Tiber. De met ‘een water groot en claer’ bedoelde stroom is dus de Tiber
voetnoot9
een woluinne: de mythische wolvin, die de tweelingen Romulus en Remus, de latere stichters van de stad Rome, als vondelingen zoogde; t'eynden sijn voeten: aan zijn voeten
voetnoot10
tot versoeten: ter veraangenaming
voetnoot12
Laurier: symbool van (kunst en) dichterschap
voetnoot14
werdt drooghe: verdorde.

[tekstkritische noot]Sur la riue. 11. cest - T sest

margenoot*
[B.6.vo]
voetnoot1
Nimphe: jonkvrouw (bedoeld wordt de stad Rome); op: aan
voetnoot3
cretsté: krabde; heur: zich
voetnoot4
getiere: geluid
voetnoot5
laes: helaas; van soo goede maniere: zo schoon gevormd
voetnoot6
int clare: duidelijk
voetnoot7
daer in: waarin; eenpare: tezamen
voetnoot8
als: toen; schiere: geheel en al, volkomen
voetnoot9
genoch: genoeg
voetnoot10
voer de werelt ghemeyn: aan heel de wereld; roeuerye: buit
voetnoot11
hydre: veelkoppige draak (bedoeld wordt de draak uit Openb. 12:3); strauen: straffen
voetnoot12
fier: wild, woest; niet om verstrenghen: niet te bedwingen
voetnoot13
op desen vloet: aan deze rivier (de Tiber); voorts brenghen: voortbrengen
voetnoot14
Caligulen, Nerons: de keizers Caligula (37-41) en Nero (54-68) worden hier vermeld als symbool van bloeddorstige tyrannen.

[tekstkritische noot]Dessus vn mont. 5. emplumee - T emplumee.

margenoot*
[B.7.vo]
voetnoot1
onsteken: ontstoken
voetnoot2
weinsterende: zich vrij bewegend; nae: naar
voetnoot3
sochte: aangenaam
voetnoot4
herde: scherpe; breken: krachteloos maken
voetnoot5
ghebleken: verschenen
voetnoot6
na: naar; Gods stadt: nl. de hemel
voetnoot7
wrochte: veroorzaakte
voetnoot8
vast: snel; opghestreken: omhooggegaan
voetnoot10
lustich: schoon; in alle palen: in alle richtingen
voetnoot11
als: toen; d'leken: het neerdruppelen; gouwe: goud
voetnoot12
o hitte nv maer couwe: o hitte (van eerst) die nu nog slechts koude zijt.

[tekstkritische noot]Vut een roetse. 4. playne. - T playne 11. somme - T somme,
Ie vy sourdre. 6. en vn - T envn 8. Sirene - T Serene 11. vne - T nue

margenoot*
[B.8.vo]
voetnoot1
Vut: uut, uit; roetse: rots; Fonteyne: bron
voetnoot2
christael: kristal; tseghen der sonnen rayen: tegen de zonnestralen
voetnoot3
op den gront: op de bodem (van de kom die door de bron werd gevoed); sceender: leek er; sauel: zand
voetnoot4
Pactol: de Lydische rivier Pactolus was bekend om het rijke goudgehalte van zijn zand; dryft op de playne: meevoert door de vlakte
voetnoot5
pyne: moeite
voetnoot6
wellusticheyt: genot; payen: tevreden stellen
voetnoot7
een gheluyt: nl. het zachte geruis van het water; verfrayen: verheugen
voetnoot8
Acoelóis dochters stemme: de stem der Sirenen, dochters van de stroomgod Acheloüs (= grootste rivier van Griekenland, tussen Aetolië en Acarnanië)
voetnoot9
lenen: leuningen
voetnoot10
gent: edel, schoon; fray: opgewekt; rontomme: in een kring
voetnoot11
als: toen; somme: aantal
voetnoot13
beruerden: in beroering brachten (en dus troebel maakten)
voetnoot14
tsitten: de zetels.

[tekstkritische noot]Op dé vre als hem claerst. 1. hem - T hen // vertoonen, - T vertooneen, 14. deé - T d'é
Finablement. 7. le - T be 14. m'esueille - T mesueille

margenoot*
C.j.vo
voetnoot1
hem: zich; claerst: het duidelijkst; Morpheus: god van de slaap
voetnoot2
hem vermelt: zich openbaart; warachtelycxt: het duidelijkst
voetnoot1-3
Bedoeld wordt: in de nacht, in het uur van de slaap
voetnoot3
(onze ogen,) die helemaal ontsteld zijn van het zien van de (aardse) onbestendigheid
voetnoot4
Tiphéus suster: Pallas Athene; fris: jeugdig, schoon; niet om verscoonen: volmaakt schoon
voetnoot5
helmet: helm
voetnoot6
grooter: grote (géén comparatief); met Godt verselt: aan God gelijk
voetnoot7
op den cant: op de oever (nl. van de Tiber)
voetnoot8
voer: voor (= ter ere van de overwinning op)
voetnoot9
Coninghen siet suchtende: (lees:) Coninghen, siet, suchtende
voetnoot10
wel: goed, stevig
voetnoot11
van dat: over hetgeen
voetnoot12
stugghe: halsstarrig
voetnoot14
deé: deed; wacker ontspringen: met een schok wakker worden.

[tekstkritische noot]Wt der zee quam. 6. weerom - T weer om 12. geueerde - T geueerde,

margenoot*
[C.2.vo]
voetnoot*
Vgl. Openb. 13:1-15.
voetnoot4
openbaerde: toonde, droeg (sc. de beeste)
voetnoot5
den draeck: zoals deze beschreven is in Openb. 12; stoel: troon
voetnoot7
hem: zich
voetnoot8
(Lees:) wie is, seyden sij oock,....
voetnoot10
alst lam: gelijk het Lam Gods (beschreven in Openb. 5:6)
voetnoot11
doende.... beest: vóór hem (= in zijn tegenwoordigheid) alle wonderen verrichtende en de macht van het (eerste) beest uitoefenende
voetnoot12-14
die sij aanbidden.... gheest: dat (nl. het eerste beest) zij (door) de mensen der wereld aanbidden doet, en zij verleidt de mensen der wereld met wondertekenen van vuur (vgl. Openb. 13:13), en doet ze een beeld maken voor het beest, en geeft dit (nl. het beeld) het leven, opdat het kan spreken.
[tekstkritische noot]Op een rootuerwich dier. 7. onblye - T onblye,

margenoot*
[C.3.vo]
voetnoot*
Vgl. Openb. 17:3-18:4.
voetnoot1
hoyen: hoofden
voetnoot2
lasterlycke: schandelijke (of hier: Godslasterlijke?)
voetnoot3
stout: trots; heur: zich
voetnoot4
om heur verfroyen: tot haar verheugenis
voetnoot5
gouwe: goud
voetnoot7
den naem secreet onblye: de geheime, vreselijke naam
voetnoot9
Iesus goede ghetuyghen: de edele martelaren van Jezus
voetnoot11
hemmen: (hier voor) spreken
voetnoot12
buyghen: (hier voor) neerkomen
voetnoot13
wt heur: (de vrouw symboliseert immers Babylon).
[tekstkritische noot]Ick sach op een wit peert. 5. hemels - T hemelsch 7. versse - T versse, 12. Ghegrepen - T Gegrepen

margenoot*
[C.4.vo]
voetnoot*
Vgl. Openb. 19:11-21.
voetnoot1
ghetrouwe: Getrouw (hier bedoeld als eigennaam)
voetnoot3
bebloet: ‘een kleed dat met bloed geverfd was’ (vs. 13)
voetnoot4
bouwe: stout, onversaagd
voetnoot6
des torens persse: ‘de wijnpersbak van de wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods’ (vs. 15)
voetnoot7
versse: krachtig
voetnoot8
(Lees:) Den vogelen: ‘Compt, eet t'vlees der Princen der eerden’; den vogelen: tot de vogels; Princen: vorsten
voetnoot9
versaemt: verenigd
voetnoot11
den valschen Profeten: nl. het tweede beest uit Openb. 13, vgl. het sextet van het voor-vorige sonnet ‘Wt der zee quam’
voetnoot12
inden vierighen poel ghepraemt: in de vuurpoel (der hel) geworpen (lett. gedrongen)
voetnoot14
versayt: verzadigd.
[tekstkritische noot]Eenen hemel al nieu. 4. weerde. - T weerde 6. woonen, - T woonen.

margenoot*
[C.5.vo]
voetnoot*
Vgl. Openb. 21:1-22:2.
voetnoot1
al: geheel
voetnoot2
Sint Ian: de apostel Johannes, schrijver van het Boek der Openbaringen
voetnoot3
van: door
voetnoot4
hooch van weerde: edel
voetnoot5
woonste: woonplaats
voetnoot6
heurlie: hun(lieder); met heur: met hen; wilt: wil
voetnoot7
verscoonen: verbeteren, verzachten, (hier) wegnemen
voetnoot8
mogen: kunnen
voetnoot10
fyn: zuiver, edel
voetnoot11
den gront: het fundament; eel: edel
voetnoot12
christael: kristal
voetnoot13
vut: uut, uit; stoel: troon
voetnoot14
wies t'hout....twelf mael: groeide daar de boom des levens en bracht twaalf maal per jaar zijn vrucht voort.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Het theatre oft toon-neel

  • Het bosken en Het theatre


auteurs

  • W.A.P. Smit