Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De 'Poeticsche werken' (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van De 'Poeticsche werken'
Afbeelding van De 'Poeticsche werken'Toon afbeelding van titelpagina van De 'Poeticsche werken'

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (45.57 MB)

Scans (44.37 MB)

XML (3.65 MB)

tekstbestand






Editeur

W. Waterschoot



Genre

poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De 'Poeticsche werken'

(1975)–Jan van der Noot–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Vrouwen (1589-1590)

Ontstaan

Dit vel is als een der eerste uit de produktie van 1589 samengesteld. Nadat Olympia in het middelpunt van de belangstelling geplaatst is in de uitvoerige Nederlandse ode, wordt zij eveneens gehuldigd in het aansluitende Latijnse lofdicht.

Inhoud

-Ode aan de Brabantse dames, en meer bepaald aan Olympia (6-411)
Na een korte begroeting tot het Brabantse zwakke geslacht in het algemeen (6-15) gaat de dichter over tot de lofprijzing van Olympia. Na een algemene impressie van haar stralende schoonheid (17-63) worden achtereenvolgens haar (65-78), voorhoofd (80-100), wenkbrauwen (102-115), ogen (117-126), gelaat (128-152), mond (154-200) en neus (202-211) geroemd. Daarop verklaart de dichter zich onmachtig om haar verdere schoonheid ten volle te loven (213-243), zodat hij voor de beschrijving van Olympia's hals (244-248), borsten (250-256) en ledematen (257-274) doorgaans een beroep doet op mythologische vergelijkingen. Meer opgelucht voelt Van der Noot zich wanneer hij daarna een poging onderneemt de talloze deugden van zijn geliefde op te sommen (276-337). Nadien brengt hij de Brabantse dames onder in het gevolg van Venus' triomfstoet (339-374). De dichter besluit met de wens dat God hen allen, verlost van ondeugdelijk gezelschap, in zijn hemelse zaligheid wil opnemen (376-411).
-Carmen door Nicolaus de Meyere (415-434)
[pagina 185]
[p. 185]
Verheug u, liefdesgoden! Van der Noot heeft immers een wonderschone geliefde gevonden, te recht Olympia (de hemelse) genoemd. Haar gelaat is vriendelijk, haar wangen zijn gaaf. Haar adem is rozengeur en haar ogen schitteren als sterren. Indien men haar vingers, handen en haartooi zou aanschouwen, kon men denken dat Venus nauwelijks zulke bekoorlijkheden bezit. Haar lippen vragen om tedere kussen; haar borstjes, witter dan zwanen of besneeuwde toppen, zijn geschapen voor liefkozingen. En wie kan haar overige ledematen ten volle beoordelen of zelfs maar vermelden? Dergelijke aangelegenheden moet men door het hart benaderen, meer dan in het verstand. Aan haar alleen denkt Van der Noot; enkel zij is in zijn hart gegrift; nooit zal zij uit zijn binnenste kunnen gerukt worden, zolang hem dit vergankelijk leven gegeven wordt om ervan te genieten. God verlene hem een zalig hiernamaals om in staat te zijn de verlangde liefde te bezitten.

Bronnen

65 = Ronsard, Elegie a Janet peintre du Roi, 13 (STFM, VI, 152)
81   25   153
91-95   86-88   155-156
102-104   39-40   154
106-107   46  
117-121   50-51  
139-144   100-101   156
155   90  
159-161   96-97  
162   102  
165-167   105  
170-171   108   157
202-203   74-76   155
207-209   81-84  
245-246   111   157
244, 247   115-116  
247-248 = CB, 761-762   (OE, [212])  
250-252 = Ronsard, Elegie a Janet peintre du Roi, 141-142 (STFM, VI, 158)
254 = CB, 780   (OE, [212])  
257 = Ronsard, Elegie a Janet peintre du Roi, 120 (STFM, VI, 157)
  CB, 755   (OE, [210])  
258 = Ronsard, Elegie a Janet peintre du Roi, 145 (STFM, VI, 158)
259-260   122   157
261   175-176   160
265-269   167-169   159
270-274   163-166  
302-311   123-126   157
379 = Het Bosken. Liedeken, 37   (Smit-Vermeer, 86)

Verklarende aantekeningen

1 Eerlijke: eerbare WNT, III, 3908 (s.v. Eerlijk)
8 den derden troone: de derde hemel MNW, VIII, 709 (s.v. Trone). Gerekend vanaf de aarde beheerst de planeet Venus na de maan en Mercurius de derde hemelsfeer; zie F. Lippmann, The seven planets. Translated by Florence Simmonds, London..., 1895, 1.
13 in t' ghemeene: in het algemeen WNT, IV, 1374 (s.v. In het gemeen)
14 weene: ellende MNW, IX, 2032 (s.v. Ween)
20 Vesper: de planeet Venus als de zeer heldere avondster
in t'uerciren: in schittering; letterl.: in het mooi worden MNW, VIII, 2429 (s.v. Versieren)

[pagina 186]
[p. 186]

26 v-lie licht: en aan u, dames, mededeelt van haar licht (= schoonheid), zoals Vesper dit doet tegenover de overige sterren.
30 licht: licht verspreidt WNT, VIII, 1964 (s.v. Lichten); beeldspraak o.v. 17 e.v.
31 alst...: als de dag helder aanbreekt WNT, III, 2234 (s.v. Het daagt)
33 ghesticht: in verheven stemming gebracht WNT, XV, 1575 (s.v. Stichten)
36 Verlichten: zowel in de zin van ‘licht doen schijnen op’ (zie vorige beeldspraak in 17 e.v., en 30) als ‘met betrekking tot geest en gemoed’ MNW, VIII, 2023, 2025 (s.v. Verlichten)
37 wije: lees wijc
38 uerdonkerdt: verduisterd MNW, VIII, 1622 (s.v. Verdonkeren); beeldspraak natuurlijk in functie van Verlichten (36) en zijn antecedenten.
39 Seine, Ryn: vermeld omdat Van der Noot zijn geliefde ook in het Frans en het Duits bezongen heeft; de waterlopen worden wel aan het woord gelaten om de profetische kracht van de antieke stroom- en zeegoden; zie reeds Horatius, Carmina, I, xv.
41 spel: nl. op zijn lier; ‘instrumentale muziek’ WNT, XIV, 2685 (s.v. Spel)
44 veur-beeldt: ἰδέᾶ; vgl. het citaat uit Plant. in MNW, IX, 950 (s.v. Vorebeelt)
46 Den Aerdt: De natuur, als scheppende kracht WNT, Suppl. I, 234 (s.v. Aard)
ghehinghen: toelaten, mogelijk maken WNT, IV, 855 (s.v. Gehengen, gehingen)
49 swaer: treurig MNW, VII, 2469 (s.v. Swaer)
52 Niet...: Volstrekt niets hebben WNT, V, 1404 (s.v. Niet een haar)
59 bouen schreuen: bovenmate WNT, XIV, 1009 (s.v. Boven schreven)
60 Nature: de natuur als het beginsel van alle scheppende kracht WNT, IX, 1612 (s.v. Natuur); vgl. Aerdt (46)
62 J...: indien zij nog zulk een (= J) mens in het leven zou willen roepen
65 haer: onderw. van vercierdt (66)
66 aensicht: lijd. voorw. van vercierdt
bat:
beter WNT, II, 1066 (s.v. Bat)
68 ghemanierdt: verzorgd WNT, IV, 1349 (s.v. Gemanierd)
69 Gracien: de gezellinnen van Venus; zie voorwerk 1580-1581 125
71 gheschoffierdt: mishandeld WNT, XIV, 763 (s.v. Schoffeeren); hier: beroofd van mijn gemoedsrust.
74 hy: Cupido, bedoeld met Liefde (69)
77 brandt: fakkel WNT, III, 1042 (s.v. Brand); evenals pijl en boog een attribuut van Cupido.
76-78: in feite zelfde constatering als in 17-26: Olympia bezit de volheid der schoonheid, waarvan aan de overige dames uitgedeeld wordt.
81 wel gheraeckt: mooi MNW, IX, 2106 (s.v. Welgeraect)
82 van...: door het hemelse Wezen, door God MNW, IX, 2351 (s.v. Wesen)
87 drux tempeeste: ellende van het verdriet WNT, III, 3492 (s.v. Druk) en WNT, XVI, 1466 (s.v. Tempeest)
91 daer op: op haar voorhoofd
93 als de vroede: wijselijk; als + lidw. + zelfst. gebezigd adj. = bijw.; zie F.A. Stoett, Middelnederlandsche Spraakkunst. Syntaxis, 's-Gravenhage, 1923, 76, §116.
97 sijnder: van Cupido
99 beuen: trillen (van begeerlijkheid?) WNT, II, 2327 (s.v. Beven)
104 wijn-braukens: wenkbrauwen; zie bejar 91
105 ghehooghdt: versterkt (van kleuren) WNT, VI, 1029 (s.v. Hoogen)
107 boghe: zie 77
ghewracht: vervaardigd MNW, IX, 2272 (s.v. Werken)
111 in t'sweerelts eruen: binnen deze wereld (‘erf’ + subst. in 2de nv. heeft geen andere betekenis dan dit laatste znw.) WNT, III, 4165 (s.v. Erf)
119 troone: uitspansel WNT, XVII, 3240 (s.v. Troon)
120 Laten...toe: Wijzen...toe WNT, XVII, 521 (s.v. Iemand iets toelaten)

[pagina 187]
[p. 187]

122 Venns: lees Venus
126 het eerdtsche pleyn: de aarde WNT, XII, 2514 (s.v. Het aardsche plein)
130 lichte: helder WNT, VIII, 1936 (s.v. Licht); herneming van de stelling in 18
131 als de ghestichte: op een verheffende manier, op een wijze die de toeschouwer zedelijk verheft WNT, XV, 1575 (s.v. Stichten); voor de constructie met ‘als’, zie 93
135 bemalen: beschilderen WNT, II, 1756 (s.v. Bemalen); zie voor een dergelijke invloed van Venus op de natuur georges 65 e.v.
139-144: zie ook CB, 763-767 (OE, [212])
143 ver-seldt: vergezeld MNW, VIII, 2401 (s.v. Versellen)
144 Liefden: cupidootjes WNT, VIII, 2075 (s.v. Liefde)
156 sinnen: zintuigen MNW, VII, 1136 (s.v. Sin)
162 peerlen: slaat op de tanden
163 T'wee-randich: nl. met twee rijen (tanden)
166 aerdighlijc: kunstig WNT, Suppl. I, 264, 265 (s.v. Aardiglijk, aardig)
167 leuen: subst.
169 bat: zie 66
dat: lees dan
171 versch: fris, nieuw MNW, VIII, 2329 (s.v. Versch); de keuze van dit adj. is enkel te verklaren door de wetenschap dat men vroeger koraal als een gewas beschouwde WNT, VII, 5579 (s.v. Koraal)
178 verrnren: lees verruren: bewegen MNW, VIII, 2301 (s.v. Verroeren)
182 eertsche pleyn: zie 126
185 medt ghemake: zonder moeite WNT, IV, 1339 (s.v. Met gemak)
188 hoot: hoofd (gewestelijke vorm) WNT, VI, 937 (s.v. Hoofd, hood)
191 queel': kwijn, treur, (in toepassing op minnepijn) WNT, VIII, 751, 752 (s.v. Kwelen)
192 deughdt: kuisheid WNT, III, 2444 (s.v. Deugd)
193 ver-sinnen: bevatten MNW, VIII, 2436 (s.v. Versinnen)
194 recht: helemaal WNT, XII, 3de stuk, 495 (s.v. Recht) (als versterkend bijw. bij een ww.)
Bekinnen: begrijpen WNT, II, 1574 (s.v. Bekennen)
196 segh: verhaal MNW, VII, 909 (s.v. Seggen)
schoone: schoonheid WNT, XIV, 825 (s.v. Schoon)
197 kunstighlhc: lees kunstighlijc
198 Op sijn maten: volgens de juiste afmetingen, volgens evenredige verhoudingen WNT, IX, 58 (s.v. Maat)
ten toone: van aanblik WNT, XVII, 1214 (s.v. Ten toon)
199 Dat: betrekk. vnw., antecedent: aensichts (196)
onder den troone: op aarde MNW, VIII, 711 (s.v. Onder den trone)
200 on-steldt: ontroert WNT, X, 1988 (s.v. Ontstellen)
203 schonder: lees schoonder
206 ghepast: op de juiste plaats aangebracht WNT, XI, 689 (s.v. Passen)
208 ghestreckt: strak gelegd WNT, XV, 2167 (s.v. Strekken)
214 rhke: lees rijke
225 dranc: de nectar; zie wonsel 154
226 vroet: wijs, geleerd MNW, IX, 1384 (s.v. Vroet), gewoon adj. bij Pallas Athene, godin van de wijsheid; zie crabbe 338
228 t'onvreden: in onrust WNT, X, 2178 (s.v. Te onvreden)
229 vindende: beschouwend MNW, IX, 506 (s.v. Vinden)
231 aerdighlhc: lees aerdighlijc: zie 166
besneden: gevormd, gemodelleerd WNT, II, 2061 (s.v. Besnijden)
233 Aert: zie 46
236 op t'ghesondtste: in de meest welvarende toestand WNT, IV, 2241 (s.v. Gezond)

[pagina 188]
[p. 188]

239 Pigmalion: Pygmalion, een Grieks beeldhouwer die verliefd werd op een door hem zelf vervaardigd vrouwenbeeld en het tot zijn vrouw maakte, nadat het door Aphrodite bezield was.
241 ten toone: zie 198
242 beldt: Brabantse vorm WNT, II, 1275 (s.v. Beeld)
247 ghemeene: alledaags WNT, IV, 1370 (s.v. Gemeen)
250 leuen: bewegen WNT, VIII, 1723 (s.v. Leven)
253 ghepast: zie 206
255 Venns borstens: lees Venus borstkens
256 Apelles: hofschilder van Alexander de Grote. Zeer bekend was zijn schilderij van Aphrodite Anadyomene (zie crabbe 8), dat sedert Augustus in de tempel van Caesar te Rome bewaard werd; zie De katholieke encyclopaedie, II, 314 (E.v. Laere)
maelde: schilderde WNT, IX, 145 (s.v. Malen) (dit vb. als citaat)
vast: goed WNT, XVIII, 648 (s.v. Vast)
257 Junon: toespeling op het homerisch epitheton der ‘blankarmige’ Hera
259 Aurorams: bij Homerus heet Eos ‘roosvingerig’
260 vreedt: ruw voor het gevoel MNW, IX, 2860 (s.v. Wreet)
261 Thetis: een zeegodin, dochter van Nereus, echtgenote van Peleus en moeder van Achilles.
262 reyn: nuchter verklaard bij Alciati, 495: ‘alba Thetis] Dea maris, quae quia semper in aquis habitet, pedes albissimos dicitur habere a Poëtis’.
265 Om: Rondom WNT, X, 133 (s.v. Om)
braeyen: kuiten WNT, III, 952 (s.v. Braai) en WNT, III, 979 (s.v. Brade)
sterck in macht: pezig; afgeleid van WNT, IX, 70 (s.v. Macht)
268 Monterlijc: levendig WNT, IX, 1091 (s.v. Monter, monterlijk); hier: soepel.
tot verfrayen: een detail dat haar verfraait; betekenis op basis van Kil., 706 (s.v. Ver-fraeyen), waarnaar ook verwezen wordt in MNW, VIII, 1719 (s.v. Verfraeyen)
270 vol trouwen: voorwaar MNW, VIII, 736 (s.v. Trouwe)
271 gheheel: gaaf WNT, IV, 811 (s.v. Geheel)
272 dien: dijen WNT, III, 2594 (s.v. Dij) (dit vb. als citaat)
273 houwen: stutten, dragen WNT, VI, 1141 (s.v. Houden) (dit vb. als citaat)
278 Vor: lees Voor
282 ghelijc: tegelijkertijd WNT, IV, 1169 (s.v. Gelijk) en in dezelfde mate WNT, IV, 1170
283 pertte: list WNT, XII, 1348 (s.v. Pert) en WNT, XII, 525 (s.v. Part); zie een parallelle zegging in peeters 249
284 smertte: ongemak WNT, XIV, 2068 (s.v. Smart); d.w.z. zonder met elkaar in conflict te komen.
In 288-290 worden de vier kardinale deugden opgesomd in deze volgorde: prudentia, fortitudo, iustitia, temperantia.
297 queeldt: zie 191
beefdt: zie 100
300 deurschoteu: lees deurschoten
303 stout: veel aandurvend in de kunst WNT, XV, 2020 (s.v. Stout)
310 beclijuen: standhouden WNT, II, 1604 (s.v. Beklijven)
311 beschamdt: lees beschaemdt
Jc...:
Ik zou te schande gemaakt worden WNT, XVIII, 336 (s.v. Vallen) en WNT, II, 1942 (s.v. Beschaamd)
312 Antistrope: lees Antistrophe
316 stelle: lees stellen
319 scijoonste: lees schoonste
320 Die: antecedent: de kwaliteiten, opgesomd in 317-319
322 Die: antecedent: trouwe (318) en liefde (319)

[pagina 189]
[p. 189]

326 sijns...: zijn hemelse woning (‘straat’ als woonplaats) WNT, XV, 2058 (s.v. Straat)
332 eu: lees en
333 Heere: Christus
334-335: Ps. 112:2-3
337 strijdt: betwisting WNT, XVI, 8 (s.v. Strijd); d.w.z. laat iedereen Gods almacht erkennen.
339 Princerssen: zie 35; ook kan de oude rederijkersterm in de laatste strofe van het refrein onbewust (?) nog een rol gespeeld hebben, want dit is de beginregel van de voorlaatste strofe; WNT, XII, 4223 (s.v. Prinses, princers(s)e)
346 Daer...: constr.: Daer deur mijn duyfken Kan lauen En in deughden doen drauen uwen Vander Noot.
347 in...drauen: naar...streven WNT, III, 3265 (s.v. Naar iets draven)
348 uwen: hij is immers ook de zanger van alle Brabantse dames blijkens de titel van deze ode.
350 Voor de mogelijke bronnen van deze voorstelling, zie georges 50
351 gal': wrok, haat WNT, IV, 144 (s.v. Gal); uitdrukking om de voorstelling van de duif als voorbeeld van zachtheid en verliefdheid WNT, III, 3560 (s.v. Duif)
352 ongheloghen: stellig, zonder twijfel WNT, X, 1617 (s.v. Ongelogen)
353 onbedrogen: niet bedriegelijk; afgeleid van WNT, II, 1221 (s.v. Bedrogen)
356 Vrouken: voor diminutieven op -kijn, -ken zonder -e in het meervoud, zie A. van Loey, Middelnederlandse spraakkunst. I. Vormleer, Groningen-Antwerpen, 1960, 13.
358 sonder sneuen: voorwaar WNT, XIV, 2326 (s.v. Zonder sneven)
359 stillic: zonder veel contact met de ondeugdelijke buitenwereld WNT, XV, 1693 (s.v. Stillijk, stil)
361 Swaentkens, duyfkens (362): vergelijking om de eigenschappen waarop gezinspeeld wordt in 351
364 hoedt: krans WNT, VI, 786 (s.v. Hoed)
377 vry: voortreffelijk MNW, IX, 1312 (s.v. Vri)
379 wachten veur: beschermen tegen MNW, IX, 1496 (s.v. Wachten)
381 v: de Brabantse dames
382 heur: mijn Swaentken (378), Olympia
383 Eynden: eenden, voor: het gezelschap der dwazen WNT, III, 3820 (s.v. Eend)
384 Gansen: als symbool voor domheid en plompheid WNT, IV, 245 (s.v. Gans)
drachten: schepsels WNT, III, 3218 (s.v. Dracht)
389 Kosmicam: als symbool van de wereldse, bandeloze liefde, in tegenstelling tot de deugdzaamheid der geëerde dames.
haest: zonder dralen WNT, V, 1480 (s.v. Haast)
390 Radamantoms eynden: naar de plaats in de onderwereld waar eenieder gevonnist wordt volgens zijn daden op aarde. Rhadamanthus, zoon van Zeus en Europa, is een der drie rechters in de onderwereld.
eynden: streken (meest verafgelegen) WNT, III, 4021 (s.v. Eind)
394 sonder sneuen: zie 358
395 Olympiadis: adj., hemels (neologisme)
396 wel ghedaen: mooi MNW, IX, 2102 (s.v. Welgedaan)
404 Beurijdt veur: Behoed tegen WNT, II, 2362 (s.v. Bevrijden)
407 sonder schamen: zonder ons te moeten schamen om smetten der zonde, dus als gelukzaligen (reeds geïmpliceerd in de toestand van hun lichaam, vermeld in 406)
410 deur Christum: die als rechter zal optreden; zie Matth. 24:30 e.v.
414 Nicolaum de Meyere: zie dennetieres 53
carmine Phaleucio: het carmen Phaleucium of Phalaecium is samengesteld uit elflettergrepige verzen, elk bestaande uit achtereenvolgens een spondeus ( - - ), een dactylus ( - ∪ ∪) en drie trocheeën ( - ∪) Forcellini, IV, 653 (s.v. Phaleucius) en IV, 651 (s.v. Phalaecius)
415 GAvdete: het beginvers is een navolging van Catullus, III, 1, het bekende gedicht op de dood

[pagina 190]
[p. 190]

  van Lesbia's lievelingsvogel. Enkel het eerste woord (Lugete) is vervangen door zijn tegendeel naar de inhoud.
433-434 vormt een parallel slot met de laatste strofe van de voorgaande ode.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken