Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jan en Janneke in Canada (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van Jan en Janneke in Canada
Afbeelding van Jan en Janneke in CanadaToon afbeelding van titelpagina van Jan en Janneke in Canada

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

Scans (3.75 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Illustrator

Jan Lutz



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jan en Janneke in Canada

(1955)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 15]
[p. 15]

2. Naar school in Barret

Er bromde iets in de verte. Jan luisterde met gespitste oren. Was dat misschien een beer? Want vader had gezegd bij dat gehuil daareven: het leeft hier van de wilde dieren.

Het was een auto. De motor gonsde. De wagen rammelde bij het jagen over de harde sneeuw. Hij draaide om het station heen en hield stil bij de stapel koffers. Het was een vrachtauto. Uit de cabine sprong een man.

‘Gauw in de wagen!’ riep hij. ‘Jullie bevriezen hier.’

Hij pakte eerst moeder beet en duwde haar in de cabine. Toen zette hij Janneke op haar schoot. Jan wou zelf in de hoge auto klimmen, maar het ging niet best. Hij was vreemd stijf. De man greep hem bij broek en kraag, zette hem naast moeder en sloeg de deur achter hem dicht. Samen met vader laadde hij de koffers achterop de wagen.

Daarop kwamen de beide mannen ook in de cabine. Het was daar toen eivol.

‘Net goed,’ zei de man. ‘Dan worden jullie misschien een beetje warm, na al de kou, die je geleden hebt.’

‘Zo erg was het niet,’ zei vader. ‘Ik had gedacht, dat het hier veel kouder was. We hebben ook maar een goed kwartier gewacht.’

‘Net lang genoeg om te bevriezen,’ antwoordde de man. ‘Het vriest veertig graden.’

‘Veertig graden?’ Vader kon het niet geloven. Het was niet zo koud, vond hij, als hij het vaak in Nederland beleefd had, en dan vroor het misschien tien of vijftien graden.

‘Veertig graden!’ zei boer Zwart weer. ‘Het vriest hier altijd veel harder dan je denkt als je uit Nederland komt. Stil weer, zie je. Overdag een lekker zonnetje en 's nachts een heldere sterrenlucht. Kijk ze eens fonkelen!’ Met zijn vrije hand wees hij omhoog. ‘Maar vriezen dat het doet! Hebben jullie geen bevroren neuzen of oren gekregen? Je hebt oorkleppen, zie ik. Mooi zo. Maar je neuzen. Wrijf ze maar stevig.’

Toen gingen ze alle vier hun neuzen wrijven. Jan ook, maar hij

[pagina 16]
[p. 16]

voelde er eerst niets van. 't Was net of hij geen neus meer had en er een stukje steen aan zijn gezicht vast zat.

‘Daar heb je het al,’ zei Zwart. ‘Stijver wrijven! Volhouden, hoor. Oei, wat spijt het mij, dat ik een lekke band kreeg, toen ik hierheen reed. Dat heeft me een goed half uur gekost. Daarom was ik te laat. Nu zal ik het op mijn geweten hebben, dat Jan z'n neus bevroren is. Wrijven, jô, wrijven.’ Hij stopte om een handvol sneeuw te scheppen. Daarmee wreef Jan z'n neus en z'n vader hielp hem. Toen werd het stukje steen weer langzaam aan een neus.

Zij reden door een bos. De besneeuwde weg was helderwit in het licht van de autolampen; aan beide zijden stonden dennen. Het was een kromme en hobbelige weg, vol kuilen en vol ruggen. De auto sprong en de koffers in de laadbak sprongen mee en de mensen in de cabine sprongen ook, soms met hun hoofd tegen de kap.

Het was ook een lange weg. Er kwam geen eind aan het bos. Het werd lichter. Jan zag de maan hoog en helder aan de hemel staan. Waar kwam die maan vandaan, dat zij opeens zo hoog stond? O, uit die wolkenbanken ginds. Of waren dat geen wolken? Waren het bergen? Jan wist het niet. Wolken leken vaak op bergen.

Het maanlicht maakte het bos van zilver. Op alle dennetakken lag een laagje glinsterend poeder. De sneeuwweg glinsterde ook. Daar ging het bos wijd open. Een groot wit veld. In het midden huizen, die donker afstaken tegen het maanlicht. Er dichtbij sloeg Zwart af en reed langs de gebouwen.

‘Hier woon ik,’ zei hij. ‘Dit is mijn schuur en dat mijn huis. En daar komen jullie te wonen.’ Hij wees naar voren.

Jan zag een huisje. Het leek zwart, maar het had twee gouden ogen. Dat waren de verlichte ramen.

Toen de auto stilstond, ging de deur van het huisje open.

‘Welkom in Canada!’ riep een vrouw. ‘Kom gauw! Het is buiten vreselijk koud. Hier is het warm.’

Jan sprong het eerst uit de auto. Het wàs koud. Net of er fijne naalden prikten in zijn wangen. Hij wilde de koffers helpen af-

[pagina 17]
[p. 17]

laden, maar vader stuurde hem naar binnen, moeder en Janneke achterna.

Daarbinnen was het goed. Een grote kachel brandde er met rode wangen. Een petroleumlamp straalde het gouden licht uit, dat aan het huis zijn ogen had gegeven. Er stond ook eten klaar. De boerin had alles fijn voor elkaar gemaakt.

En later vond Jan in zijn bed, dat op zolder was gespreid, een hete kruik. Als moeder vroeger eens een kruik in zijn bed gelegd had, was Jan altijd boos geweest. Een kruik was voor kleine kinderen en voor oude mensen, niet voor jongens. Maar nu drukte hij zijn voeten er lekker tegen aan, want die waren net klompjes ijs, en zijn neus stopte hij diep onder de dekens. Die mocht niet weer bevriezen.

Uit zijn holletje keek Jan naar het dakraam. Was alles in Canada van zilver en van goud? Het bos was straks van zilver; het huis had gouden ogen. Nu leek dat dakraam weer op goud, prachtig versierd. Takken en twijgen en bladeren waren er, sierdistels en schone, witte bloemen. Het dakraam leek een tuin. Jan wandelde in die tuin vol gouden en zilveren bloemen, die bloeiden in de sneeuw. Een witte fee zweefde voor hem uit. Hij wilde naar haar toe en liep haar na. Zij zweefde weg. Jan rende. Nu was hij vlak bij haar. Maar plotseling stond hij voor een zilveren hek. De fee was er doorheen gezweefd. Hij kon niet verder. Hij duwde en sloeg. Au!

Jan lag weer in zijn bed. Zijn vingers deden pijn, omdat hij tegen de ijzeren rand van het ledikant geslagen had. Op het dakraam fonkelden de winterbloemen in het maanlicht, dat op het bevroren glas scheen.

 

Het was dag en Jan stond buiten. Een witte wereld was het. Wit het veld en wit de bergen. Ja, het waren bergen en geen wolken, zoals hij vannacht eerst meende. Hoge bergen zag Jan aan alle kanten; ze waren bedekt met sneeuw en ijs. Doch boven die bergen was de blauwe hemel en daaraan straalde een sterke zon, die alles schitteren en glanzen deed.

En midden in die mooie winterwereld stond hun huisje.

[pagina 18]
[p. 18]

Een grappig huisje was het, zag Jan nu. De muren waren niet van steen en niet van planken. Van dikke ronde balken was hun huis gebouwd. Op het dak lag een laag sneeuw. En op de schoorsteen stond als windwijzer een beer.

‘Jan, ga in huis! 't Is veel te koud!’

Vader riep het al van een afstand, terwijl hij kwam aanstappen van de boerderij, die in de verte was te zien.

Jan lachte. Dat was een grapje van vader, zoals het ook een grapje was dat hij grote en dikke wanten droeg en een bontmuts, waarvan de kleppen over de oren waren geslagen. Vannacht was het koud geweest, bij het station en toen ze uit de auto stapten. Nu niet. Het was wel fijntjes, maar niet koud. Het was lekker in de zon.

Maar vader zei nog eens en nu streng: ‘In huis, Jan. Je oren bevriezen.’

Toen greep Jan naar zijn oren. Die voelden net zo vreemd als gisteren zijn neus; precies stukjes steen. Hij schrok.

Vader kwam bij hem. ‘Er zijn al witte randjes aan,’ zei hij.

Hij nam een handvol sneeuw en ging aan het wrijven. Eerst voelde Jan niets; toen deed het pijn; daarna begonnen zijn oren te gloeien.

‘En nu in huis,’ zei vader. ‘En pas voortaan op. Je hebt hier in een ogenblik bevroren ledematen.’

Jan ging in huis. Hij vond Canada een vreemd land. De zon scheen. Het was lekker weer. Lang zo koud niet als het vaak in Holland was, vond Jan. En toch bevroren je neus en oren zo maar.

 

De volgende dag bracht vader Jan en Janneke met dezelfde auto, waarmee boer Zwart hen van de trein gehaald had, naar school. Het was nu niet zo'n lange rit als gisternacht. Toen ze een open plek in het bos bereikten, stond daar een huis.

‘Dat is de school,’ zei vader.

Was dat de school? Het was een houten huisje, haast net als het hunne. Het was alleen wat hoger en er was een lage aanbouw

[pagina 19]
[p. 19]

achter. Op het erf ervoor stond een hoge paal, waaraan een vlag gehesen was.

't Was toch een school, al had ze dan maar één lokaal. Er stonden banken in en in die banken zaten kinderen. Een juffrouw stond er voor de klas bij het bord.

Maar het was een vreemde school. Er waren kinderen nog kleiner dan Janneke en jongens veel groter dan Jan, en met elkaar waren er toch niet meer dan twaalf.

Vader praatte met de juffrouw. Jan kon hen niet verstaan. En toen de juffrouw tegen hem en Janneke begon te praten, verstonden zij er geen van beiden een woord van.

Vader ging weg en de juffrouw wees hun tweetjes een plaats aan. Janneke links in het lokaal bij de kleintjes, Jan ongeveer in het midden bij een paar jongens van zijn grootte.

Daarna praatte de juffrouw tegen alle kinderen en wees daarbij op Janneke en Jan. De kinderen lachten. Jan wist niet waarom. Hij had weer niets verstaan. Hij dacht dat ze Janneke en hem uitlachten.

Janneke keek schuin achterom naar Jan. Haar lippen trilden. ‘Niet huilen! Dapper zijn!’ beduidde Jan haar.

Maar er kwamen toch dikke druppels aan Jannekes wimpers. De juffrouw zag het. Zij legde haar hand beschermend op haar hoofd. Maar Janneke bleef huilen. Toen mocht ze naast Jan zitten.

Die sloeg zijn arm om haar heen. Ze snikte nog even, maar werd spoedig stil.

De juffrouw gaf hun samen een plaatjesboek. Er stonden woorden onder de plaatjes. Maar onder een aap stond niet aap, en onder een noot niet noot, en onder Mies niet Mies. Het waren vreemde woorden, die Jan heel moeilijk las. Na lang proberen lukte het toch. Maar toen de juffrouw kwam en de woorden aanwees, zei zij heel wat anders dan Jan had gelezen. Een rare school was dit, vond Jan.

In het speelkwartier kwamen alle kinderen druk pratend om hen heen staan, maar Jan en Janneke verstonden niets en daarom gingen de kinderen weer weg. Toen stonden zij alleen. Het

[pagina 20]
[p. 20]

was verdrietig als je elkander niet verstaan kon. Later kwam er een grote jongen, Dirk Duiker heette hij. Die sprak Nederlands en hij zei, dat een jongen een boy was en een school een skoel.’

‘Nee,’ zei Jan. ‘School is school. Ik heb dat zelf gezien in het boek.’

‘Ja,’ zei Dirk. ‘School is school en school is toch skoel.’

‘Een gekke boel is het hier,’ vond Jan.

Janneke was weer in school gegaan. Zij zat toen de anderen binnenkwamen eenzaam in haar bank.

 

Aan het einde van de middagschooltijd kwam vader hen weer halen met de auto.

's Morgens had Jan het ritje met de auto fijn gevonden, maar nu keek hij een beetje jaloers naar de andere kinderen. Die gingen allemaal te paard naar huis.

‘Jullie gaan morgen ook te paard,’ zei vader. ‘Van boer Zwart krijgen we een paard en Dirk Duiker zal jullie begeleiden.’

‘Hoera!’ riep Jan.

Hij vond het nu al fijn naar school te gaan. De middag was beter geweest dan de morgen. De rekenles had hij mee kunnen doen. De cijfers waren hier net zoals thuis, al noemden zij ze anders. De sommen, die de juffrouw hun groepje opgegeven had, waren heel gemakkelijk geweest. Jan kon die voor de hoogste klas zelfs maken. En hij kon nu de juffrouw en de makkers ook al een heel klein beetje verstaan. En hij kon ook al een paar woorden spreken: boy en skoel, en een paard was een hors, maar ze schreven: horse.

‘En hoe vond jij het, Janneke?’ vroeg vader.

‘Naar,’ zei Janneke, en ze liet haar lipje hangen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken