Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jan en Janneke in Canada (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van Jan en Janneke in Canada
Afbeelding van Jan en Janneke in CanadaToon afbeelding van titelpagina van Jan en Janneke in Canada

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

Scans (3.75 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Illustrator

Jan Lutz



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jan en Janneke in Canada

(1955)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]

3. Jan en Janneke te paard

‘Het paard staat al in het schuurtje,’ zei moeder, toen ze Jan en Janneke de volgende morgen riep.

Zij sprongen allebei uit bed en wilden onmiddellijk gaan kijken. Maar eerst moesten ze zich kleden en daarna had vader haast. Dus moesten ze ook eerst eten. Toen mochten ze eindelijk naar de schuur. Daar stond het paard. Het heette Kik, had vader hun verteld.

Het viel Jan eigenlijk een beetje tegen. Een jong en dartel paard had hij graag willen hebben, dat rennen kon en springen. Kik was een oud paard.

‘Net goed voor jou,’ zei vader. ‘Een wilde jongen en een wild paard, daar komen ongelukken van. Jij moet een mak paard hebben.’

Jan pruilde een beetje. Hij kon toch paardrijden! Op een paard, dat vader in Nederland gehad had, had hij vaak gereden, zonder zadel, zo op de blote paarderug, en hij was er nooit afgetuimeld. Janneke was blij, dat Kik geen wild paard was. Zij vond het toch al eng om op zo'n hoge paarderug te rijden.

Jan klopte Kik op de gladde hals. Die hinnikte en draaide hem zijn grote kop toe. Toen viel het paard Jan toch weer mee. Het had heldere en vriendelijke ogen. Hij gaf het een klontje suiker, dat Janneke eerst aan Kik had voorgehouden, maar zij had haar hand teruggetrokken, bang voor zijn grote tanden. Toen het paard het klontje op had, hinnikte het weer, alsof het ‘Dank je’ wilde zeggen. Het mocht een oud paard zijn, een goed paard was het vast. Jan was er blij mee.

Jan mocht Kik zadelen en tuigen, terwijl vader toekeek. ‘Want straks moet je het alleen doen,’ zei vader tegen hem.

Toen het paard gezadeld was en Jan een lange en zware jas aanhad - hij hing 'm bijna op de tenen - en Janneke in een dikke mantel was gestopt, en zij beiden hoge, met bont gevoerde laarzen aanhadden en bontmutsen op het hoofd, waarvan de oorkleppen waren neergeslagen, kwam Dirk eraan.

[pagina 22]
[p. 22]


illustratie

Hij reed op een schimmel, zo hard, dat de sneeuw hoog opstoof van onder de hoeven van het paard.

Toen zette vader Janneke op Kik. Jan klom zelf, eerst op een kist, toen op het paard.

‘Vooruit!’ zei Jan en het paard ging lopen. De oude bles verstond beter Nederlands dan de juffrouw en de makkers op school.

‘Denk om de wilde dieren!’ riep moeder hen bezorgd na.

‘Ik ben niet bang,’ riep Jan terug.

‘Ik zal goed op ze passen!’ beloofde Dirk.

De paarden liepen in een sukkeldrafje naast elkaar. Dirks schimmel regelde zich naar de bedaarde gang van Kik.

Dof ploften de hoeven in de sneeuw. Er kwamen witte wolkjes uit de neusgaten van de paarden. De kinderen schokten in het zadel op en neer.

De weg door het bos was lang; hij leek veel langer dan gister toen ze in de snelle auto reden. De weg was ook heel eenzaam. Ze ontmoetten niemand en het wit was smetteloos, nadat er die

[pagina 23]
[p. 23]

nacht wat verse sneeuw gevallen was. Geen paard of wagen was voor hen erlangs gegaan.

Daar huppelde een grijs dier op de weg.

‘Kijk, Jan, een hond!’ zei Janneke.

Jan vond het een vreemde hond. Hij had een dikke staart; zijn kop leek op een kattekop; hij liep heel anders dan een hond. ‘Het is geen hond,’ zei Dirk. ‘Het is een jakhals.’

Jan voelde hoe Janneke schrok. Hijzelf was ook niet zo dapper meer als straks. Hij hield de teugels in.

Maar Dirk reed rustig door. En de paarden schenen ook helemaal niet bang te zijn. De jakhals huppelde een poosje met soepele sprongen voor hen uit en verdween toen in dicht kreupelhout.

Bij het bosje, waarin het dier verdwenen was, hield Janneke haar broer stijf vast en keek Jan schuw op zij. Hij was blij, dat Dirk aan de kant van het gevaar reed.

Dirk keek niet eens naar het bosje. Hij dacht misschien niet meer aan het wilde beest.

Op hun rit zagen zij geen andere wilde dieren.

Maar in de klas beefde Janneke nog bij de herinnering aan de ontmoeting.

Een jakhals, brrr... De naam was al om van te rillen. En als dat beest nu eens uit het bosje op hen afgesprongen was! Het had vast scherpe klauwen en grote tanden... Haar hartje klopte als ze eraan dacht, dat zij straks weer die weg langs moest. En het kon haar nauwelijks troosten, dat Dirk hen weer zou begeleiden.

De juffrouw vertelde. De klas was stil. De juffrouw kon vast mooi vertellen, want zelfs de grote jongens luisterden gespannen. Janneke kon de juffrouw niet verstaan. Haar ogen dwaalden naar het raam. Daar buiten was het bos; erboven was de blauwe lucht; ervoor de blanke sneeuw.

Kijk, daar bewoog wat in de bosrand. Een dier! Was het een jakhals? O, neen. Dit was geen wild beest, het was een lief dier. Zijn fijne kopje was hoog opgericht; zijn dunne pootjes zonken diep in de sneeuw; zijn kleine staartje kwispelde vrolijk; het

[pagina 24]
[p. 24]

had grote hoorns met veel takken. Het was een prachtig hert. Een tweede hert kwam achter het eerste aan. Het was kleiner en had geen hoorns. Was het een jong? Neen, het was een hinde; het vrouwtje van het grote hert. Ze stapten naast elkander door de sneeuw.

Janneke keek toe. Voor deze dieren was ze helemaal niet bang. Je moest die zachte ogen zien en de mooie, glanzend bruine huid. Zij zou er wel naar toe willen gaan. Zij zou ze willen aaien.

Daar stonden de herten stil. Hun kopjes gingen steil omhoog. Hun oortjes staken luisterend in de hoogte, en schoten heen en weer. Toen renden ze weg met lange sprongen.

Janneke zuchtte.

In het speelkwartier was Janneke niet meer alleen, zoals de vorige dag. Ze speelde met de andere meisjes en zij konden elkaar al een beetje verstaan. Janneke wist al, dat sneeuw snow was en dat je hand in het Engels net zo schreef als in het Nederlands, maar dat je hend moest zeggen. En de kinderen begrepen haar, ook als ze Hollands sprak. En de juffrouw was zo aardig. Die streek haar over het haar en gaf haar een kneepje in de wang en zei iets tegen haar, dat vast ‘Lief meisje’ moest betekenen. Samen met Jan las Janneke weer in het boek met plaatjes en zij probeerde na te zeggen wat de juffrouw zei bij het wijzen naar een plaatje en naar het onderschrift. Je moest je tong verdraaien om die woorden zo uit te spreken als de juffrouw en telkens ging het mis, maar eindelijk toch goed, en nadat Janneke het eenmaal bijna gezegd had zoals het behoorde, ging het de volgende keer nog beter en na zes keer was het draaien van de tong niet eens zo moeilijk meer.

Gister hadden Jan en Janneke hun brood gegeten in een hoekje van het lokaal, alsof ze niet bij de anderen hoorden. Nu zaten ze in de kring en babbelden ze met de andere kinderen. Als zij iets niet verstonden of als iemand hen niet verstond, was Dirk de tolk. Maar hij was amper nodig.

En 's middags kon Janneke al iets verstaan van een klein verhaaltje van de juffrouw. Het ging over een vogeltje, dat een

[pagina 25]
[p. 25]

nestje bouwde in een boom. Janneke wist dat, omdat de juffrouw een mus aanwees, die op de vensterbank tripte, en een boom op het schoolplein, en omdat ze een nestje tekende op het bord.

Toen het verhaaltje uit was, sloeg de klok vier uur. Janneke vond het jammer. In school was het warm en veilig en nu moest zij weer door het bos. Best mogelijk dat daar weer een jakhals was...

De juffrouw hielp Janneke in haar dikke mantel en in haar hoge rijlaarzen en zij trok de kleppen van haar bontmuts over haar oren en zette haar op de rug van Kik.

‘Wel thuis!’ zei zij, nadat Jan achter haar geklommen was.

‘Tot morgen,’ groette Janneke. Ze wou niet laten merken, dat ze bang was.

Dirk reed weer naast hen.

‘Zou er weer een jakhals zijn?’ vroeg Janneke met een dun stemmetje aan hem.

‘Misschien wel tien,’ antwoordde Dirk. ‘Misschien komen we ook wel een kudde wolven tegen.’,

‘Wolven?’ schrok Janneke.

Dirk lachte luid. ‘Ben je bang, dat die je opeten zullen? Jij bent Roodkapje niet.’

Neen, zij was Roodkapje niet. Maar of je nu Roodkapje of Janneke heette, wat gaf dat als een wolf je opeten wou?

Dirk lachte weer. De wolven aten hier geen kinderen op en de jakhalzen ook niet en de beren ook niet. Je hoefde voor wilde beesten helemaal niet bang te zijn. Alleen als beren jongen hadden, dan moest je voor ze oppassen, maar jongen kregen zij in het voorjaar. Nu was het nog niet zo ver.

Janneke keek om naar Jan. Zou het waar zijn wat Dirk zei? Waren wilde beesten in Canada geen wilde beesten?

Jan knipoogde geruststellend naar haar. Hij scheen Dirk te geloven. Maar Janneke vond het al te vreemd, dat een jakhals en zelfs een wolf of beer in Canada geen kinderen opaten. Zij keek schuw om zich heen. Gelukkig hield Jan hun paard dicht bij dat van Dirk.

[pagina 26]
[p. 26]


illustratie

In het bos kraakte een tak. Er vloog een schaduw door het hout. ‘Is dat een jakhals?’ vroeg Janneke bevend.

‘Het is een haas,’ zei Dirk.

Toen zuchtte Janneke opgelucht. Een haas was geen wild dier. Ze waren bijna thuis. Janneke zag het aan een dikke boom, waaruit twee bomen groeiden. Daar dichtbij was de farm.

‘O, Jan!’ riep Janneke opeens.

Een plomp zwart dier met dikke poten en gebogen rug stond midden op de weg.

Jan hield Kik in. Het was een beer, zag hij. Verleden jaar had hij zo'n beer gezien in Artis. Een boos verscheurend dier, had meester toen gezegd. Hij keek angstig naar Dirk.

Die lachte alweer. ‘Ben jullie bang voor een beer?’

Hij zette zijn paard aan.

Jan liet Kik half zwenken. Als het ginds misliep, zou hij vluch-

[pagina 27]
[p. 27]

ten. Janneke hield de adem in en klemde zich vast aan haar broer.

De beer gromde kwaad.

Dirk gaf zijn paard een klap met de vlakke hand. Het rende op de beer af.

Janneke sloeg beide handen voor de ogen. Zij durfde niet kijken. Maar Jan riep: ‘Kijk, hij gaat!’

De beer sjokte weg, eerst langzaam, daarna haastig, toen het paard vlakbij kwam. Door dicht kreupelhout heen brekend vluchtte hij het bos in.

‘Zie je wel!’ riep Dirk trots. ‘Al die wilde dieren gaan op de loop als je op ze afrijdt.’

Jan keek bewonderend naar Dirk. Hij was een dappere vent. Toen ze het erf opreden, kwam moeder snel naar buiten, alsof ze in ongerustheid op hen had gewacht.

‘We hebben een jakhals en een beer gezien!’ riep Jan haar tegemoet. Zijn moeder schrok en Jan kon aan haar zien, dat zij zeer ongerust geweest was over hen.

‘Ze gingen er hard vandoor!’ zei Jan zo triomfantelijk, alsof hij zelf de dieren had verjaagd.

‘Hoe heb jij het gehad?’ vroeg moeder aan Janneke.

Zij gaf geen antwoord. Haar lippen gingen beven en toen moeder haar van het paard tilde, begon ze te schreien. Moeder droeg haar in huis, en die twee hielden elkaar zo stijf vast of ze elkander nooit meer los zouden laten.

Jan bracht Kik naar stal en gaf hem voer.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken