Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jan en Janneke in Canada (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van Jan en Janneke in Canada
Afbeelding van Jan en Janneke in CanadaToon afbeelding van titelpagina van Jan en Janneke in Canada

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

Scans (3.75 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Illustrator

Jan Lutz



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jan en Janneke in Canada

(1955)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 42]
[p. 42]

6. Lente in het hoge noorden

Jan en Janneke woonden al een hele poos in Canada. November waren zij gekomen en nu was het mei.

De winter had heel lang geduurd. Diep in april was de wereld nog steeds wit geweest. Het leek wel of de lente nooit zou komen. Maar toen was het opeens gaan regenen en waaien. Vier dagen en vier nachten achtereen stroomde de regen zo hevig, dat vader grote moeite had om bij de schuur te komen, want het erf scheen wel veranderd in een meer. Er was geen sprake van, dat Jan en Janneke naar school konden. De weg was een rivier geworden.

Na die vier dagen kwam de zon weer kijken. Stralend en warm scheen ze nu. Verleden week was het nog winter, nu was het plotseling zomer. Geen muts, waarvan de kleppen over de oren getrokken werden, hoefde je meer op. Geen dikke bontjas hoefde je meer aan. Het haardvuur hoefde niet meer hoog te branden, en de dubbele ramen waren niet meer nodig. In plaats daarvan gingen de deuren en de ramen open om de zon in huis te laten. Op het erf en op de farm veranderde alles als bij toverslag. De sneeuw was weg; het water was twee dagen na de regens opgedronken door de aarde. De farm werd groen. In het weiland liep jong gras uit; op de akkers schoot het winterkoren uit de grond; het erf stond plotseling vol met kleine witte bloempjes. En aan de bomen zwollen dikke knoppen en ontplooiden zich al kleine groene blaadjes. Het barre land van sneeuw en ijs was in een week een vrolijk bloeiend land vol kleur geworden.

Op een morgen verscheen Dirk weer. ‘Gaan jullie mee naar school? We kunnen er nu wel door.’

Dirk zat blootshoofds en in zijn overhemd te paard. Jan en Janneke wilden nu ook zonder pet of jas. Janneke wou ook geen lange broek aan. In de winter had ze die gedragen, maar nu het zomer was, was het niet nodig, vond ze.

‘Ik trok hem nog maar aan als ik jou was,’ zei Dirk.

‘Waarvoor?’ vroeg Janneke.

[pagina 43]
[p. 43]

‘Dat zul je straks wel zien.’

En toen trok Janneke de lange rijbroek aan.

‘Pas je goed op hen, Dirk?’ vroeg moeder.

‘Heb ik dat niet altijd gedaan?’ vroeg Dirk op zijn beurt.

‘Jawel, jawel, maar de beren hebben in het voorjaar jongen, is het niet? En dan zijn ze gevaarlijk.’

Dirk bromde een beetje. Hij vond dat de mensen, die nog niet lang in de Bulkley-vallei woonden, en dan vooral de moeders, veel te bang waren voor wilde dieren. Het was die hele winter toch gebleken, dat mensen en zelfs kinderen veilig door het bos konden gaan. De jakhalzen en de elanden, de wolven en de beren deden niets. Maar hij beloofde, dat hij op Jan en Janneke zou passen. En toen praatte moeder niet verder over de gevaren. Maar bij het afscheid gaf zij Jan en Janneke wel een extra warme zoen en zij bleef hen heel lang nakijken op de weg. Was moeder toch ongerust? vroeg Jan zich af.

Hij dacht er niet lang over na. Hij had z'n aandacht nodig bij de weg. Was het een weg?

Dichtbij hun boerderij in Nederland was een sloot, waarin veel snoeken zaten. Doodstil lagen die snoeken altijd; je kon hun rug bijna aan de oppervlakte zien; een enkele maal stak zelfs een stukje van de blauwe rug boven het water uit.

Wel, op die sloot met snoeken leek de bosweg, maar dan waren hier, in plaats van tien wel duizend snoeken, die met hun rug net boven het water uitkwamen. Het waren natuurlijk geen snoeken; het waren de randen van de wagensporen, die even uitstaken boven het water, dat de nog niet goed doorgedooide weg bedekte.

Er stond een auto op de weg, tot de assen in het water. Hij was vastgelopen in het gladde slik, en de mensen, die erin gezeten hadden, waren wadende naar huis gegaan. Later passeerden ze nog twee auto's, die ook vastgelopen waren. Het leken net gestrande schepen.

De paarden konden beter op de weg terecht dan auto's. Ze plonsden vrolijk door slijk en water heen. Ze glisten wel eens uit; ze zakten soms tot hun knieën in het water, en dan moesten

[pagina 44]
[p. 44]

de jonge ruiters oppassen niet over hun kop in het slik te duikelen, maar onverstoorbaar draafden ze op een sukkeldrafje door. Je moest alleen niet vragen hoe de ruiters er bij zulk rijden kwamen uit te zien. Janneke wist nu heel goed, waarvoor ze haar rijbroek nodig had. Die broek was, toen ze van huis gingen, donkerblauw, maar eer ze een kwartier gereden hadden, was hij grijs van een laag slik, die de paardehoeven al plonzend opgeworpen hadden. En niet alleen de broeken werden grijs, de buisjes ook en de gezichten ook.

De weg mocht bar slecht zijn, het bos was mooi. In een week tijds was het net zo hard veranderd als de farm. In plaats van zwart en wit van dor hout en blanke sneeuw, was nu alles heerlijk groen. En het bos leefde van de vogels. Ze piepten en tjilpten en vlogen druk met stro en takjes om hun nest te bouwen. Eekhoorntjes renden langs de stammen op en neer en speelden in de kruinen van de bomen; hun pluimstaarten woeien achter hen aan. Konijnen staken hun kopjes uit het kreupelhout of hipten weg met opgestoken staartjes. Een fijn jong hertje trippelde naast zijn moeder. En op een rotsblok stond een grote eland.

In het begin was Janneke heel bang geweest voor die elanden met hun grove lijf, hun breed en zwaar gewei, en voor de jakhalzen en zwarte beren ook. Nu niet meer. Je hoefde niet bang te zijn voor de dieren in het bos, wist zij. Ze werden op den duur je vrienden.

Er was een zwaar gedruis in het bos. Jan en Janneke hadden dat nooit gehoord.

‘Het is de waterval,’ zei Dirk.

‘De waterval?’

‘Verleden week was hij nog bevroren. Weet je niet meer, al dat ijs, dat aan de rotsen hing?’

Ja, Jan herinnerde het zich. Een hele muur van ijs was dat geweest, net druipsteen.

Nu was het ijs verdwenen. Hoog van de rotsen stortte een wilde stroom zich naar omlaag; het schuim wolkte op. De zon scheen

[pagina 45]
[p. 45]

door een fijne sluier vóór de rots en daarin waren alle kleuren van de regenboog.

Een beekje, dat Jan in de winter amper had herkend, omdat het met sneeuw vol gestoven was, was nu een bruisende rivier, die kookte en kolkte, en waarin de brug, die toen haast overbodig over een holte in de weg lag, geheel verdwenen was.

Dáár was de weg niet meer een stille sloot vol snoeken. Het water bruiste en joeg er dwars overheen.

‘Ei,’ zei Jan. ‘Nu kunnen we niet verder.’

‘Als je per auto was, dan kon het niet,’ antwoordde Dirk.

‘Maar op zo'n knol kom je er altijd door.’

Hij liet zijn paard rustig stappen. Jan volgde aarzelend. Janneke slaakte gilletjes van angst, toen het water Kik tot aan de buik kwam. Maar Kik liep rustig achter het paard van Dirk aan. En toen ze van de stroom weer in het slik gekomen waren, hervatten de paarden hun sukkeldrafje.

Bij school leken alle kinderen op baggerlui. Van onder tot boven waren ze bespat met modder. En hun gezichten zaten vol met grijze lovertjes. Het ergste zagen een broertje en zusje eruit, die niet te paard, maar per paard en wagen gekomen waren. Op de bok van het wagentje, waar zij achter de paarden zaten, waren ze nog veel meer bespat dan de anderen, die op de paarderug gezeten hadden. Zij waren complete kleikinderen. Voordat de les beginnen kon, werd er gewassen en geboend.

 

Na schooltijd wachtten Jan en Janneke, nadat ze Kik gezadeld en getuigd hadden, op Dirk.

Daar kwam hij aan, te paard en haastig. ‘Ik moet een boodschap voor de juffrouw doen naar boer Brown. Over een uur ben ik terug. Blijven jullie op me wachten?’

Jan had er niet veel zin in. ‘Ik wil naar huis,’ zei hij.

‘Wij kunnen tocht best een poosje wachten,’ meende Janneke. ‘Nee,’ zei Jan, ‘dan wordt moeder ongerust.’

Dat was zo. Maar Janneke gaf nog niet toe. ‘Wij komen immers nooit alleen door het water bij de brug,’ zei ze.

[pagina 46]
[p. 46]


illustratie

[pagina 47]
[p. 47]

‘Waarom niet?’ vroeg Jan trots. ‘Wij zijn er vanmorgen toch ook doorgekomen! Kik draagt ons er best door.’

‘Wat doen jullie?’ vroeg Dirk. ‘Als jullie weggaan, kom ik hier niet terug. Dan ga ik van boer Brown rechtstreeks naar huis.’

‘Wij gaan,’ zei Jan.

In zijn hart was hij blij, dat Dirk die boodschap doen moest. Hij had er al lang een hekel aan altijd door Dirk begeleid te worden. Kleine kinderen werden naar school en weer naar huis gebracht. Een jongen zoals hij kon best alleen.

Janneke streefde niet meer tegen.

Jan hielp haar op Kik z'n rug te klimmen en klom daarna zelf op het paard.

Het was prachtig weer. De zon scheen heerlijk door de bomen. De vogels waren nog bedrijvig in de weer. De konijnen waren even nieuwsgierig als 's morgens. Een jakhals huppelde voor hen uit.

Kik liep zijn gewone sukkeldrafje. Water en slik spatten weer hoog op. Janneke noch Jan trokken er zich iets van aan. Zij keken naar de vogels en de dieren. Jan floot; Janneke neuriede hetzelfde wijsje. Zij vond het nu niet erg meer, dat ze zonder Dirk gegaan waren. Zij zocht, in het bos of zij het lieve hertje van vanmorgen ook weer zag. Zijn moeder leek op Bambi. 't Was vast Bambi en het jonge hert was vast een kindje van Bambi en Bombo.

Kijk, wat liep daar in het bos? Neen, het was het hertje niet. Het was kleiner en veel dikker. Was het een vos? Neen. Een jonge jakhals soms? ‘Jan, zie je dat leuke beestje daar?’

Jan had het al gezien. Hij hield het paard in.

‘Het is een jong beertje,’ zei hij tegen Janneke. Hij wou afstappen om naar het beertje toe te gaan.

‘Niet doen!’ waarschuwde Janneke. ‘Het is immers gevaarlijk!’

Jan lachte smakelijk. Een grote beer was dikwijls op de loop gegaan voor hem; hoe zou zo'n kleintje dan gevaarlijk zijn? Hij gleed van het paard. Het beertje bleef waar het was, vol-

[pagina 48]
[p. 48]

strekt niet bang. Het draaide met zijn kopje en hief zich overeind op de achterpoten.

‘Kijk es, hij wil spelen!’ riep Jan verrukt.

Hij streelde de zachte huid van het beertje. Dat stak een pootje uit en maakte een grimas. Het was duidelijk, dat het dier wou spelen.

‘Kom, Janneke!’ riep Jan.

Toen werd het Janneke ook te machtig. Met een levende Teddybeer spelen, wie had dat ooit gedaan? Zij liet zich van het paard glijden en liep op het beertje toe. De goede oude Kik bleef geduldig wachten.

Janneke vond een paar suikerklontjes in het broodzakje, dat ze over haar schouder droeg. Ze hield er een aan het beertje voor. Dat rook eraan en likte eraan en at het toen met graagte op. Een tweede klontje ging nog gretiger naar binnen. Het beertje snuffelde aan Janneke om meer te zoeken.

En daarna gingen ze samen dansen; zijn pootjes in haar handen. ‘Hopsa, Janneke, stroop in het kanneke!’ zong Jan erbij.

Janneke schaterde. Ze was alle waarschuwingen van vader en van moeder en alle angst vergeten. Zo'n lief, speels, grappig dier, wie zou daar bang voor zijn?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken