Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Marijkes kerstvakantie (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Marijkes kerstvakantie
Afbeelding van Marijkes kerstvakantieToon afbeelding van titelpagina van Marijkes kerstvakantie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.70 MB)

Scans (5.40 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Illustrator

Corrie van der Baan



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Marijkes kerstvakantie

(1963)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

8. Per arreslee over zee

Op de tweede Kerstdag nam oom Simon het ervan. Vroeg in de morgen bezocht hij enkele patiënten. Om amper tien uur was hij al weer thuis en toen vroeg hij aan zijn logés: ‘Wat denken jullie van een tocht met de arreslee?’

Ze jubelden: ‘Hoera!!’

Marijke en Clara zochten dadelijk naar hun jacks. Frans en Henk wilden meteen naar het koetshuis gaan om het paard in te spannen.

Maar tante Truus zei: ‘Ho, ho! Zo gauw gaat het niet. Ik moet eerst nog proviand klaarmaken.’

De meisjes wilden helpen, maar dat hoefde niet van tante Truus. Dan ging het niet goed, meende ze. Ze maakte sandwiches klaar: sommige met kaas, andere met ham, weer andere met een gebakken eitje ertussen. Ook zette tante koffie, twee thermosflessen vol. Ten slotte maakte ze een paar hete kruiken klaar, want al

[pagina 38]
[p. 38]

straalde de zon, het was knap koud. De meisjes keken toe, terwijl tante bezig was.

De jongens konden niet dadelijk Koos inspannen. Oom vond het nodig dat er een tweede paard bij kwam voor de rit, die hij wou maken.

‘Gaan jullie mee er een halen?’ stelde hij Frans en Henk voor.

‘Jawel... Kan Koos het niet alleen af?’

‘Nee, jullie zijn te zwaar.’

Henk en Frans keken ervan op. Waren zij zo zwaar?

‘En of!’ zei oom, maar hij lachte met een knipoogje.

Ze gingen met z'n drieën naar een boerderij vlak buiten de stadspoort.

‘Mag ik voor vandaag uw zwarte lenen?’ vroeg oom aan de boer.

Die vond het best. ‘Haal hem maar van stal. U weet de weg, dokter.’

De boer gaf er een arretuig bij met rinkelende bellen. De pluim op dit hoofdstel was blauw. Frans mocht het paard leiden. Koos hinnikte toen zij met het andere paard bij zijn stal kwamen. Oom Simon deed Koos het hoofdstel aan. Frans zette er de rode pluim op. Te zamen legden de jongens het tuig met de bellen op Koos' rug. Intussen maakte oom een ander lemoen aan de ar vast. De paarden schudden hun koppen, toen zij naast elkaar gespannen werden. Zij streken met de hoofden langs elkanders nekken. 't Was of ze elkaar vertellen wilden dat zij goede kameraden zouden zijn op deze rit.

Tante Truus ging aan het inpakken.

‘Zullen wij de spullen in de slee zetten?’ boden de meisjes aan.

‘Nee, nee, dat moet ik zelf doen.’

‘Wij mogen niks,’ mopperde Clara.

Marijke was het gloeiend met haar zusje eens. De jongens hielpen oom op alle mogelijke manieren. Tante behandelde hen als kinderen die niets konden.

[pagina 39]
[p. 39]

‘Ik vind het flauw van t...’ Meteen beet Marijke op haar lippen. Dat mocht ze niet zeggen. Als de Here Jezus in je hart was komen wonen, moest je vriendelijk zijn en geduldig. Het was wel moeilijk.

Tante zette een mand met brood en twee flessen koffie onder de banken in de slee. De hete kruiken legde ze op de bodem van de bak.

De meisjes droegen een vracht dekens aan. Dat mochten ze van tante.

Er waren aan weerszijden van de slee slechts twee plaatsen en er moesten vijf personen in de bak, de kinderen èn tante Truus. De ruimte werd krap. Maar Clara kon best op hun knieën zitten. Toen deze daar troonde, stopte oom de dekens in. Daarna stapte hij op de bok, die bij een arreslee achter de bak is.

In een kalm drafje ging het door de stad. De pluimen dansten op de koppen van de paarden; de bellen rinkelden op hun ruggen. Ze reden de noorderpoort uit. Buiten was de sneeuw veel mooier wit dan in de stad. De weg liep onder langs de IJsselmeerdijk. Bij een oprit stuurde oom de dijk op. Zo kwamen ze op de dijkkruin. Nu keken ze uit de hoogte over een barre winterwereld. Links was de polder. 's Zomers was die één bloemenveld, doorkruist met sloten. Nu was hij helemaal besneeuwd. Door de oneindige witte ruimte schoven enkele donkere figuurtjes: schaatsenrijders. Eergisteren hadden zij daar ook gereden, aan de stok met oom en tante.

Rechts was het IJsselmeer. Daar voeren anders boten van en naar Friesland en er kruisten vissersschepen rond. 's Zomers zeilden er veel jachten. Nu was het IJsselmeer een ijszee, dik bevroren. Oom stuurde de paarden naar beneden, buitendijks.

‘Ha, we gaan de zee op!’ juichten de jongens.

Marijke schrok ervan. De zee op? Zou dat kunnen? Zou het ijs sterk genoeg zijn om hun zware vracht en de hoefslag van twee paarden te verdragen?

[pagina 40]
[p. 40]

Zij keek vragend naar tante tegenover haar. Die knipoogde geruststellend. Marijkes bangheid zakte. Natuurlijk, oom Simon zou geen roekeloze dingen doen.

Er was nog land buiten de dijk. De sneeuw lag hier hoog en ongerept. Niemand was er nog doorgegaan. De paarden hadden een zware trek.

Opeens gleed de slede licht. Ze waren op het ijs. Je hoorde de paardehoeven klinken als op glas. Hun ijshoefnagels hakten schilfers uit het ijs, net glinsterende glasscherfjes, die wervelend over de gladde plaat gleden. Er was geen sprake van kraken of scheuren van het ijs. Het span draafde nu licht en luchtig. De rode en blauwe pluimen dansten naast elkaar. De warme adem van de paarden wolkte in de koude lucht.

Voor de kinderen was het een fijne rit. Geen last van kou, dank zij de warme kruiken en de dikke dekens. Ook aan het gezicht was de vorst wel te verdragen. Al vroor het tien graden, de zon scheen helder en er was geen wind.

Het bleek op zee veel minder eenzaam dan het leek toen zij de helling van de dijk afgleden. Voorbij de hoge wering, die om de stad gebouwd was, toen het IJsselmeer nog Zuiderzee heette en er vaak stormvloeden dreigden, kwamen zij bij de haven. Uit de havenmond borrelde van alles wat anders nooit een haven uitvaart. Er kwamen wandelaars naar buiten en schaatsenrijders, fietsers, bromfietsers, jongens met priksleden en moeders met baksleden, waarin kleuters. Vooral veel auto's kwamen er uit de haven, een hele file. Die auto's reden allemaal met een brede zwaai de pieren uit naar het oosten.

Oom Simon nam die koers ook. Het spoor van vele auto's had op het ijs een pad getrokken dwars over zee. Oom stuurde de paarden langs dat pad.

Er kwamen hen ook auto's tegen en fietsers en schaatsenrijders. Er was warempel druk verkeer op zee.

Maar zíj waren de enigen met een arreslee. De mensen keken

[pagina 41]
[p. 41]

allemaal bewonderend naar de paarden met de bellen en de pluimen en naar het zestal in de slee. Het was een prachtig span. De kinderen genoten.

De midwinterzon stond diep in het zuiden. Het ijs, schoongewaaid door de felle wind van de vorige dagen, blonk en flonkerde in haar licht. De vlakte, veel wijder dan de polder, veel wijder zelfs dan het Noordhollandse weideland, waar ze op hun eerste vakantiedag met de trein doorgereden waren, was onoverzienbaar.

‘Waar gaan we heen, oom?’ vroeg Frans.

‘Naar de overkant,’ antwoordde oom Simon.

De jongens juichten.

Het beklemde Marijke echter. Naar de overkant van het IJsselmeer! Gingen ze naar Kampen, Elburg, Harderwijk? Die steden lagen alle drie ver weg. Was overal het ijs vertrouwd? En konden de paarden zo'n lange tocht op één dag maken?

Oom Simon wees met zijn zweep vooruit. ‘Daar zie ik ons doel.’ Marijke tuurde in de aangewezen richting, maar zag niets dan ijs en lucht.

Frans, die heel scherpe ogen had, ontdekte iets. ‘Dat grijze streepje, oom?’ vroeg hij.

‘Juist. Dat is de vuurtoren van Urk. Daar gaan we heen.’ Nu zag Marijke het streepje ook, heel flauw aan de bleekblauwe kim. Ah, Urk, dat was niet zo erg ver.

Spoedig werd het streepje duidelijker. En daarna veranderde het grijs in wit. Slank en blank stond de vuurtoren hoog op de Berg van Urk. Zij reden er recht op aan.

Bij de vuurtoren konden ze echter niet aan wal gaan. De schaatsenrijders en de fietsers wel. Die bonden af of lieten hun fietsen staan en klommen over grote, ronde keien bij de berg op. Maar deze helling was voor auto's te steil en te ruw en voor de paarden eveneens. Zij bogen af en reden om het eiland heen. Daar, aan de zuidkant, was de haven. De paarden draafden door de haven-

[pagina 42]
[p. 42]

mond naar binnen. Oom liet ze stilhouden tussen auto's en vissersschepen.

Van alle kanten stroomden de Urkers toe. Een arreslee over zee gekomen! Dat was nog nooit gebeurd! Iedereen wou het span zien.

‘Is hier stalling voor de paarden?’ vroeg oom Simon aan een dikke Urker.

Die krabde onder zijn karpoets. Op hulp aan schepen en aan schepelingen was Urk best berekend. Maar stalling voor paarden, nee...

De dieren dampten na de lange rit. Ze moesten onder dak tijdens de rust.

‘Ze kunnen toch wel in de nettenschuur,’ zei een jonge Urker tegen de dikke.

Welzeker, dat kon. Urk mocht geen paardestallen hebben, bergplaatsen voor vistuig waren er genoeg en daarin was best ruimte over. Alleen, hoe kreeg je de paarden op de wal? De kaai was boog.

‘Langs de helling,’ zei de jonge vent.

De jongens spanden de paarden uit. Oom Simon wierp de dekens, die eerst zijn vrouw en gasten hadden warm gehouden, over hun ruggen. Henk voerde Koos langs de scheepshelling naar boven. Frans volgde met het andere paard. De jonge Urker ging hen voor naar de nettenschuur. Daar kregen de paarden een plaatsje tussen het vistuig. Henk had een zak haver meegesjouwd. De jonge Urker vulde een paar emmers met water. De paarden waren goed bezorgd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken